ECLI:NL:RBNNE:2013:6336

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
18 oktober 2013
Zaaknummer
C18/141602/PR RK 13-239
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak afgewezen

In deze zaak heeft verzoeker op 18 juni 2013 een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen mr. S.B. Smit-Colenbrander, rechter in de bestuurssector van de Rechtbank Noord-Nederland. Verzoeker stelde dat de rechter het geschil te eng opvatte en daarmee de wederpartij bevoordeelde. Tevens vond verzoeker de rechter te jong om deze zaak te behandelen. De wrakingskamer, bestaande uit mr. P. Molema, mr. S.M. Schothorst en mr. M.A.B. Faber-Siermann, heeft het verzoek op 4 juli 2013 behandeld. Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de rechter zich onvoldoende had voorbereid en ten onrechte was uitgegaan van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) in plaats van de Wet werk en bijstand (Wwb). De rechter heeft in haar reactie aangegeven dat zij de partijen voldoende gelegenheid heeft gegeven om hun standpunten naar voren te brengen en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank heeft de norm voor wraking beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeert dat verzoeker onvoldoende feiten heeft aangedragen die wijzen op een vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat het proces in de hoofdzaak (zaaknummer AWB 13/355) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het mondelinge verzoek tot wraking. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 juli 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLANDMEERVOUDIGE KAMER
locatie Groningen
zaaknummer: C/18/141602/ PR RK 13/239
Beslissingop het mondelinge verzoek van [A], wonende aan de [adres], [woonplaats] (verzoeker) tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van mr. S.B. Smit-Colenbrander.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft ter zitting van 18 juni 2013 een mondeling verzoek ingediend tot wraking van mr. S.B. Smit-Colenbrander, rechter in bestuurssector van deze rechtbank, in een aanhangig geschil waarin verzoeker als partij is betrokken met zaaknummer AWB 13/355.
1.2. Mr. Smit-Colenbrander heeft bij e-mail van 21 juni 2013 medegedeeld niet in de wraking te berusten.
1.3.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. P. Molema, voorzitter, mr. S.M. Schothorst en mr. M.A.B. Faber-Siermann, leden.
1.4.
Bij brief van 18 juni 2013 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek toegelicht.
1.5.
Bij brief van 2 juli 2013 heeft mr. Smit-Colenbrander op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.6.
Op 4 juli 2013 is het verzoek tot wraking van mr. Smit-Colenbrander door de wrakingskamer ter zitting behandeld. Daarbij is verzoeker is verschenen. Mr. Smit-Colenbrander is niet ter zitting verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
In zijn schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek heeft verzoeker - samengevat - aangevoerd dat mr. Smit-Colenbrander het geschil ten onrechte tijdens de zitting heeft beperkt tot een betalingsbeslissing over de hoogte van de premie. Zij heeft het geschil te eng opgevat door niet te willen kijken naar de schadevergoeding en de onrechtmatige besluitvorming van verweerder. Hiermee bevoordeelt zij verweerder. Door een en ander al tijdens de zitting uit te spreken heeft zij blijk gegeven van vooringenomenheid, partijdigheid dan wel van schijn van partijdigheid. Daarnaast stelt verzoeker zich op het standpunt dat de voorzitter van de sector bestuursrecht de impact van de procedure totaal heeft onderschat door een jonge vrouw als behandelend rechter aan te stellen.
2.2.
Verzoeker heeft ter zitting het wrakingsverzoek nader toegelicht. Verzoeker wijst erop dat mr. Smit-Colenbrander ten onrechte is uitgegaan van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia), terwijl het geschil betrekking had op een andere wet, te weten de Wet werk en bijstand (Wwb). Mogelijk had de rechter een black out, was zij de weg even kwijt, aldus verzoeker ter zitting. Verzoeker meent evenwel dat de rechter zich onvoldoende heeft voorbereid en dat zij geen processuele beslissing kan nemen nu het een andere wet betreft.

3.Het standpunt van mr. Smit-Colenbrander

3.1.
Mr. Smit-Colenbrander heeft niet in de wraking berust en heeft - samengevat - het volgende aangevoerd.
Aan het begin van de behandeling van het ‘tweede’ beroep (op de zitting werd voorafgaand aan de onderhavige zaak het beroep in een andere zaak van verzoeker behandeld, met zaaksnummer AWB 13/344) heeft mr. Smit-Colenbrander aangegeven wat partijen, gelet op de stukken, verdeeld houdt. Zij heeft aangegeven dat het beroep ziet op het besluit van verweerder over de deelname van verzoeker aan het traject ‘Werken met behoud van uitkering’ en dat uit de gronden van beroep en de twaalf aanvullende brieven blijkt dat verzoeker bezwaren heeft tegen a) de verplichte deelname aan dit traject, b) de hoogte van de vergoeding daarvoor en c) het tijdstip van uitbetaling van die vergoeding. Verder heeft
mr. Smit-Colenbrander aangegeven dat er door verzoeker verzoeken om schadevergoeding zijn ingediend. Mr. Smit-Colenbrander heeft partijen in de gelegenheid gesteld een (nadere) toelichting te geven en op elkaar te reageren, waarvan partijen gebruik hebben gemaakt. Mr. Smit-Colenbrander heeft partijen een aantal vragen gesteld die zij hebben beantwoord. Daarna heeft mr. Smit-Colenbrander partijen in tweede termijn in de gelegenheid gesteld om op elkaar te reageren, waarvan zij gebruik hebben gemaakt. Verzoeker heeft daarbij volstaan met een verwijzing naar de door hem ingediende stukken, omdat daarin volgens hem alles staat wat relevant is. Hij heeft daarbij niet aangegeven van mening te zijn dat van belang zijnde aspecten onvoldoende zijn besproken. Indien verzoeker van mening zou zijn geweest dat dat het geval was, had het op zijn weg gelegen dit ter sprake te brengen.
Mr. Smit-Colenbrander stelt zich op het standpunt dat zij zich niet partijdig of vooringenomen heeft getoond of dat bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor heeft kunnen ontstaan.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 Awb en in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
4.2.
In artikel 8:15 Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt geldt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening gehouden worden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf wordt het verzoek beoordeeld.
4.4.
Met betrekking tot het standpunt van verzoeker dat mr. Smit-Colenbrander het geschil te eng heeft opgevat en zij daarmee blijk heeft gegeven van vooringenomenheid en ten gunste van verweerder bevooroordeeld is, overweegt de rechtbank dat mr. Smit‑Colenbrander in haar reactie op het wrakingsverzoek heeft aangegeven dat zij bij aanvang van de zitting heeft geschetst wat partijen verdeeld houdt. Daarmee heeft zij de omvang van het geschil ingekaderd. Het inkaderen van het geschil stelt verzoeker in de gelegenheid hierop te reageren en zijn mening te geven. De rechtbank ziet in de gang van zaken, zoals neergelegd in voornoemd proces-verbaal, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verzoeker door de handelwijze van mr. Smit-Colenbrander is beperkt in hetgeen hij naar voren heeft willen brengen. Het enkele feit dat mr. Smit-Colenbrander een kader geeft van hetgeen haar relevant dunkt - en daarmee in feite structuur in het geschil tracht aan te brengen - maakt niet dat sprake is van vooringenomenheid dan wel dat de onpartijdigheid van de rechter daardoor in het geding is. Indien verzoeker de mening was toegedaan dat
mr. Smit-Colenbrander hiermee aan de kern van de zaak voorbijging, had het op zijn weg gelegen dit ter zitting naar voren te brengen. Een dergelijk bezwaar heeft verzoeker echter niet gemaakt. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat verzoeker, zoals ook blijkt uit het proces-verbaal dat van de zitting is opgemaakt, - na in eerste termijn in de gelegenheid te zijn gesteld zijn visie naar voren te brengen - in tweede termijn geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid een laatste toelichting te geven. Verzoeker heeft volstaan met een verwijzing naar de gronden van beroep.
Voor zover verzoeker met zijn stelling dat mr. Smit-Colenbrander ter zitting een wet heeft genoemd (de Wia) waar een andere wet (Wwb) van toepassing is, heeft willen betogen dat zij de zaak niet voldoende heeft voorbereid, is de rechtbank van oordeel dat, zo er al vanuit dient te worden gegaan dat mr. Smit-Colenbrander een onjuiste kwalificatie heeft gehanteerd, dit nog niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van vooringenomenheid.
Voor zover verzoeker heeft willen betogen dat zijn zaak, gezien de zwaarte ervan, slechts door een oudere, mannelijke rechter kan worden behandeld, overweegt de rechtbank dat het aangevoerde geen grond is voor wraking.
De rechtbank concludeert dat verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd dan wel aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van feiten en/of omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Smit-Colenbrander een vooringenomenheid jegens een procespartij heeft gekoesterd noch dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd was.
4.5.
Het verzoek tot wraking wordt afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. S.B. Smit-Colenbrander af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (zaaknummer AWB 13/355) wordt
voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het mondelinge
verzoek tot wraking;
- beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker en aan
mr. S.B. Smit-Colenbrander.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Molema, voorzitter, mr. S.M. Schothorst en
mr. M.A.B. Faber-Siermann, rechters, in aanwezigheid van mr. M.H. Bolhuis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2013.
griffier rechter