ECLI:NL:RBNNE:2013:5098

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
18/830297-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing van een ontoerekeningsvatbare man in psychiatrisch ziekenhuis na brandstichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning, wat leidde tot gevaar voor de buren. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.J. Veen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, wat werd ondersteund door deskundigenrapporten die wezen op een psychotische stoornis en verslavingsgevoeligheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormde voor zichzelf en anderen, en gelastte zijn plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, in plaats van een TBS-maatregel met dwangverpleging, zoals door de officier van justitie was geëist. De rechtbank achtte de maatregel van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voldoende voor de behandeling van de verdachte, ondanks het hoge recidiverisico. De benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de brand, kregen hun vorderingen toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplichtte tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830297-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 augustus 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte]
[geboortedatum]
wonende te [plaats]
thans preventief gedetineerd in P.I. De Marwei te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Veen, advocaat te Delfzijl.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging, ten taste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 april 2013 te [plaats] gemeente Oldambt, opzettelijk
brand heeft gesticht, in/aan de woning [adres], immers
heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- in een kamer van genoemde woning een hoeveelheid terpentine, althans één of
meer brandversnellend(e) middel(en) verspreid en/of gedeponeerd en/of
gesprenkeld op en/of nabij een tafel en/of een bed, althans één of meer
voorwerp(en), en/of de vloer(bedekking) van die kamer, en/of
- ( vervolgens) die terpentine, althans dit/deze middel(en), en/of die tafel
en/of dat bed, althans één of meer in die kamer aanwezige voorwerp(en),
en/of de vloer(bedekking) aangestoken,
in elk geval (in een kamer van genoemde woning) opzettelijk (open) vuur in
aanraking gebracht met een/dat/die terpentine, althans brandversnellend(e)
middel(en), en/of die tafel en/of dat bed, althans één of meer in die kamer
aanwezige voorwerp(en), en/of die vloer(bedekking), althans met (een)
brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan die tafel en/of dat bed, althans één of meer in die kamer
aanwezige voorwerpen, en/of de vloer(bedekking), geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- genoemde woning en/of de (overige) inboedel van genoemde woning, en/of
- de in die woning aanwezige bouwmaterialen en/of gereedschappen, en/of
- belendende percelen en/of de inboedel van belendende percelen,
- één of meer zich in de (directe) nabijheid van die woning bevindende bomen
en/of erf-afscheidingen,
- en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in het belendende percelen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de raadsman stelt dat er geen sprake is geweest van levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
Verdachte dient derhalve van dat gedeelte van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 1 mei 2013, opgenomen op pagina 33 e.v. van dossier nr. PL01PE 2013057802 d.d. 10 juni 201 , inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik woon op het adres [adres]. Op maandag 29 april 2013 is er brand geweest in mijn woning. Ik heb dat papier op bed in brand gestoken. Dat deed ik met een blauwe aansteker. Het papier lag op bed. Ik slaap boven.
Ik heb dat in brand gestoken met terpentine. Ik heb ook een slaapzak en deken in brand gestoken met dat papier. Er lag ook een matras op bed. Ook nog een kleed van de hond.
Ik heb de terpentine gepakt die ik al in huis had. Ik heb de terpentine op bed, op de slaapzak, op het kleed gegoten. Ik schat anderhalve liter, voordat ik het dus in brand stak.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 mei 2013, opgenomen op pagina 38 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde]zakelijk weergegeven:
Ik woon samen met mijn vrouw aan de[adres]. Naast mij aan de [adres] woont [verdachte]
Op maandagavond 29 april 2013 hoorde ik dat er drie keer tegen mijn voordeur werd aangeschopt. Ik hoorde dit omstreeks 18:45 uur.
Toen mijn vrouw en ik buiten stonden, zag ik dat [verdachte]5 meter voor onze woning stond. Ik hoorde [verdachte]vervolgens luid en duidelijk zeggen: "brand, brand". Ik zag dat [verdachte]op dat moment ook wees naar zijn dak en zag dat daar rook uit kwam.
Toen de brandweer ter plaatse was, zijn zij mijn woning binnengegaan.
De brandweer heeft vanwege de brand het plafond van mijn woning moeten vernielen.
Door de brand hebben wij nu brand-, water- en rookschade opgelopen aan onze woning en goederen welke in ons huis stonden.
-Plafonds zijn opengebroken, afgebrand en hebben waterschade door het blussen
-Kleding en meubels hebben rookschade opgelopen.
-Meubels in onze slaapkamer hebben rook- en waterschade
-Dak heeft brandschade
-Alle elektronische apparaten kunnen ook schade hebben opgelopen.
-Meerdere muren in onze woning hebben schade opgelopen doordat de brandweer met slangen en dergelijke door onze woning zijn gekomen.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 mei 2013, opgenomen op pagina 45 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde] zakelijk weergegeven:
Ik doe deze aangifte namens mijzelf en de eigenaar van het pand genaamd [benadeelde]
Als huurder van zijn woning ben ik door hem gemachtigd tot het doen van deze aangifte.
Ik ben woonachtig aan de [adres]
Deze woning betreft een hoekwoning waarbij drie woningen onder één dak zijn gesitueerd.
Op 29 april 2013 kreeg ik een telefonisch bericht dat er brand zou zijn op het adres [adres].
Toen ik dit hoorde wist ik direct dat dit de woning betreft welke op de andere hoek zit tevens onder hetzelfde dak.
Toen ik de straat in kwam rijden zag ik rook en vuur uit de achterzijde en de zijkant van de woning komen op nummer 18.
Ik zag dat mijn woning veel schade had opgelopen. Ik zag dat er water op de grond lag vermengd met roet. Ik zag dat de muren besmeurd waren met roet, dat er een gat zat in het dak van mijn woning en de eerste etage. De roet zit door de hele woning heen.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2013, opgenomen op pagina 68 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op maandag 29 april 2013 omstreeks 18.41 uur gingen wij in opdracht van de meldkamer naar de[adres] alwaar een woning brand zou zijn.
Uit het dak van de woning zagen wij rookslierten komen.
Voor de woning zagen wij, naar later bleek, de bewoner van nummer 18 druk heen en weer lopen. Op aanspreken van hem verklaarde hij dat we niet naar de woning moesten, omdat er brand was en er gasflessen zouden liggen.
Vervolgens liep deze bewoner, [verdachte] weg.
Wij zagen dat de bewoners van de naastgelegen woning, nummer 16, reeds uit de woning kwamen. Zij verklaarden dat [verdachte]heel druk bij hun woning was gekomen en geroepen en geschreeuwd had.
De drie woningen zijn rijtjeswoningen, een zogeheten 3 onder 1 dak.
De brandweer kwam ter plaats en heeft gepoogd de brand te blussen.
Zij konden niet voorkomen dat het perceel nummer 18 geheel uitbrandde.
Een proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 23 mei 2013, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende de relatering van inspecteur van politie R. van Ekeren, materiedeskundige brand- en explosieonderzoek werkzaam bij de Politie Eenheid Noord Nederland, Divisie Recherche Ondersteuning, Forensische Opsporing, zakelijk weergegeven:
CONCLUSIES
Ontstaansgebied
Gelet op het aangetroffen brand- en schadebeeld, daarbij rekening houdend met informatie met betrekking tot het brandbeeld evenals de opgedane expertise op het gebied van brandgedrag en -ontwikkeling, kon worden vastgesteld dat er sprake was van één ontstaansgebied: rond de tafel en het tweepersoonsbed (rechts) in de achterste slaapkamer, gelegen op de verdieping van het object.
Oorzaak en ontstekingsbron
De oorzaak voor het ontstaan van de brand was het opzettelijk ter plaatse brengen van vuur, daarbij gebruikmakend van een brandbevorderend middel.
Een technisch verklaarbare oorzaak kon met volledige zekerheid worden uitgesloten.
Wegens het ontbreken van overtuigende ontstekingsbronnen is het zeer waarschijnlijk dat open vuur als ontstekingsbron kan worden aangewezen. Hierbij moet worden gedacht aan open vuur, bijvoorbeeld door middel van een aansteker of brandend materiaal.
Brandontwikkeling
De brand had zich vanuit de omschreven positie in het object ontwikkeld waarbij het dak boven het geheel van woningen was betrokken.
Brandbevorderende middelen
Een indicatie voor de aanwezigheid van of het gebruik van brandbevorderende middelen werd door mij aangetoond.
Analyse van de monsters door het NFI (zie bijlage onderzoek NFI d.d. 16 mei 2013 pagina 87) toonde terpentine aan, zijnde een brandbevorderend middel (ontbrandbare vloeistof).
Gevaarzetting
Tijdens het incident zijn en waren personen aanwezig in het aan het object grenzende object.
Goederen
In onderhavige casus was er gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest.
Met betrekking tot het hiervoor weergegevene overweegt de rechtbank het volgende.
Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd. Het bewijs is er ook ten aanzien van het ontstane levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Dat laatste baseert de rechtbank op de inhoud van de aangiftes van Wolniak en Borgers en het proces-verbaal sporenonderzoek. Het levensgevaar is immers ontstaan op het moment van de brandstichting. Dat verdachte nà de brandstichting de buren, die thuis waren, heeft gewaarschuwd waardoor zij tijdig hun woning konden verlaten doet niet af aan de gevaarzetting.
Hieruit volgt dat de rechtbank, anders dan de raadsman, ook dit deel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht de verklaring door verdachte ter terechtzitting afgelegd, inhoudende dat zijn hond, door het omgooien van de fles terpentine, de terpentine heeft verspreid niet geloofwaardig, nu de rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte bij de politie een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd over wat hij heeft gedaan, waarbij de rechtbank met name doelt op zijn verklaring dat en waar hij in de slaapkamer terpentine heeft gesprenkeld.
Deze verklaring komt overeen met de bevindingen van de inspecteur van politie welke bevindingen zijn weergegeven in het proces-verbaal sporenonderzoek.
Gelet op deze constatering houdt de rechtbank verdachte aan de verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij op 29 april 2013 te [plaats] gemeente Oldambt, opzettelijk brand heeft gesticht, in de woning [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- in een kamer van genoemde woning een hoeveelheid terpentine, verspreid en/of gedeponeerd en/of gesprenkeld op of nabij een tafel en een bed, en de vloer (bedekking) van die kamer, en
- vervolgens die terpentine, en die tafel en dat bed en de vloer(bedekking) aangestoken,
ten gevolge waarvan die tafel en dat bed, en de vloer (bedekking) zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor
- genoemde woning en de overige inboedel van genoemde woning, en
- de in die woning aanwezige bouwmaterialen en gereedschappen, en
- belendende percelen en de inboedel van belendende percelen, en
- één of meer zich in de (directe) nabijheid van die woning bevindende bomen
en erf-afscheidingen,
- en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in het belendende perceel aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen
te duchten was.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het feit

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen voorgoederen te duchten isenopzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte en motivering maatregel

Standpunt van de officier van justitie
De officier is op basis van de aangaande de persoon van verdachte uitgebrachte deskundigenrapporten van mening dat verdachte het aldus bewezen feit niet kan worden toegerekend wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit en dat daarom verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Gelet op de ziekelijke stoornis van verdachte, zoals vastgesteld door de deskundigen, acht de officier van justitie het van belang dat verdachte behandeld wordt teneinde recidive te voorkomen. Hoewel de deskundigen hebben geadviseerd tot plaatsing van verdachte in een psychiatrische inrichting als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, is de officier van justitie van mening dat een TBS-maatregel met dwangverpleging nodig is omdat de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding toe geven. De officier van justitie wijst erop dat sprake is van een hoog recidiverisico.
De officier van justitie verwijst naar het rapport van psychiater Van Os waarin deze zich afvraagt of opname in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar voldoende is om het recidiverisico binnen aanvaardbare grenzen te krijgen gezien het feit dat:
- de diagnostiek gecompliceerd is,
- de verslavingsgevoeligheid groot is,
- de behandeling nog niet adequaat is,
- het ziekte inzicht beperkt is,
- het sociale isolement groot is,
- de onvoorspelbaarheid groot is,
- therapietrouw sterk wisselt en
- het recidiverisico groot is.
Verder voert de officier van justitie aan dat verdachte al langere tijd in beeld is bij professionele hulpverlening waarbij er zowel sprake was van ambulante hulpverlening als ook van klinische opnames maar dat dit niet heeft geleid tot verandering.
De officier van justitie is van mening dat er door oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging zekerheid wordt gecreëerd dat alle stappen om het recidivegevaar te verminderen, binnen dit strafrechtelijk kader, worden genomen.
Het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht geeft volgens de officier van justitie onvoldoende waarborgen voor de bescherming van verdachte en de maatschappij, gelet op het psychiatrische verleden van verdachte, de afwezigheid van ziektebesef en ziekte-inzicht en het hoge recidiverisico. Of er risico bestaat voor verdere escalatie, met name gericht naar de ouders van verdachte, is niet met zekerheid te zeggen, maar evenmin uit te sluiten.
Opname in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar lijkt onvoldoende te zijn voor effectieve behandeling van verdachte en het opleggen van een aansluitende wet Bopz-maatregel is niet zeker. Het gevaarscriterium van de wet Bopz is een andere dan dat van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie is van mening dat slechts het opleggen van een TBS-maatregel met dwangverpleging voldoende waarborgen biedt voor de veiligheid van de maatschappij en verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte ontoerekeningsvatbaar is en verzoekt hem bij bewezenverklaring te ontslaan van alle rechtsvervolging en de maatregel als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De raadsman is van mening dat het opleggen van een TBS-maatregel een ultieme remedie is die pas opgelegd dient te worden indien er geen andere behandelmogelijkheden meer zijn.
Uit de over verdachte opgemaakte rapporten komt naar voren dat een TBS met dwangverpleging vanuit behandelingsperspectief niet is vereist en de maatregel wordt door de deskundigen niet geadviseerd. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht de eis van de officier van justitie niet te volgen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 3 augustus 2013, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 2 augustus 2013, opgemaakt door prof. dr. F. Koenraadt, registerpsycholoog NIP/gezondheidszorg.
In zijn rapportage stelt psychiater van Os dat hij in overleg met de mederapporteur komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens te weten een psychotische stoornis. Het meest waarschijnlijk is de psychotische stoornis te plaatsen in het kader van een chronisch psychotisch proces te weten schizofrenie, paranoïde vorm.
Verder is er sprake van afhankelijkheid van amfetamine en alcoholmisbruik.
De psychotische stoornis is de belangrijkste diagnose en de verslavingsgevoeligheid van verdachte is waarschijnlijk een vorm van inadequate zelfmedicatie.
Voorafgaande aan het hem ten laste gelegde was verdachte werkloos. Daardoor viel een dagstructuur weg en werd verdachte, die toch al een geïsoleerd bestaan leidde, minder gecorrigeerd in zijn onderliggende psychotische ideeën, in zijn inconsistente medicatiegebruik, terwijl zijn amfetaminegebruik toenam.
Hij gebruikte geen antipsychotica meer. Door deze factoren kwam de psychose meer op de voorgrond te staan.
Onder invloed van zijn paranoïde psychose, amfetamine en alcohol kwam hij tot het hem ten laste gelegde.
De paranoïde psychose had een allesoverheersende en doorslaggevende invloed.
Om redenen zoals hiervoor benoemd adviseert de psychiater verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Ten aanzien van behandelingmogelijkheden heeft de psychiater het volgende in zijn rapportage weergegeven:
Het risico op herhaling is groot, indien verdachte niet wordt behandeld en vervolgens langdurig wordt begeleid in verband met zijn ziekelijke stoornis. Een klinische behandeling is noodzakelijk.
Er zijn twee opties:
1) opname in een psychiatrisch ziekenhuis,
2) TBS met dwangverpleging.
Psychiater Van Os schat in dat de aanscherping van de diagnostiek, het adequaat instellen op een antipsychoticum, het aanvaarden van zijn psychotische kwetsbaarheid en het zich instellen op een leven met een psychotische kwetsbaarheid langer dan een jaar zal kosten.
Een gedegen gesloten psychiatrische behandeling heeft verdachte nog niet gehad en mochten de diagnostische, therapeutische en revaliderende onderdelen na een jaar noodzakelijk zijn om het gevaarsniveau in te perken dan zou de noodzakelijke zorg in een Bopz kader kunnen worden voortgezet.
Onderzoeker adviseert gezien het feit dat verdachte niet eerder een gedegen gesloten psychiatrische behandeling heeft gehad en relatief gunstig reageerde op de ADHD coaching in een ambulant kader, verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis met - indien noodzakelijk- een voortzetting van de behandeling in het civielrechtelijke kader van de
Wet Bopz.
De conclusie betreffende de ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het advies omtrent de toerekenbaarheid en behandeling van psycholoog Koenraadt stemt overeen met de conclusie en het advies dien aangaande van psychiater Van Os.
De rechtbank kan zich met de conclusies van de deskundigen, gelet op de onderbouwing daarvan, verenigen en neemt deze over.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Bij het opleggen van de maatregel overweegt de rechtbank alsvolgt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn ziekelijke stoornis, waardoor het ten laste gelegde hem niet kan worden toegerekend, een gevaar vormt voor zichzelf, voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen.
Dit blijkt uit het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit en het gegeven dat beide gedragsdeskundigen aangeven dat zonder adequate behandeling de kans op recidive groot is.
Het standpunt van de officier van justitie dat bij oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr onvoldoende waarborgen voor het terugdringen van het recidiverisico kunnen worden gegeven deelt de rechtbank niet.
Zoals hiervoor is weergegeven wijst de officier van justitie onder andere op de hoge kans op recidive, op gebrek aan verandering tijdens eerder ondernomen hulpverleningstrajecten, en op zijn gebrek aan zelfinzicht.
De rechtbank heeft echter vastgesteld dat al deze factoren door de deskundigen bij hun advies in aanmerking zijn genomen. Voorts hebben zij onder meer overwogen dat verdachte niet eerder een gedegen gesloten psychiatrische behandeling heeft gehad.
Met inachtneming van onder meer deze punten en de (medische) voorgeschiedenis van verdachte komen de deskundigen vervolgens eenduidig tot de conclusie dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 Sr. een afdoende maatregel betreft voor behandeling van verdachte.
Hoewel gezien de ernst van de stoornis van verdachte een behandeling van 1 jaar mogelijk niet voldoende zal zijn, heeft de rechtbank bij haar beslissing voor de op te leggen maatregel, de mogelijkheid van voorzetting van de behandeling na afloop van de strafrechtelijke maatregel binnen een civielrechtelijk kader (de wet Bopz) laten meewegen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de TBS maatregel met dwangverpleging als ultimum remedium kan worden opgelegd. Een dergelijke situatie is bij verdachte, gelet op de bovenstaande rapporten, niet aan de orde.
Gezien al het voorgaande leidt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr. naar het oordeel van de rechtbank tot voldoende bescherming van het slachtoffer en de maatschappij.
De rechtbank zal gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de termijn van 1 jaar.

Vordering van de benadeelde partijen

Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [benadeelde] wonende te [plaats] [benadeelde]
De benadeelde partijen hebben schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade hebben geleden.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering van
[benadeelde], € 2.610,00 en de vordering van [benadeelde] € 3.110,00 zullen worden toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de veroordeelde in
een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatstvoor de termijn van één jaar.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.610,00.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
T[benadeelde]toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.110,00.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, R.B.M. Keurentjes en M.J.B. Holsink, rechters in tegenwoordigheid van J.H. van Scharrenburg, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 augustus 2013.