In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 23 juli 2013 uitspraak gedaan over de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) en rioolheffing die aan eiseres zijn opgelegd voor het jaar 2012. Eiseres, die tot 15 februari 2012 huurder was van een onroerende zaak, betwistte de aanslagen op de grond dat zij het pand op 1 januari 2012 niet meer in gebruik had. De heffingsambtenaar van de gemeente Skarsterlân handhaafde echter de aanslag OZB, omdat volgens de beëindigingsovereenkomst de huurovereenkomst pas op 15 februari 2012 eindigde. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar tijdig op het bezwaar had gereageerd.
Tijdens de zitting op 3 juli 2013 is eiseres niet verschenen, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat zij op de juiste wijze was uitgenodigd. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder de beëindigingsovereenkomst die op 9 februari 2012 was ondertekend. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij het pand op 1 januari 2012 niet meer gebruikte. De rechtbank oordeelde dat de belastingplicht voor de OZB op 1 januari 2012 van kracht was en dat eiseres dus terecht de aanslag OZB voor 2012 had ontvangen.
Wat betreft de rioolheffing heeft de rechtbank vastgesteld dat deze aanslag door de heffingsambtenaar in de bezwaarfase al was verminderd, maar dat eiseres niet kon aantonen dat zij het pand op 1 januari 2012 niet meer gebruikte. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden.