ECLI:NL:RBNNE:2013:5460

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
C18/142961/PR RK 13-314
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek afgewezen wegens gebrek aan objectieve vrees voor vooringenomenheid rechter

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 26 augustus 2013 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door de verdachte in een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen mr. E.W. van Weringh, de voorzitter van de meervoudige strafkamer, die volgens de verzoeker niet onpartijdig zou zijn geweest tijdens de zitting. De raadsman van de verdachte, mr. P.D. Popescu, voerde aan dat de voorzitter een ondertoon had in zijn vraagstelling en de raadsman belemmerde in zijn opmerkingen tijdens het verhoor. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking behandeld in een openbare zitting, waarbij de verzoeker, zijn raadsman, de tolk en de officier van justitie aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De rechtbank oordeelde dat er geen dergelijke omstandigheden waren. De opmerkingen van mr. Van Weringh werden in de context van de zitting als passend beoordeeld, en het feit dat hij luid sprak was noodzakelijk in de grote zittingszaal. Ook het onderbreken van de raadsman werd niet als een teken van vooringenomenheid gezien, aangezien de voorzitter de bevoegdheid heeft om vragen te stellen en de raadsman later het woord kan voeren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet kan worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden geïnformeerd.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

MEERVOUDIGE KAMER

Zaaknummer / rolnummer: C18/142961 PRRK 13-314
Beslissing van 26 augustus 2013
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van
[A],
geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende te [verblijfplaats],
verzoeker,
advocaat mr. P.D. Popescu.

1.De procedure

1.1
Ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 26 augustus 2013 in de zaak met parketnummer 18/830354-13, waarbij verzoeker als verdachte is betrokken, heeft de raadsman van verdachte een mondeling verzoek gedaan tot wraking van mr. E.W. van Weringh, rechter in de strafsector van deze rechtbank en voorzitter van de behandelend meervoudige strafkamer. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mrs. S.M. Schothorst, voorzitter, F. de Jong en A.S. Venema-Dietvorst, leden.
1.3
Op 26 augustus 2013 is het verzoek tot wraking ter openbare terechtzitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker, diens raadsman en de tolk in de Roemeense taal
D. Boelman zijn ter zitting verschenen evenals mr. Van Weringh, alsmede mr. A. van den Oever, officier van justitie. Ter zitting heeft mr. Popescu het verzoek toegelicht.
Mr. Van Weringh heeft ter zitting op het verzoek gereageerd. De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen.
1.4
Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank op 26 augustus 2013 mondeling uitspraak gedaan.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker is van mening dat mr. Van Weringh er blijk van heeft gegeven niet onpartijdig te zijn door de door hem gevoerde ondertoon in de vraagstelling, door opmerkingen te maken als “
We zijn niet op ons achterhoofd gevallen” en het belemmeren van de raadsman om opmerkingen te maken tijdens het verhoor. De raadsman wilde toelichten dat onderdelen van de antwoorden van verzoeker verloren gingen tijdens het vertalen van de antwoorden door de tolk, maar heeft daartoe van mr. Van Weringh niet de gelegenheid gehad.

3.Het standpunt van mr. Van Weringh

Mr. Van Weringh heeft niet in de wraking berust. Hij heeft naar voren gebracht dat hij vanuit zijn professie onpartijdig is. Tijdens de behandeling van een strafzaak stelt de voorzitter, conform het Wetboek van Strafvordering, vragen aan de verdachte. Dit kunnen kritische vragen zijn. Ten aanzien van belastend materiaal in het dossier heeft het Europese Hof van de Rechten van de Mens bepaald dat dit ter zitting voorgehouden dient te worden aan de verdachte, indien de rechtbank voornemens is er bij de bewezenverklaring rekening mee te houden. Door het stellen van kritische vragen krijgt de verdachte juist een eerlijk proces. De verdachte heeft het recht om te zwijgen, maar dat ontneemt de rechtbank niet de bevoegdheid vragen te stellen. Met de opmerking dat de rechtbank niet op zijn achterhoofd is gevallen, wilde mr. Van Weringh verzoeker bewust maken van het belastend materiaal in het dossier. Mr. Van Weringh ontkent de vragen met een bepaalde ondertoon gesteld te hebben. Hij sprak luid en duidelijk, zodat hij goed verstaanbaar was. Het klopt dat hij de raadsman heeft onderbroken tijdens de interventies van het verhoor. De raadsman krijgt immers, conform het Wetboek van Strafvordering, op een later tijdstip de gelegenheid te spreken. De kwaliteit van de vertaling van de antwoorden van verzoeker is pas aan de orde gesteld nadat het wrakingsverzoek was ingediend. Mr. Van Weringh acht het van groot belang dat de vertaling op de juiste wijze plaatsvindt en zou er zeker op hebben ingespeeld indien dit ter zitting aan de orde was gesteld.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat zich geen uitzonderlijke omstandigheid heeft voorgedaan die een zwaarwegende aanwijzing op zou kunnen leveren voor het oordeel dat mr. Van Weringh jegens verzoeker een vooringenomenheid zou koesteren of dat dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd zou zijn. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. De rechtbank overweegt daarbij als volgt.
4.4
In het verzoek zijn twee elementen te onderscheiden, te weten de bejegening van verzoeker tijdens de terechtzitting en het onderbreken van de raadsman.
4.5
Ten aanzien van de bejegening is voldoende aannemelijk geworden dat mr. Van Weringh op een duidelijke, verstaanbare wijze verzoeker bewust wilde maken van de gevolgen van belastend materiaal in het dossier, door het stellen van kritische vragen. Hij heeft verzoeker juist hiermee de gelegenheid gegeven daarop te reageren, hetgeen ook gezien de jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens zijn taak is. De opmerking “
We zijn niet op ons achterhoofd gevallen” heeft mr. Van Weringh in deze context mogen gebruiken. Dat verzoeker dit wellicht niet prettig heeft gevonden, leidt niet tot een gerechtvaardigde objectieve vrees voor vooringenomenheid. Dat mr. Van Weringh luid heeft gesproken leidt daar eveneens niet toe, omdat voldoende aannemelijk is geworden dat in de grote zittingszaal waar de behandeling plaatsvond het noodzakelijk was luid te spreken, zeker doordat de tolk tijdens de behandeling alles vertaalde, hetgeen zorgt voor extra ruis in de zaal.
4.6
Ten aanzien van het onderbreken van de raadsman door mr. Van Weringh overweegt de rechtbank dat de voorzitter op grond van het Wetboek van Strafvordering vragen stelt aan de verdachte en de officier van justitie en de verdachte / raadsman na de ondervraging de gelegenheid krijgen het woord te voeren. Dat mr. Van Weringh de raadsman tijdens de ondervraging van verzoeker niet het woord heeft laten voeren, leidt daarom niet zonder meer tot een gerechtvaardigde objectieve vrees voor vooringenomenheid. Niet is gebleken dat de raadsman niet de gelegenheid heeft gehad om de kwaliteit van de vertaling aan de orde te stellen. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de raadsman pas na het verzoek om wraking de vertaling aan de orde heeft gesteld. Het is voldoende aannemelijk geworden dat als hij de wijze van vertaling wel eerder aan de orde had gesteld, mr. Van Weringh de tolk in de gelegenheid had gesteld de vertaling aan te passen of aan te vullen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek af,
5.2
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (parketnummer 18/830354-13) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking,
5.3
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. van Weringh en de officier van justitie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Schothorst, voorzitter, F. de Jong en
A.S. Venema-Dietvorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshoff als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2013.