ECLI:NL:RBNNE:2013:5231

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
K-423818 - CV EXPL 13-1441-E
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door Jeugdzorg in verband met Shaken Baby Syndrome

In deze zaak vorderen de eisers, ouders van een minderjarige, schadevergoeding van de Stichting Bureau Jeugdzorg Friesland wegens onrechtmatig handelen. De zaak draait om de behandeling van hun kind, [minderjarige 2], die op 19 februari 2011 met ernstig letsel in het ziekenhuis werd opgenomen. Na een reeks van medische onderzoeken werd het vermoeden van kindermishandeling geuit, wat leidde tot een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming. De ouders voelden zich valselijk beschuldigd en dienden een klacht in bij de klachtencommissie van Jeugdzorg, die deze gegrond verklaarde. De eisers stellen dat Jeugdzorg onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de melding onterecht was, aangezien het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing later werd ingetrokken. De kantonrechter oordeelt dat de melding door Jeugdzorg gerechtvaardigd was, gezien de ernstige vermoedens van kindermishandeling en de noodzaak om het kind te beschermen. De rechter concludeert dat de vordering van de ouders moet worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat Jeugdzorg onrechtmatig heeft gehandeld. De ouders worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 423818 \ CV EXPL 13-1441

vonnis van de kantonrechter d.d. 30 augustus 2013

inzake

[eiser],

wonende te [woonplaats],
en

[eiser2],

wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. M.J. Buitenhuis te [woonplaats],
tegen
De stichting
STICHTING BUREAU JEUGDZORG FRIESLAND,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
gemachtigde: M. Sinot.
Partijen zullen hierna [naam] en [naam eiser 2] dan wel - gezamenlijk - eisers en Jeugdzorg worden genoemd.

Procesverloop

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten
2.1. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.2. [naam] en [naam eiser 2] zijn de ouders van [minderjarige 1] [naam] (hierna: [minderjarige 2]), geboren op 19 januari 2011.
2.3. Op 16 februari 2011 is [minderjarige 2] aangemeld bij de dokterwacht in zijn woonplaats vanwege (hevig) huilen. Aanvankelijk werd niets afwijkends gevonden, maar na herhaald bezoek aan de dokterwacht en de constatering dat [minderjarige 2] trekkingen en afwijkende oogbewegingen vertoonde, werd hij op 19 februari 2011 opgenomen in het ziekenhuis te [woonplaats]. Diezelfde dag is hij overgeplaatst naar het Universitair Medisch Centrum in Groningen (UMCG) voor nader onderzoek. Aan de hand van een MRI-scan van de schedel van [minderjarige 2] zijn meerdere afwijkende bevindingen aan de hersenen (bloedingen) en netvliesbloedingen geconstateerd.
2.4. Op 22 februari 2011 is door een arts (neonatoloog) van het UMCG een melding gedaan bij het onder Jeugdzorg vallende Advies - en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) van het vermoeden op mogelijke kindermishandeling. Het AMK heeft de situatie vervolgens voorgelegd aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling Utrecht. In het rapport van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling 10 maart 2011 staat - voor zover hier van belang -:
Uw vraagstelling luidt of de vastgestelde afwijkingen (bloedingen) bij [minderjarige 2] te dateren zijn en of de bloedingen bij [minderjarige 2] in de direct postnatale periode ontstaan kunnen zijn.
(…)
Op 20 februari 2011 wordt bij [minderjarige 2] een MRI-scan van de schedel gemaakt. Hierbij worden een aantal afwijkende bevindingen gedaan:
  • beiderzijds bloedingen onder het harde hersenvlies (subdurale hematomen)
  • beiderzijds bloed in de occipitale hoorn van de hersenen
  • bloed onder het spinnenwebvlies (subarachnoïdaal bloed) van de rechter zijkwab cvan de hersenen (pariëtaal)
  • beiderzijds onder de hersenschors (subcortiaal) gebieden met zuurstoftekort (ischemie)
Daarnaast komt de oogarts in consult, die bij [minderjarige 2] de aanwezigheid van uitgebreide netvliesbloedingen (retinabloedingen) constateert.
(…)
Hoewel de bevindingen bij [minderjarige 2] ieder afzonderlijk mogelijk zouden kunnen worden verklaard door andere oorzaken, vormt de combinatie van de bevindingen een indicatie voor een niet-accidentele oorzaak van het letsel. De bevindingen zijn, zonder aannemelijke verklaring voor het ontstaan van het letsel, verdacht voor toegebracht schedel-/herselletsel (Abus Head Trauma, AHT, ook wel het Shaken Baby Syndrome genoemd). Er bestaan vrijwel geen andere verklaringen voor het vóórkomen van deze combinatie van bevindingen. Deze zouden in het bijzonder de geboorte en accidentele oorzaken kunnen betreffen, daarbij moet de mogelijkheid van een onderliggende medische aandoening als mogelijke verklaring voor afzonderlijke letsels eveneens worden uitgesloten.
Een mogelijke accidentele verklaring voor het letsel bij [minderjarige 2] is door de ouders of verzorgers van [minderjarige 2] niet gegeven. Gebruikelijke verzorgingshandelingen zullen niet leiden tot (een deel van) de beschreven letsels bij [minderjarige 2], ook niet bij ongelukkige uitvoering van die verzorgingshandelingen. Tevens kunnen de letsels niet zijn ontstaan door toedoen of gedragingen van [minderjarige 2] zelf.
(…)
Een geboortetrauma voor het letsel bij [minderjarige 2] kan op basis van zijn leeftijd - hij is op het moment van opname 4½ week oud - niet worden uigesloten. (…) In de situatie van [minderjarige 2] daarentegen, waarbij sprake is van een ongecompliceerde bevalling, ontstaan op 19 februari 2011 plotseling medische problemen die een medisch ingrijpen bij hem noodzakelijk maken. Daarnaast zijn bij [minderjarige 2] naast de bloedingen op de MRI-scan ook hersenafwijkingen gevonden die het gevolg zijn van zuurstoftekort. Deze combinatie van bevindingen maakt een geboortetrauma als oorzaak voor het letsel bij [minderjarige 2] op 19 februari 2011 zeer onwaarschijnlijk.
(…)
Concluderend is de combinatie van bevindingen bij [minderjarige 2] zeer verdacht voor toegebracht schedel-/hersenletsel.
2.5. Het AMK heeft vervolgens op 15 maart 2011 een crisismelding gedaan bij de Raad voor de Kinderbescherming met een verzoek tot het instellen van een onderzoek. Tevens heeft zij aangifte van kindermishandeling gedaan. Op 18 maart 2011 heeft de kinderrechter op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] voor de duur van drie maanden uitgesproken en voorts heeft de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van vier weken verleend. Een beslissing op het verzoek tot definitieve ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] is aangehouden in afwachting van een nader rapport van de Raad voor de Kinderbescherming over de vraag of het opleggen van deze definitieve maatregel is geboden.
2.6. Op 17 mei 2011 heeft de Raad voor de Kinderbescherming rapport uitgebracht en op basis van alle beschikbare informatie geconcludeerd dat geen sprake is van een zodanig bedreigende ontwikkeling van [minderjarige 2] dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Het verzoek aan de kinderrechter tot de definitieve ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] is vervolgens ingetrokken. Het verzoek tot definitieve uithuisplaatsing was al eerder ingetrokken aan de hand van bevindingen van Jeugdzorg over de veiligheidssituatie van [minderjarige 2] bij een thuisplaatsing. Vanaf 14 april 2011 verblijft [minderjarige 2] weer bij zijn ouders thuis.
2.7. [naam] en [naam eiser 2] hebben op 7 juni 2011 een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het Bureau Jeugdzorg. De klacht betreft vooral de houding en het gedrag van mevrouw [naam onderzoeker], AMK-onderzoeker, in hun richting. Die houding wordt door [naam] en [naam eiser 2] beschuldigend, afstandelijk, negatief en vijandig genoemd. Op 14 mei 2012 heeft de klachtencommissie de klacht over de bejegening door [naam onderzoeker] gegrond verklaard. De commissie overweegt onder andere:
In AMK-onderzoeken waarin sprake is van (onverklaarbaar) letsel bij een kind, is het zaak dat het AMK hier op zeer serieuze wijze onderzoek naar doet. De veiligheid van het kind dient hierbij te allen tijde voorop te staan. Hierbij dient echter altijd in het oog te worden gehouden dat het gedurende het onderzoek gaat om een vermoeden van kindermishandeling. In onderhavig AMK-onderzoek is naar het oordeel van de commissie een meer beschuldigende dan onderzoekende houding aangenomen. Er is onvoldoende aandacht geschonken aan het feit dat de ouders door alle gebeurtenissen in een emotionele achtbaan terecht waren gekomen. Heldere communicatie en duidelijkheid over de te volgen procedure hadden de ouders op dit punt de houvast kunnen bieden die zij op dat moment nodig hadden.
(…)
Ter hoorzitting bleek dat de huidige teamleider mevrouw Lugtenberg onvoldoende op de hoogte is van de bevoegdheden van het AMK zoals deze in de Wet op de Jeugdzorg (hierna Wjz) zijn vastgelegd. Zoals voormalig teamleider mevrouw Tolsma wel juist schetste, heeft het AMK zelf niet de bevoegdheid om een kind tegen de zin van de ouders in het ziekenhuis te houden. Evenmin heeft het AMK de bevoegdheid om de ouder te verbieden om alleen met het kind te zijn. Het AMK dient over de verblijfplaats van het kind met de ouders in gesprek te gaan teneinde hier overeenstemming over te bereiken.
(…)
Het standpunt van [naam] en [naam eiser 2].
3.1. [naam] en [naam eiser 2] vorderen de veroordeling van Jeugdzorg tot betaling van schadevergoeding ad € 12.845,68, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2 [naam] en [naam eiser 2] leggen aan hun vordering ten grondslag dat Jeugdzorg (het AMK) jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij als gevolg hiervan schade hebben geleden. [naam] en [naam eiser 2] voelen zich tot de dag van vandaag valselijk beschuldigd. Uit het oordeel van de klachtencommissie blijkt volgens [naam] en [naam eiser 2] dat Jeugdzorg onzorgvuldig heeft gehandeld. Voorts heeft Jeugdzorg gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Immers [minderjarige 2] is uit huis geplaatst en er is een verzoek tot definitieve uithuisplaatsing ingediend, terwijl het verzoek later weer is ingetrokken. Ook het verzoek om [minderjarige 2] onder toezicht te stellen is ingetrokken. Daarmee is de grond voor uithuisplaatsing nimmer aanwezig geweest. De hoogte van het gevorderde schadebedrag is nader onderbouwd in een schadestaat d.d. 14 mei 2012 en bestaat uit onder meer reiskosten van de grootouders van [minderjarige 2], medische kosten, opvangkosten, verlies aan arbeidsvermogen van [naam eiser 2], smartengeld en kosten voor rechtsbijstand.
3.3. In reactie op het verweer van Jeugdzorg stellen De Graaf en [naam eiser 2] dat zij vraagtekens plaatsen bij de volledigheid en de juistheid van de informatie die door het AMK aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling is verstrekt. Zo is onder andere geen melding gemaakt van nierproblemen van [naam eiser 2] en van haar problematische zwangerschap van [minderjarige 2]. Daarbij leefden er nog vragen bij de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (onder andere met betrekking tot de schedelomvang en het uitgevoerde netvliesonderzoek) die eerst beantwoord hadden moeten worden alvorens conclusies te trekken. [naam] en [naam eiser 2] stellen voorts dat het voor de hand had gelegen om eerst verder te kijken naar de mogelijkheden van hulp in het vrijwillige kader in plaats van onder toezichtstelling en uithuisplaatsing. Zij blijven van mening dat van een zorgvuldig onderzoek door Jeugdzorg geen sprake is geweest, gezien de beschuldigende houding die van meet af aan werd aangehouden. Jeugdzorg heeft tijdens het onderzoek en ook in het kader van de onderhavige procedure geen blijk gegeven van erkenning van de gevoelens van eisers met betrekking tot de hele situatie. Tot slot hebben [naam] en [naam eiser 2] de gevorderde schadevergoeding toegelicht en nader onderbouwd aan de hand van stukken.
3.4. Jeugdzorg concludeert tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van eisers in de kosten van de procedure. Jeugdzorg voert tot haar verweer aan dat het instellen van een onderzoek op zichzelf - hoewel zeer ingrijpend voor de ouders - niet onrechtmatig is in het licht van de belangen van het kind op bescherming van zijn lichamelijke en geestelijke integriteit. Die belangen prevaleren boven de persoonlijke levenssfeer van [naam] en [naam eiser 2]. Gelet op het ernstige vermoeden van kindermishandeling bestond een voldoende rechtvaardiging voor het laten uitvoeren van het onderzoek door de Raad van de Kinderbescherming, aldus Jeugdzorg. Jeugdzorg wijst op de ernst en de inhoud van de (professionele) melding van het UMCG en de bevestiging hiervan door de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. Daarnaast is het onderzoek zorgvuldig uitgevoerd, aldus Jeugdzorg. Jeugdzorg voert voorts aan dat de bejegening van eisers door (een) medewerker(s) van Jeugdzorg evenmin onrechtmatig handelen oplevert. Jeugdzorg betwist dat haar medewerkers eisers hebben beschuldigd van kindermishandeling. Het gevoel van eisers dat zij valselijk zijn beschuldigd betreft een subjectieve beleving die niet tot onrechtmatigheid kan leiden. Er is geen sprake geweest van een onheuse bejegening door het AMK in een mate die tot onrechtmatigheid leidt. Overigens betwist Jeugdzorg dat sprake is van causaal verband tussen de gevorderde schade en het vermeende onrechtmatig handelen en ontbreekt het volgens Jeugdzorg aan een specificatie van de gevorderde kosten.
De beoordeling van het geschil
4.
De regels voor de jeugdzorg zijn vastgelegd in de Wet op de Jeugdzorg. Ingevolge artikel 10, eerste lid onder e van deze wet heeft Jeugdzorg mede tot taak te fungeren als Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Uit dien hoofde is het AMK verantwoordelijk voor het aanbrengen van meldingen aan de Raad voor de Kinderbescherming. Het AMK beoordeelt aan de hand van een ontvangen signaal of er sprake is van een bedreigende situatie voor het kind en besluit op basis daarvan of dit signaal aan de Raad voor de Kinderbescherming moet worden gemeld. De beslissing om een (tijdelijke) beschermingsmaatregel op te leggen ten behoeve van het kind is voorbehouden aan de kinderrechter op aanvraag van de Raad voor de Kinderbescherming.
5.
De kantonrechter stelt voorop dat het van essentieel belang is dat ernstige problemen met kinderen vroegtijdig gesignaleerd worden en dat zo nodig een snelle doorgeleiding naar de Raad voor de Kinderbescherming plaatsvindt van meldingen betreffende kinderen, die in hun ontwikkeling of veiligheid worden bedreigd. Of Jeugdzorg, althans het onder Jeugdzorg vallende AMK, in het kader van het door haar uitgevoerde onderzoek, resulterend in een crisismelding aan de Raad voor de Kinderbescherming onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers, hangt af van de vraag of het AMK bij haar onderzoek en crisismelding de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die mag worden verwacht van een professionele organisatie als het AMK. Deze zorgvuldigheid is temeer van belang omdat een melding door het AMK aan de Raad voor de Kinderbescherming en de daaruit voortvloeiende gevolgen (in dit geval de ondertoezichtstelling en de tijdelijke uithuisplaatsing) een grote impact (kunnen) hebben op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ouders. Wanneer echter op basis van een zorgvuldig onderzoek een crisismelding wordt gedaan geldt naar het oordeel van de kantonrechter als uitgangspunt dat het recht van het kind op bescherming van zijn lichamelijke en geestelijke integriteit prevaleert boven de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van hen die bij de melding en het onderzoek betrokken zijn, ook als de vermoedens betreffende de kindermishandeling achteraf bezien niet kunnen worden vastgesteld dan wel onjuist blijken. Dat de melding van het AMK in het onderhavige geval niet heeft geresulteerd in een definitieve beschermingsmaatregel, leidt dan ook niet tot de conclusie dat alleen hierdoor de melding door het AMK onrechtmatig is geweest.
6.
De kantonrechter overweegt voorts dat vast staat dat [minderjarige 2] op 19 februari 2011 met ernstig en onverklaarbaar letsel is opgenomen in het ziekenhuis te [woonplaats], dat hij is doorverwezen naar het UMCG, dat de daar werkzame neonatoloog het vermoeden van kindermishandeling had en dat er een bevestiging van dit vermoeden is gegeven door de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. Daarmee was er een naar het oordeel van de kantonrechter een gerechtvaardigde indicatie voor de melding van de onderhavige situatie aan de Raad van de Kinderbescherming op 15 maart 2011. De stelling van eisers dat aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling niet alle relevante informatie is verstrekt, is door Jeugdzorg gemotiveerd betwist. Uit het rapport van 10 maart 2011 volgt dat wel informatie over de zwangerschap van [naam eiser 2] en de bevalling van [minderjarige 2] aan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling is verstrekt. Weliswaar vermeldt dit rapport dat er voor een vervolgonderzoek nadere informatie nodig is, maar dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet dat het AMK in afwachting hiervan geen crisismelding had mogen doen. De opschorting van een melding in afwachting van nader onderzoek staat immers in de weg aan de snelle doorgeleiding van gevallen van mogelijke kindermishandeling naar de Raad voor de Kinderbescherming en komt daarmee in strijd met de belangen van het kind. Gezien het spoedeisende karakter van de crisismelding kon ook niet van het AMK gevergd worden dat zij eerst verder had moeten kijken naar de mogelijkheden voor hulp in het vrijwillige kader. Die mogelijkheden zijn na de melding in het vervolgonderzoek meegenomen. Gezien het vorenstaande is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan dat het AMK met betrekking tot de crisismelding onrechtmatig heeft gehandeld.
7.
Ook overigens is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan dat Jeugdzorg onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers doordat een van haar medewerkers - de kantonrechter begrijpt uit de stukken dat eisers specifiek bezwaren hebben tegen houding en de bejegening van de AMK-onderzoeker die de melding heeft gedaan - niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen, die mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend onderzoeker. Het ligt op de weg van eisers om te onderbouwen dat de houding en het gedrag van de AMK-onderzoeker op een zodanige (beschuldigende) wijze heeft plaatsgevonden, dat deze benadering hetgeen gebruikelijk is in een situatie als de onderhavige, overschrijdt. De uitkomst van de procedure bij de klachtencommissie biedt hiervoor naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten. Het feit dat de klachtencommissie de klacht van De Graaf en [naam eiser 2] gegrond heeft verklaard impliceert nog niet dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen in civielrechtelijke zin. Jeugdzorg heeft betwist dat de AMK-onderzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan concrete beschuldigingen aan het adres van de ouders. Zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, kan dan ook niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een concrete valse beschuldiging aan het adres van de ouders van [minderjarige 2]. Op grond van inhoud van het rapport van de klachtencommissie kan wel worden aangenomen dat de onderzoeker van het AMK niet in alle opzichten heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die daarbij - gelet op de gegeven feiten en omstandigheden - van een goede en deskundige onderzoeker mag worden verwacht. Zij had in de visie van de klachtencommissie een meer onderzoekende houding in moeten nemen en meer aandacht moeten schenken aan het feit dat de ouders in een emotionele achtbaan terecht waren gekomen. Ook heeft het geschort aan een heldere en duidelijke communicatie. Deze tekortkomingen zijn echter niet van dien aard dat kan worden gesproken van onrechtmatig handelen waar enige schadevergoedingsverplichting jegens eisers tegenover dient te staan.
8.
De kantonrechter komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat de vordering van [naam] en [naam eiser 2] moeten worden afgewezen.
9.
[naam] en [naam eiser 2] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Jeugdzorg te stellen op nihil, nu Jeugdzorg zich niet bij laat staan door een professioneel gemachtigde en van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [naam] en [naam eiser 2] af;
veroordeelt [naam] en [naam eiser 2] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Jeugdzorg begroot op nihil;
Aldus gewezen door mr M. Jansen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 238