ECLI:NL:RBNNE:2013:5662

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
C18/142959 / PR RK 13-317
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard na beëindiging procedure

Op 19 september 2013 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, dat was ingediend op 26 augustus 2013. Het verzoek strekte zich uit tot de wraking van de rechters in twee lopende civiele zaken, te weten 589919 CV EXPL 13-6621 en 587545 CV EXPL 13-5968, alsook van de rechters die eerdere wrakingsverzoeken van de verzoeker niet-ontvankelijk hadden verklaard. De rechtbank overwoog dat volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een verzoek tot wraking moet worden ingediend voordat de behandeling van de zaak door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd. Aangezien de procedures waarnaar de verzoeker verwees inmiddels waren beëindigd, was het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk.

De rechtbank benadrukte dat een verzoek tot wraking in beginsel in elke stand van de procedure kan worden gedaan, maar dat dit verzoek niet kan worden ingediend nadat de einduitspraak is gedaan. De verzoeker had nagelaten de namen van de rechters in de genoemde procedures te vermelden en had ook geen redenen opgegeven voor zijn verzoek tot wraking. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek niet ontvankelijk was.

De rechtbank besloot dat de procedures met nummers 589919 CV EXPL 13-6621 en 587545 CV EXPL 13-5968 voortgezet zouden worden in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
MEERVOUDIGE KAMER
Zaaknummer / rolnummer: C/18/142969/ PR RK 13-317
Beslissing van 19 september 2013
op het schriftelijk verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[a],
wonende aan de [adres], [woonplaats],
verzoeker.

1.Procesverloop

1.1.
Bij brief van 26 augustus 2013 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend, strekkende tot wraking van:
(1) de rechters in de zaken 589919 CV EXPL 13-6621 en 587545 CV EXPL 13-5968;
(2) mrs. R.B.M. Keurentjes, L.H.A.M. Voncken en W.P. Claus, als rechters die eerdere wrakingsverzoeken van verzoeker niet-ontvankelijk hebben verklaard, dan wel hebben afgewezen.

2.De beoordeling

Algemeen

2.1.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Rv, in samenhang met de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens op basis van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden ontwikkelde criteria.
2.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
Wrakingsverzoek 1
2.3.
De rechtbank stelt vast dat dit onderdeel van het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de rechters in de procedures 589919 CV EXPL 13-6621 en 587545 CV EXPL 13-5968. Verzoeker heeft daarbij nagelaten de namen van de rechters die deze zaken behandelen te vermelden, en heeft evenmin vermeld welke reden aan het verzoek tot wraking ten grondslag ligt. Nu het niet mogelijk is op voorhand rechters die mogelijkerwijs de genoemde zaken gaan behandelen te wraken (HR 18 december 1998, LJN AD2977), is dit wrakingsverzoek niet-ontvankelijk.
Wrakingsverzoek 2
2.4.
Een verzoek tot wraking kan in beginsel in elke stand van de procedure worden gedaan, maar moet worden ingediend vóórdat de behandeling van de zaak door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd (HR 18 december 1998, LJN AD2977).
2.5.
De rechtbank stelt vast dat het tweede onderdeel van het verzoek tot wraking ziet op wraking van rechters die als lid van een wrakingskamer eerdere door verzoeker ingediende wrakingsverzoeken niet-ontvankelijk hebben verklaard, dan wel hebben afgewezen. Daarbij heeft verzoeker met name gewezen op de beslissing van 3 juni 2013 (C/18/141251/PR RK 13-200), waarbij het wrakingsverzoek van verzoeker d.d. 28 juni 2012, welke op 31 mei 2013 (wederom) ter griffie is ontvangen, niet ontvankelijk is verklaard. De rechtbank stelt vast dat uit het door verzoeker gestelde volgt dat de procedures waarin hij de rechters wraakt door het wijzen van een einduitspraak zijn geëindigd.
Aldus is wraking in die procedures niet meer mogelijk. Ook op dit punt is het wrakingsverzoek derhalve niet-ontvankelijk.
2.6.
Verzoeker heeft aangegeven dat hij op zijn wrakingsverzoek wenst te worden gehoord. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan het horen echter niet bijdragen aan de beoordeling van het verzoek omdat dit om formele redenen niet-ontvankelijk wordt verklaard. Van het houden van een zitting wordt daarom afgezien.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het verzoek tot wraking van 26 augustus 2013 niet-ontvankelijk,
3.2.
bepaalt dat de procedures met nummers 589919 CV EXPL 13-6621 en 587545 CV EXPL 13-5968 worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking,
3.3.
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
mrs. Keurentjes, Voncken en Claus.
Deze beslissing is gegeven door mrs. P. Molema, voorzitter, M.W. de Jonge en
M.S. Schothorst, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2013.