Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[eiser 1],
2. [eiser 2],
1.De vaststaande feiten
2.De vorderingen
3.Het standpunt van [eisers]
Mayeuren
Delahayevan het HvJ EG vergelijkbare casus. Voor zover de Nederlandse situatie dat niet toelaat, dient deze wetgeving buiten toepassing te blijven als gevolg van de rechtstreeks werkende richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 (over - kort gezegd - het behoud van rechten bij overgang van onderneming, hierna: de richtlijn) althans richtlijnconform te worden uitgelegd. Het is ook denkbaar dat er van rechtswege een omzetting plaatsvindt van een arbeidsovereenkomst naar een ambtelijke aanstelling. [eisers] beroept zich in dit verband op een uitspraak van de rechtbank Breda van
4.Het verweer van de Gemeente
Botzenen
Klarenbergvan het HvJ EG vergelijkbare situatie en zijn zij dus niet overgegaan.
Mayeuren
Delahayevan het HvJ EG. Er is evenmin een ambtelijke aanstelling ontstaan want dat kan niet van rechtswege - zo blijkt uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep - en van een op aanstelling gerichte wil van de Gemeente was geen sprake. Dat moet overigens door de bestuursrechter en niet door de burgerlijke rechter worden vastgesteld, zoals ook het geval is in de uitspraak van de rechtbank Breda waar [eisers] zich op beroept.
5..De beoordeling
overeenkomsten
economische eenheid die haar identiteit heeft behoudenis voldaan.
Ny Mølle Kro), NJ 1989, 674. In dit arrest heeft het HvJ EG overwogen dat de ontbinding van een overeenkomst, gevolgd door stillegging van de ondernemingsactiviteiten, gevolgd door na enige tijd weer opvatten van de ondernemingsactiviteiten, ook onder overgang van onderneming ten gevolge van een overeenkomst valt nu een dergelijke ontbinding slechts in het kader van een overeenkomst kan geschieden. Een expliciete afspraak tot overgang van onderneming na de wanprestatie van de pachter was in deze zaak niet gemaakt. Desondanks kon de richtlijn dus op deze overgang van toepassing zijn.
Daddy’s Dance Halloverweegt het HvJ EG dat het doel van de richtlijn is werknemers zoveel mogelijk hun rechten te laten behouden bij verandering van de ondernemer en dat de richtlijn van toepassing is zodra er een wijziging optreedt in de natuurlijke of rechtspersoon die de onderneming exploiteert, zonder dat daarbij van belang is of de eigendom van de onderneming is overgedragen (HvJ EG 10 februari 1988, NJ 1990,423)
Besi Mill(HvJ 5 mei 1988, NJ 1989,712) trekt het HvJ EG de redenering uit het arrest
Ny Mølle Krodoor naar de overgang van onderneming als gevolg van een overeenkomst tot huurkoop, gevolgd door een nieuwe overgang vanwege de ontbinding van die overeenkomst en overweegt verder dat “daarbij niet van belang is of die ontbinding het gevolg is van een overeenkomst tussen partijen, van een eenzijdige verklaring van een hunner, dan wel van een rechterlijke beslissing. In al deze gevallen vindt de overgang immers plaats in het kader van contractuele betrekkingen. Waar het om gaat, is of de hoedanigheid van ondernemingshoofd in boven bedoelde zin overgaat.” Hieruit kan worden afgeleid dat het enkele bestaan van enige contractuele betrekking tussen een oude en een nieuwe ondernemer al voldoende is om tot overgang van onderneming te kunnen concluderen. Het ontbreken van wilsovereenstemming tussen partijen sluit de toepasselijkheid van de richtlijn dus niet uit (zie ook HvJ EG 14 september 2000,
Collino & Chiappero/Telecom Italia, JAR 2000/225, waar het ging om overgang door eenzijdige overheidsbesluiten).
Spijkers/Benedik(HvJ EG 18 maart 1986, NJ, 1987, 502) sprake indien de exploitatie in feite wordt voortgezet of na een korte periode van oponthoud wordt hervat. Bij de vaststelling door de nationale rechter van het antwoord op de vraag of een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden, dient in het kader van identiteitsbehoud te worden gelet op omstandigheden die kenmerkend zijn voor de overgang, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, of materiële activa worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van overdracht, of vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer wordt overgenomen, of de klantenkring wordt overgedragen, en de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Deze factoren zijn slechts deelaspecten die niet afzonderlijk mogen worden beoordeeld; zij moet een globaal beeld opleveren dat antwoord geeft op de vraag of sprake is van overgang van onderneming.
Schmidt(HvJ EG 14 april 1994, JAR 1994/107) is (daartoe ook) overwogen dat “volgens ’s Hofs rechtspraak voor de vraag of er sprake is van overgang van onderneming of een onderdeel daarvan, het beslissende criterium is of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft. Volgens diezelfde rechtspraak blijkt het behoud van die identiteit met name uit het daadwerkelijk voortzetten of hervatten van dezelfde of soortgelijke activiteiten door de nieuwe ondernemer.”
daarwerkzame werknemers kunnen immers volgens artikel 6:663 overgaan naar de verkrijger. Het HvJ EG beziet in een dergelijk geval of de betreffende werknemer bij dat onderdeel hoort. Er zal dus moeten worden vastgesteld bij welk onderdeel van de onderneming de betrokken werknemer was aangesteld. Ten aanzien van werknemers die voor een deel van hun activiteiten werkzaam zijn bij het overgenomen onderdeel is slechts aan de hand van de feiten uit te maken of zij ook mee overgaan (HvJ EG 7 februari 1985,
Botzen, NJ 1985, 902).
Botzenen
Klarenbergvan het HvJ EG kan haar dan ook niet baten. De casus van het arrest
Botzenis ten eerste niet vergelijkbaar met deze zaak. In
Botzenstond de vraag centraal of een stafmedewerker die ook werkzaamheden verrichtte voor een onderdeel van een bedrijf samen met het exclusief voor dat onderdeel werkzame personeel overging. In deze zaak is ten behoeve van de voortzetting van de exploitatie van de sporthal door de Gemeente in het geheel geen personeel overgenomen, maar staat de vraag centraal of het beheer van de sporthal waarvoor de Gemeente thans onder meer twee fulltime ingehuurde werknemers heeft ingezet vóór 1 februari 2012 door [eisers] werd gedaan. Uit
Botzenvolgt bovendien niet - zoals de Gemeente kennelijk stelt - dat indien een werknemer ook gedeeltelijk bij een onderdeel werkzaam is dat niet overgaat, hij dus zonder meer bij de vervreemder in dienst blijft. Het arrest
Klarenberg(HvJ EG, 12 februari 2009, JAR 2009, 92) is evenmin vergelijkbaar met deze zaak. In dat arrest ging het om de vraag of er sprake was van een zodanig functionele band binnen een verkocht onderdeel om van identiteitsbehoud te kunnen spreken, terwijl het in deze zaak gaat om toerekening van werkzaamheden van [eisers] aan een onderdeel waarvan identiteitsbehoud al is vastgesteld.
Mayeuren
Delahayevergelijkbare situatie is dus geen sprake. De Gemeente zal dan ook, indien na bewijslevering komt vast te staan dat ten aanzien van [eisers] sprake is van overgang van onderneming als bedoeld in artikel 6:663 BW, de op 1 februari 2012 bestaande arbeidsovereenkomsten moeten eerbiedigen. Of zij vervolgens op privaatrechtelijke dan wel op publiekrechtelijke wijze vervolg aan deze arbeidsovereenkomsten moet geven staat in deze procedure niet ter beoordeling.
woensdag 23 oktober 2013 te 11.00 uurvoor uitlating door partijen als bedoeld in overweging 5.20.;