2.de wijze van inschaling (de promotiesystematiek) blijft gehandhaafd.
De nabetaling van 1 juli 2008 tot 15 juni 2009 en de periode daarna (i.v.m. het toekennen
van periodieken) zal plaatsvinden in de maand november 2010.
Bij e-mailbericht van 3 januari 2011 is aan [A] onder meer het volgende meegedeeld:
In 2010 heb je in verband met de herwaardering van je functie twee keer een nabetaling gekregen. € 1.065,18 in maart 2010 en € 2.763,90 in november 2010 is in totaal € 3.829,08.
Nu is gebleken dat bij de vaststelling van deze nabetaling onterecht is uitgegaan van een functiejaarverhoging per 1 januari 2009 en per 1 januari 2010. Dit houdt verband met het eindoordeel van de beoordelingsgesprekken over 2008 en 2009.
Per 1 januari 2009 is het salaris vastgesteld op basis van functie groep 7 met 11 functiejaren en per 1 januari 2010 op basis van functie groep 7 met 12 functiejaren. Dit had in beide gevallen functie groep 7 met 10 functiejaren moeten zijn.
Als gevolg hiervan is over 2008, 2009 en 2010 €2.673,33 teveel betaalt.
Per 1 januari 2011 hebben we het salaris vastgesteld op basis van functie groep 7 met 10 functiejaren.
Bij brief van 6 april 2011 heeft UWV onder andere het volgende aan [A] geschreven:
In onze brief d.d. 24 januari 2011 hebben wij u ingelicht over het feit dat per abuis aan u
een functiejaar is toegekend waardoor uw salaris onjuist is vastgesteld. Door deze onjuiste
vaststelling heeft een bedrag van € 2673,33 bruto teveel aan salaris ontvangen.
In de maand februari 2011 hebben we een bedrag van € 500,00 ingehouden.
In overleg met u zullen we het resterende bedrag van € 2173,33 in maandelijkse termijnen
van € 125,00 vanaf april 2011 t/m maart 2012 inhouden. Daarnaast zal er in de maand mei
2011 een bedrag van € 336,67 worden ingehouden op het vakantiegeld en een zelfde bedrag
in december 2011 van de eindejaarsuitkering.
De vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie
[A] heeft
in conventiegevorderd:
een verklaring voor recht dat de beslissing van UWV zoals deze is neergelegd in haar brief/e-mail van 3 januari 2011 vanwege het ontbreken van een contractuele en/of wettelijke grondslag rechtens onjuist is, en waarbij het bedrag van € 2.673,33 alsnog aan [A] betaalbaar wordt gesteld en voor het overige met kosten rechtens.
UWV heeft de vordering in conventie gemotiveerd betwist en heeft geconcludeerd dat [A] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering, althans dat deze zal worden afgewezen, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
Het UWV heeft
in voorwaardelijke reconventiegevorderd, te weten voor het geval dat in conventie zou moeten worden aangenomen dat UWV de door haar betaalde bedragen als onverschuldigd kon terugvorderen, maar niet door middel van verrekening, nu het UWV niet duidelijk is of [A] bezwaar heeft tegen verrekening:
dat [A] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover wettelijk geoorloofd, zal worden veroordeeld om aan UWV tegen kwijting te betalen een bedrag van € 2.673,33, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
[A] heeft daartegen aangeven dat indien de kantonrechter in conventie tot het oordeel zou komen dat de periodieken terecht niet zijn toegekend, hij geen inhoudelijk verweer wenst te voeren tegen de verrekening die reeds heeft plaatsgevonden. Hij concludeert in voorwaardelijke reconventie het UWV niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans haar deze te ontzeggen.
De beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie
De vordering in conventie van [A] moet worden afgewezen. Artikel 5:6 van de toepasselijke CAO legt immers de verantwoordelijkheid voor de beoordeling en het belonen bij zowel de leidinggevende als de medewerker. Dit artikel bepaalt voorts dat toekenning van periodieken plaatsvindt per 1 januari van enig kalenderjaar en geschiedt indien het functioneren van de medewerker als "goed" of "uitstekend" wordt beoordeeld. Door UWV is met juistheid naar voren gebracht dat indien de leidinggevende al in gebreke zou zijn geweest in het bieden van een begeleidingstraject, het op de weg van [A] had gelegen om daarom te verzoeken. [A] heeft dit echter nagelaten. Volgens zijn stellingen heeft hij mondeling bezwaar gemaakt tegen de gegeven beoordeling, maar het er verder bij laten zitten. De kantonrechter is daarom van oordeel dat in het midden kan blijven of aan [A] al dan niet een begeleidingstraject is aangeboden door UWV. Het UWV heeft overigens een aantal gespreksverslagen uit de desbetreffende periode in het geding gebracht die doen vermoeden dat er destijds met [A] wel degelijk over het verbeteren van zijn prestaties is gesproken.
[A] heeft niet aangevoerd dat hij met de inhoud van de desbetreffende CAO-bepaling niet bekend was, noch dat de inhoud ervan door hem anders is begrepen dan door zijn werkgever. Lid drie van de desbetreffende CAO-bepaling geeft bovendien aan dat indien het functioneren weer als "goed" wordt beoordeeld er vanaf dat moment een periodiek wordt toegekend maar dat dit gebeurt zonder terugwerkende kracht.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat de brieven van 25 februari 2010 en 10 november 2010 aan [A] mededeling doen van de herwaardering van zijn functie. [A] heeft naar het oordeel van de kantonrechter aan de inhoud van deze brieven, mede gezien de inhoud van artikel 5:6 van de toepasselijke CAO, in redelijkheid niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat aan hem met terugwerkende kracht alsnog periodieken zijn toegekend. Het zijn immers standaardbrieven die als onderwerp "functiewaardering " danwel "inschaling van de functie Contractdeskundige IR" dragen.
Kennelijk is er na de functieherwaardering vervolgens een fout gemaakt als gevolg waarvan aan [A] extra salaris is uitbetaald waarop hij geen aanspraak had. Niet valt in te zien dat een werkgever die ontdekt dat er een fout in de uitbetaling is gemaakt, niet gerechtigd zou zijn om het teveel betaalde als onverschuldigd terug te vorderen.
[A] heeft in voorwaardelijke reconventie aangevoerd dat hij geen bezwaar wenst te maken tegen de uitgevoerde verrekening. De voorwaarde waaronder de reconventie is ingesteld is derhalve niet vervuld, zodat deze niet meer behoeft te worden behandeld.
Als de in conventie in het ongelijk gestelde partij zal [A] worden veroordeeld in de kosten. Tot heden worden deze kosten aan de zijde van het UWV begroot op:
-explootkosten € 103,17
-vastrecht € 112,00
-salaris gemachtigde (2x tarief €300,00)
€ 175,00
-totaal € 390,17