4.Is de behandeling inmiddels afgesloten en zo niet, wanneer is dat (vermoedelijk) wel het geval?
- nee, na enkele weken.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL01PC 2012131315-24 d.d. 30 augustus 2013, opgenomen in voornoemd dossier
Aan[betrokkene 1], partner van [slachtoffer 4] en moeder van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heb ik gevraagd hoe het nu met de familie ging:
[slachtoffer 4] is wel weer aan het werk maar heeft nog wel steeds last van zijn rug en zijn knie. Doordat [slachtoffer 4] jonge collega's om zich heen heeft hoeft hij het zwaardere werk niet aan te pakken. Zijn collega's ondersteunen hem daar in. Als [slachtoffer 4] na het werk thuis komt heb ik een oude man op de bank zitten. Dit was voor het ongeval niet het geval.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het voor de vraag of de schuld in de zin van artikel 6 WVW kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank gaat uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Op 29 december 2012 reed verdachte als bestuurder van een personenauto, merk Citroën, Xsara Picasso, op de snelweg de A7 in de richting van Groningen met een snelheid van ongeveer 111 km per uur. Verdachte reed op de rechterweghelft en zag voor hem een vrachtwagen rijden. De rechtbank leidt zowel uit verdachtes eigen verklaring als de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en [slachtoffer 5] af dat de vrachtwagen al volledig was ingevoegd en dat er in ieder geval sprake was van het enige tijd achter elkaar rijden van de vrachtwagen en de Citroën. Verdachte heeft, zo heeft hij verklaard, de vrachtwagen die voor hem reed tijdig gezien.
Verdachte wilde de vrachtwagen inhalen en stuurde daartoe naar links, zo volgt uit de verklaring van getuige [slachtoffer 5], alsmede uit de verklaring van verdachte ter zitting. Tevens volgt uit die verklaringen dat verdachte in het midden van de beide rijstroken is blijven rijden. Verdachte heeft vervolgens, zo leidt de rechtbank af uit de verklaring van getuige [slachtoffer 5], niet voldoende naar links gestuurd om in te kunnen halen. De afstand tussen de vrachtwagen en de Citroën is vervolgens snel kleiner geworden, zo volgt uit de getuigenverklaring van [slachtoffer 5] en van verdachte zelf. Hij verklaart immers dat hij opeens de reflectoren van de vrachtwagen voor zich zag.
Toen vervolgens getuige[slachtoffer 5] en de echtgenote van verdachte [verdachte] riepen, stuurde verdachte blijkens de verklaring van getuige [slachtoffer 5] de auto naar links, waarbij[slachtoffer 5] aangeeft dat verdachte het stuur voor haar gevoel naar links ‘omgooide’. Deze plotselinge beweging naar links wordt bevestigd door de getuigen [getuige 2] en[getuige 3].
De verdediging heeft naar voren gebracht dat niet valt uit te sluiten dat de trailer van de vrachtwagen na, of als gevolg van het invoegen, een slingerbeweging heeft gemaakt, waardoor hetzij de Citroën is geraakt, hetzij verdachte – zo begrijpt de rechtbank het verweer – uit een schrikreactie het stuur heeft omgegooid. Geen van de getuigen verklaart echter over een slingerbeweging van de vrachtwagen
kort voorde manoeuvre naar links van de Citroën. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen komen vast te staan dat, zo er al sprake is geweest van een aanraking tussen de vrachtwagen en de Citroën, dit betekent dat verdachte op enig moment onvoldoende afstand tot de vrachtwagen heeft gehouden. Van oorzaken voor de manoeuvre naar links die geen verband houden met het rijgedrag van verdachte zelf is niet gebleken.
De bestuurder van de Ford Mondeo die aan kwam rijden op de linkerweghelft heeft de Citroën niet tijdig gezien, wat er ook zij van de verklaring van verdachte dat hij met zijn lichten zou hebben geseind, en is frontaal op de voorzijde van de Citroën gebotst.
Mevrouw [slachtoffer 1], de echtgenote van verdachte, is door het ongeval overleden. Daarnaast hebben anderen, te weten drie van de inzittenden van de Ford Mondeo, [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], en de inzittenden van de Citroën,[slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], zwaar lichamelijk letsel opgelopen, dan wel zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering van de normale bezigheden is ontstaan.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de feitelijke gedragingen van verdachte, gelet op de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het verkeersgedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Een automobilist heeft onder meer de zorgplicht om goed op te letten op het overige verkeer, voldoende afstand te houden tot het voor hem rijdende verkeer, zijn snelheid aan de verkeerssituatie aan te passen en zijn auto onder controle te houden. Dit geldt temeer op de snelweg, ter hoogte van een invoegstrook, en zeker wanneer een automobilist een bijzondere verrichting als een inhaalmanoeuvre wil gaan uitvoeren. Verdachte heeft deze zorgplichten, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen onvoldoende in acht genomen. Verdachte heeft immers de afstand tot de vrachtauto en de snelheid waarmee hij op de vrachtauto inliep niet goed ingeschat en zijn eigen snelheid niet voldoende aangepast. Als verdachte dan vervolgens opeens de vrachtauto voor zich ziet - waaruit naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke onoplettendheid valt af te leiden - maakt verdachte vervolgens een stuurcorrectie naar links als gevolg waarvan de Citroën tegen de vangrail is gebotst en in tegengestelde richting op de linkerweghelft terecht is gekomen. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte op dat moment niet anders heeft kunnen handelen door bijvoorbeeld in plaats van naar links te sturen zijn snelheid (fors) te minderen dan wel te remmen. Met deze stuurcorrectie heeft verdachte dan ook aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld.
Zodanig verkeersgedrag, onder deze omstandigheden begaan, kan naar het oordeel van de rechtbank de gevolgtrekking dragen dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Dat[slachtoffer 4] niet tijdig voor de auto van verdachte is uitgeweken staat aan toerekening van het verkeersongeval aan verdachte niet in de weg.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 29 december 2012 te Sappemeer, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een
personenauto (merk Citroën, Xsara Picasso, [kenteken]), daarmede
rijdende over de weg, de rijksweg A7 richting Groningen, ter hoogte van
hectometerpaal 217,3,
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl hij bezig was een bijzondere manoeuvre uit te voeren, te weten het
inhalen van een voor hem rijdende vrachtwagen, zoals bedoeld in artikel 54 van
het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd, en
(daarbij) onvoldoende afstand heeft gehouden van een voor hem rijdende
vrachtwagen, en
(daarbij) in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg, de Rijksweg A7 is blijven letten, en
(vervolgens) een scherpe stuurcorrectie naar links heeft uitgevoerd, en
(vervolgens) in de middenberm van die weg, de Rijksweg A7, terecht is gekomen,
en
(vervolgens) is gebotst tegen de vangrail van die weg, de Rijksweg A7, en
(vervolgens) die auto honderdtachtig graden is gedraaid, ten gevolge waarvan
die auto is tegenovergestelde richting op de linker rijbaan terecht is
gekomen, en
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, een ander
motorrijtuig (personenauto, merk Ford Mondeo, kenteken [kenteken Ford Mondeo]),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander ([slachtoffer 1]) werd gedood, en
waardoor een ander ([slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
polsfractuur en een (gehechte) wond boven het oog en een of meerdere
gekneusde enkel(s) en haar tong doormidden is gebeten, en
waardoor een ander ([slachtoffer 3]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
(gecompliceerde) scheenbeenbreuk en een hersenschudding en een
gescheurd en gehecht ooglid, en
waardoor een ander ([slachtoffer 4]) zwaar lichamelijk letsel, zodanig lichamelijk
letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijk ziekte of verhindering in de uitoefening
van de normale bezigheden is ontstaan, en
waardoor een ander [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel, te weten een
bovenbeenbreuk en/of een ontwrichte heup met een breuk in de bekken en de
heupkom en zeven gebroken ribben, en
waardoor een ander ([slachtoffer 6]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
gebroken grote teen en een gebroken middenhandsbeentje.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.