ECLI:NL:RBNNE:2013:5285

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
3 september 2013
Zaaknummer
C/18/137321/FA RK 12-2398
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.A. Flinterman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag van voogdij en benoeming van pleegvader tot voogd

In deze zaak hebben de pleegouders van de minderjarige [C.] verzocht om ontslag van de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen (bjz) als voogdij-instelling en om benoeming van de pleegvader tot voogd. De pleegouders hebben [C.] sinds 13 augustus 2009 in hun gezin opgenomen en hebben op 7 november 2012 een verzoekschrift ingediend. Bjz heeft zich echter niet willen laten ontslaan van de voogdij, omdat zij eerst duidelijkheid willen verkrijgen over de opvoedingssituatie van [C.] door middel van een deskundigenonderzoek. De rechtbank heeft de pleegouders en bjz gehoord en heeft vastgesteld dat de pleegouders in het belang van [C.] handelen. De rechtbank oordeelt dat de voogdij over [C.] aan de pleegvader kan worden opgedragen, omdat [C.] al drieënhalf jaar in het pleeggezin verblijft en het belang van continuïteit in de opvoeding en verzorging voorop staat. De rechtbank heeft het verzoek van de pleegouders toegewezen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tevens zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknr.: C/18/137321 / FA RK 12-2398
beschikking d.d. 5 februari 2013
in de zaak van:

[… 1]

,
verzoekers,
hierna te noemen de pleegouders,
advocaat mr. M. Kramer te Amsterdam,
en

Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen,

gevestigd te Groningen, Waterloolaan 1, Postbus 1203, 9701 BE Groningen,
verweerder,
hierna te noemen bjz,
gemachtigden de heer D.P. Feitsma en mr. J.A. Nieman.

PROCESVERLOOP

De pleegouders hebben op 7 november 2012 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift met bijlagen ingediend. Daarin wordt verzocht om op grond van artikel 299a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [A.] tot eenhoofdig voogd te benoemen over hun minderjarig pleegkind [C.] en de beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Bjz heeft op 20 december 2012 een verweerschrift d.d. 19 december 2012 ingediend.
De rechtbank heeft partijen, bijgestaan door hun raadslieden, gehoord ter zitting met gesloten deuren van 20 december 2012, in aanwezigheid van A.I. van Dijk namens de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen (verder te noemen de Raad).
De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden.
De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

RECHTSOVERWEGINGEN

Vaststaande feiten
Bij beschikking van 25 mei 2009 van de Rechtbank Rotterdam is bjz Zuid-Holland belast met de voogdij over de minderjarige:
[C.],[… 3]
Op 13 augustus 2009 is [C.] (evenals haar broertje[D.]) geplaatst in het pleeggezin[… 7], waar zij nog steeds verblijft.
Bij beschikking van 6 juli 2010 van deze rechtbank is bjz Zuid-Holland ontslagen van de voogdij over voornoemde minderjarige en is bjz Groningen belast met de voogdij over voornoemde minderjarige.
Bij beschikking van 3 september 2012 van deze rechtbank is het verzoek van bjz om verlening van vervangende toestemming om de verblijfplaats van voornoemde minderjarige te wijzigen afgewezen.
Bij beschikking van 18 september 2012 van deze rechtbank is voornoemde beschikking van 3 september 2012 hersteld, met dien verstande dat is bepaald dat deze beschikking van kracht is gedurende een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum van deze beschikking.
Standpunt van de pleegouders
De moeder van [C.] is overleden op 17 maart 2009. De vader van [C.] heeft de moeder omgebracht en is gedetineerd. Sinds 13 augustus 2009 zorgen de pleegouders voor [C.].
Bij beschikking van 3 september 2012 is het blokkaderecht van de pleegouders gehonoreerd.
De pleegouders verzoeken nu op grond van artikel 1: 299a BW juncto 1:336a BW om de voogdij over [C.].
De pleegouders voeren ten eerste aan dat de kinderrechter in de uitvoerige beschikking van
3 september 2012 te kennen heeft gegeven dat bjz geen enkele grond heeft voor het overplaatsen van [C.]. Het is door de kinderrechter ook niet nodig gevonden een onderzoek te laten verrichten naar de opvoedingssituatie van [C.] bij de pleegouders.
Ten tweede voeren de pleegouders aan dat aan de gronden voor voogdijtoewijzing ex artikel 1:299a BW is voldaan. De pleegouders hebben met instemming van de voogd [C.] ten minste een jaar verzorgd. Inwilliging van het verzoek kan in het belang van de minderjarige worden geacht en genoegzaam is gebleken dat de voogd niet bereid is zich van zijn bediening te doen ontslaan.
Het is in het belang van [C.] dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie en dat degenen die haar verzorgen en opvoeden ook de zeggenschap over haar hebben. De pleegouders willen heel graag dit commitment aangaan met [C.] en onderstrepen daarmee ook dat zij haar heel graag willen grootbrengen tot haar volwassenheid.
Uit de beschikking van de kinderrechter van 3 september 2012 blijkt dat de pleegouders nooit het belang van [C.] uit het oog hebben verloren en de juiste hulp voor [C.] hebben ingeschakeld. De pleegouders hebben laten zien prima te kunnen samenwerken met de intensieve hulpverlening voor [C.]. Zij hebben echter moeite (gehad) met het gebrek aan invulling van het gezag door bjz. Er is door bjz sinds juni 2012 geen invulling meer gegeven aan de voogdij over [C.].
Bovendien staan de pleegouders open voor pleegzorgbegeleiding.
De pleegouders hebben bjz verzocht zich van de voogdij te laten ontslaan maar bjz heeft dat geweigerd. Bjz wenst(e) voorwaarden te verbinden aan dit voogdijontslag, welke voorwaarden de pleegouders niet hebben ontvangen.
De pleegouders hebben gezamenlijk het verzoek tot eenhoofdige voogdij van de pleegvader ingediend. Zodra het wetsvoorstel verbetering rechtspositie pleegouders is ingevoerd zullen de pleegouders om gezamenlijke voogdij over [C.] verzoeken. Zij willen uiteindelijk graag beiden de wettelijke vertegenwoordigers van [C.] zijn.
Standpunt van bjz
Bjz verzoekt het verzoek van de pleegouders af te wijzen.
Een onderzoek naar [C.] is nodig omdat er onvoldoende zicht is op de opvoedingssituatie, en het functioneren van [C.]. Er is nu de derde gezinsvoogd in het gezin. Diverse keren heeft bjz moeten constateren dat de samenwerking niet goed loopt tussen de pleegouders en de gezinsvoogd.
Volgens bjz bestaat er het risico van een symbiotische relatie tussen de pleegmoeder en [C.]. Bjz kan de zorgen niet concreet maken.
Er is in het huidige observatie-pleeggezin van[D.] wel zicht op het functioneren van[D.]. Hij vertelt over strenge regels, is bang om dingen te vergeten en heeft buikpijn voor omgangsmomenten. Hij zou klappen tegen zijn billen krijgen en tegen de verwarming zijn gesmeten. Voor straf moest hij op zijn kamer of in de auto blijven zitten.[D.] heeft medelijden met en zorgen om [C.]. Bjz vindt deze uitspraken belangrijk en stelt deze daarom aan de orde. Bjz maakt zich zorgen over het pedagogische klimaat en het pedagogisch handelen van de pleegouders.
Beoordeling
Het verzoek van de pleegouders is gebaseerd op de artikelen 1:299a en 1:336a BW. Op grond van artikel 1:299a BW kan degene die de minderjarige ten minste een jaar in zijn gezin heeft verzorgd en opgevoed, verzoeken hem tot voogd te benoemen. Dit kan met instemming van de voogd of hij kan de kinderrechter verzoeken hem tot voogd te benoemen. Het verzoek wordt slechts toegewezen wanneer dit in het belang van het minderjarige kind is.
Op basis van artikel 1:336a BW kan de voogd niet zonder toestemming van degene die de minderjarige, met instemming van de voogd, als behorende tot het gezin, ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, het hoofdverblijf van de minderjarige wijzigen.
De pleegouders wensen te worden belast met de voogdij over [C.]. De voogdijinstelling wenst zich – nog – niet te laten ontslaan van de voogdij.
Zij voeren daartoe aan dat zij eerst met behulp van een deskundigenonderzoek duidelijkheid wensen te verkrijgen over de vraag of [C.] bij de pleegouders op de juiste plaats zit om zich goed te kunnen ontwikkelen. Ook vindt bjz het van belang dat duidelijk is dat de pleegouders het family life van vader en[D.] ten opzichte van [C.] zullen respecteren.
De twijfel die bjz omtrent het vorenstaande heeft, is voornamelijk ontstaan door een uitlating die[D.] heeft gedaan naar de observatiepleegouders over zijn verblijf bij de pleegouders [… 4]. Verder baseert bjz zich op een verslag van de school met betrekking tot het functioneren van [C.].
Ter zitting is ook gesuggereerd dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van een symbiotische relatie tussen de pleegmoeder en [C.]. Bjz heeft ten aanzien van dit laatste punt echter tevens aangegeven dat deze veronderstelling niet op enig onderzoek was gestoeld, zodat dit punt verder onbesproken zal blijven.
De rechtbank heeft kennis genomen van genoemde schoolrapportage en neemt aan dat de daarin eventueel te lezen zorgpunten ten aanzien van het wat strak aan regels houden ook is besproken met de pleegouders.
In het korte verslag van de leerkracht, waarin vermeld wordt dat [C.] zich goed ontwikkelt, vindt de rechtbank geen aanleiding om een verder onderzoek te laten plaatsvinden.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de pleegouders, toen er in 2010 zorgen waren met betrekking tot [C.] hulp van Jonx/Lentis hebben ingeroepen, welke hulp/behandeling na een jaar in 2011 positief is afgesloten.
Ook thans stellen pleegouders zich zodanig op dat zij gezamenlijk verzoeken om de voogdij slechts aan één ouder, namelijk de pleegvader op te dragen, opdat zij verdere hulpverlening vanuit pleegzorg kunnen krijgen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank eveneens dat de pleegouders wel degelijk openstaan voor hulpverlening.
Dat bjz zich beroept op uitlatingen van[D.] – wat daarvan ook zij – die via derden bij bjz zijn gekomen, oordeelt de rechtbank van een zo gering professioneel niveau, dat deze niet als reden voor een verder onderzoek kunnen gelden.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat het family life van de vader via wettelijke regelingen en van[D.] door middel van bemoeienis van bjz geëffectueerd kunnen worden. Het verzoek ten aanzien van een vast te stellen omgangsregeling zal daarom worden afgewezen.
Nu de rechtbank een onderzoek van [C.] (en pleegouders) niet aangewezen acht en bjz zich niet vrijwillig wil doen ontslaan, zal de rechtbank hieromtrent een beslissing nemen.
Het belang van [C.] is het recht op family life, dat zij conform artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met de pleegouders heeft en het recht op continuïteit in de opvoeding en verzorging conform artikel 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Het is de bedoeling van de wetgever geweest om de voogdij zoveel mogelijk te laten uitvoeren door natuurlijke personen. Nu [C.] reeds gedurende 3½ jaar geplaatst is in het pleeggezin[… 4], is de rechtbank van oordeel dat haar plek in dit gezin veilig gesteld dient te worden, zodat de rechtbank de voogdij zal opdragen aan de pleegvader.
De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat de rechtbank het van belang van alle betrokkenen acht dat er duidelijkheid ontstaat over ieders rechtspositie.
Voorts zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zoals te doen gebruikelijk in familierechtelijke procedures.

BESLISSING

ontslaat de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen van de voogdij over de minderjarige [C.];
belast
[A.],[… 5], met de voogdij over de minderjarige
[C.]
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling af;
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. Flinterman, rechter, en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 5 februari 2013 in tegenwoordigheid van A. den Held als griffier.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Voor de partij, die in deze procedure niet is verschenen, vangt de termijn van drie maanden aan na de betekening van deze beschikking aan hem/haar in persoon dan wel op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is bekend geworden, of - voor zover het een beschikking betreft, waarbij de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is uitgesproken - op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is betekend en door plaatsing van een uittreksel daarvan in de Staatscourant openlijk bekend is gemaakt.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.