ECLI:NL:RBNNE:2013:5458

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
C18/141791/PR RK 13-251
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter P. Molema in civiele procedure

Op 4 juli 2013 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoeker [A], dat op 26 juni 2013 was ingediend. Het verzoek was gericht tegen mr. P. Molema, rechter in de afdeling privaatrecht, in verband met de geschillen met de zaaknummers 589919 CV EXPL 13-6621 en 587545 CV EXPL 13-5968. Verzoeker verzocht om een mondelinge behandeling van zijn wrakingsverzoek, dat hij indiende na de rolzitting van diezelfde dag. De rechtbank overwoog dat de beoordeling van wrakingsverzoeken is geregeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Volgens artikel 36 Rv kan een rechter gewraakt worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien verzoeker zijn bedenkingen pas na de zitting naar voren had gebracht. Dit was in strijd met artikel 37 lid 1 Rv, dat bepaalt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten aan de verzoeker bekend zijn. Aangezien niet aan de formele vereisten voor wraking was voldaan, verklaarde de rechtbank het verzoek niet-ontvankelijk. De procedures in de hoofdzaak werden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
MEERVOUDIGE KAMER
Zaaknummer / rolnummer: C/18/141791/PR RK 13-251
Beslissing van 4 juli 2013
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[A]
wonende te[woonplaats]
verzoeker.

1.Procesverloop

1.1.
Bij brief van 26 juni 2013, heeft verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van mr. P. Molema, rechter in de afdeling privaatrecht van deze rechtbank, in de geschillen met zaaknummers: 589919 CV EXPL 13-6621 en 587545 CV EXPL 13-5968 waarbij verzoeker als partij betrokken is.
1.2.
Bij brief van 27 juni 2013 heeft de griffie verzoeker een ontvangstbevestiging van dit wrakingsverzoek verzonden.
1.3
Op 4 juli 2013 heeft verzoeker uitdrukkelijk verzocht zijn wrakingsverzoek mondeling te behandelen.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Rv en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
2.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
2.3.
Het wrakingsverzoek, ontvangen op 26 juni 2013 te 14:34 uur, heeft betrekking op de rolzitting eerder op deze dag.
2.4.
Artikel 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering luidt: “Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.” Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek eerst na het sluiten van de zitting en na het nemen van een rolbeschikking ingediend. Uit zijn schrijven blijkt dat hem ter zitting bleek dat de rechter blijk gaf van bevooroordeeldheid. Mede gelet op de bekendheid van verzoeker met de wrakingsprocedure, bracht de goede procesorde met zich mee dat hij zijn bedenkingen terstond naar voren had gebracht. Nu hij dat heeft nagelaten, strookt zijn verzoek niet met het in artikel 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde.
2.5.
Nu niet aan het formele vereiste voor wraking is voldaan is het verzoek niet-ontvankelijk. Tot een mondelinge behandeling behoeft daarom niet te worden overgegaan.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het verzoek niet ontvankelijk,
3.2.
bepaalt dat de procedures in de hoofdzaak (met zaaknummers 589919 CV EXPL 13-6621 en 587545 CV EXPL 13-5968) worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking,
3.3.
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker en
mr. P. Molema.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.W. de Jonge, voorzitter, W.J.A.M. Dijkers en
W.P. Claus, rechters, in tegenwoordigheid de griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2013.
kb