Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.de besloten vennootschap [eiser], gevestigd te [plaats],
de besloten vennootschap [eiser], gevestigd te [plaats],
1.De procedure
2.De vaststaande feiten
3.De vordering en het verweer, samengevat en zakelijk weergeven
- [eiser] te veroordelen tot het voldoen van de kosten op grond van Rapport Voorwerk II ad € 600,00;
- [eiser] te veroordelen tot betaling van de juridische kosten die [gedaagde] heeft moeten maken, welke vooralsnog worden geschat op € 7.000,00 exclusief BTW en kantoorkosten;
- met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding inclusief het salaris gemachtigde van [gedaagde] en tot veroordeling van eventuele nakosten.
tot vier jaar na het eindigen van deze arbeidsovereenkomst, af te zien van het sluiten van een arbeidsovereenkomst met een werkgever, die als concurrent, leverancier of klant van het bedrijf kan worden aangemerkt". Het is duidelijk dat [gedaagde] hiermee ten opzichte van zijn arbeidsovereenkomst met [X] wordt beperkt in zijn vrije arbeidskeuze. Dat [eiser] dit beding mede heeft verdedigd met het argument dat [gedaagde] bij [eiser] een betere pensioenvoorziening krijgt, kan, gelet op de hierboven geciteerde overweging van het Hof, hieraan niet aan afdoen. Anders dan [eiser] ook nog stelt, gaat het blijkens overweging 15 van het Hof niet enkel om afstand van rechten, maar ook om het verminderen van rechten. Afwijking in ongunstige zin van de arbeidsverhouding is, blijkens overweging 17 van het Hof, wel mogelijk, maar uit de context van deze overweging valt op te maken dat dit pas mogelijk is wanneer de onderneming inmiddels is overgedragen op de verkrijger, waarbij nog komt dat de enkele overgang van de onderneming nooit op zichzelf grond voor de wijziging kan opleveren. In het kader van een bespreking van de mogelijkheden voor een wijziging van arbeidsvoorwaarden ná een overgang overweegt het Hof in de zaak [D] (HvJ EG 9 maart 2006, [D]) dat de richtlijn er enkel toe strekt de op de dag van overgang bestaande rechten en verplichtingen van de werknemers te handhaven. In dit geval is de ongunstige afwijking bedongen vóór de overgang van de onderneming en kennelijk enkel gegrond op de overgang van de onderneming.
In de loop van 2012 zijn tussen [eiser] en [X] afspraken gemaakt over de overname van de activiteiten door [eiser]. Er zijn afspraken gemaakt omtrent een activatransactie waarbij alle activa en het personeel zou overgaan van [X] naar [eiser].En in punt 7:
Nadat overeenstemming was bereikt in grote lijnen tussen [eiser] enerzijds en [X] anderzijds, is het personeel ingelicht. Met het personeel is gesproken over de toekomstvisie van [eiser] en is aangegeven dat iedereen
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2013 om 0.00 uur van kracht is geworden. Dit zowel vanwege de overgang van onderneming als in ieder geval door het accepteren van het voorstel dat [eiser] aan hem had gedaan.
Al met al zijn de arbeidsvoorwaarden voor de medewerkers door de overgang van onderneming verbeterd.In de brief van 7 januari 2013 van de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] schrijft hij het volgende:
Cliënte heeft per 1 januari 2013 alle activiteiten overgenomen van uw werkgever [X]Deze overgang van activiteiten kwalificeert als een zogenaamde overgang van onderneming in de zin van artikel 7: 662 BW. Tot slot overweegt de kantonrechter, dat [eiser] in punt 6 van de conclusie van antwoord in reconventie stelt dat beide eiseressen zich gezamenlijk onder de naam "[eiser]" in de markt presenteren en belang hebben bij bescherming van het bedrijfsdebiet van[X]. Het huidige standpunt van [eiser] valt met een en ander niet te rijmen.
De richtlijn heeft tot doel ook bij verandering van eigenaar de continuïteit van de in het kader van een economische eenheid bestaande arbeidsbetrekkingen te waarborgen en de werknemers bij een dergelijke verandering bescherming te bieden. Wat dat betreft is van belang dat de vereisten van art. 1 lid 1 sub b van de richtlijn, de draagwijdte van de door de richtlijn geboden bescherming kan beperken en derhalve eng moet worden uitgelegd. Gelet op het door de richtlijn nagestreefde doel kan de opvatting dat een economische eenheid in de zin van art. 1 lid 1 sub b van de richtlijn slechts haar identiteit behoudt wanneer de organisatorische band die het geheel van personen en/of elementen bindt, wordt gehandhaafd niet worden aanvaard. Zij zou er immers toe leiden dat de betrokken werknemers geen gebruik kunnen maken van de door de richtlijn geboden bescherming enkel omdat de verkrijger besluit om dit onderdeel van een onderneming te ontbinden en in zijn eigen structuur te integreren. Het Hof heeft eerder geoordeeld dat een wijziging van de organisatorische structuur van de overgedragen eenheid niet in de weg kan staan aan toepassing van de richtlijn. De voorwaarde omtrent het behoud van identiteit van een economische eenheid dient niet aldus te worden uitgelegd dat op grond hiervan de specifieke wijze waarop de ondernemer de diverse overgegane productiefactoren had georganiseerd moet worden gehandhaafd, maar wel in die zin dat de functionele band die deze onderling samenhangende, elkaar aanvullende factoren verenigt, moet worden behouden. De handhaving van een dergelijke band tussen de verschillende overgegane factoren biedt de verkrijger immers de mogelijkheid om deze in een nieuwe, verschillende organisatorische structuur te gebruiken om dezelfde of soortgelijke economische activiteit voort te zetten". Gelet op de beschermingsgedachte dient de richtlijn naar het oordeel van de kantonrechter ruim te worden uitgelegd. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die