In deze zaak heeft verzoeker [A] op 6 augustus 2013 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J.C.G. Leijten, rechter in een kort geding procedure tussen [B] en [A]. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van mr. Leijten, voortkomend uit een brief die [A] had gestuurd naar de toenmalige president van de rechtbank, mr. Van der Kolk. In deze brief uitte [A] kritiek op het optreden van mr. Leijten in een eerdere tuchtprocedure, waarin hij als voorzitter van de Kamer van Toezicht had gefungeerd. Tijdens de zitting heeft [A] toegelicht dat hij vreest dat de kritiek die hij op mr. Leijten heeft geuit, de onpartijdigheid van de rechter in de onderhavige zaak kan beïnvloeden.
De wrakingskamer, bestaande uit de rechters E.M. Visser (voorzitter), M. Brinksma en F. Kleefmann, heeft de argumenten van [A] gehoord en beoordeeld. Mr. Leijten heeft in zijn verweer aangegeven dat er geen verband bestaat tussen de tuchtprocedure en de huidige kort geding procedure. Hij stelt dat rechters professioneel zijn en hun oordeel niet laten beïnvloeden door kritiek van partijen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door [A] geuite vrees voor partijdigheid niet objectief kan worden onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft uiteindelijk het wrakingsverzoek afgewezen, met de overweging dat de vrees voor partijdigheid niet voldoende is aangetoond. De beslissing is in het openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen dit vonnis. De zaak benadrukt het belang van de objectieve onderbouwing van wrakingsverzoeken en de professionaliteit van rechters in het omgaan met kritiek.