ECLI:NL:RBNNE:2013:4921

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
C-17-127793-KG ZA 13-193
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het recht van verhuur van ligplaatsen voor woonarken aan de Protestantse Gemeente Grou-Jirnsum

In deze zaak vordert de Protestantse Gemeente Grou-Jirnsum dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om de oude woonark van [gedaagde 1] te verwijderen van de ligplaats aan de oeverstrook. De Protestantse Gemeente stelt dat de huurovereenkomst met [gedaagde 1] is geëindigd omdat hij de ark heeft verkocht en deze medio mei 2013 is verwijderd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en stellen dat de Protestantse Gemeente niet bevoegd is om te beslissen over het gebruik van het provinciaal water en de ligplaats, aangezien de provincie eigenaar is van het water en de damwand. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Protestantse Gemeente onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering. De voorzieningenrechter stelt vast dat [gedaagde 1] de woonark heeft verkocht aan [gedaagde 2] en dat hij niet langer kan worden aangemerkt als eigenaar van de ark. Hierdoor kan hij ook niet worden veroordeeld tot verwijdering van de ark. De vordering van de Protestantse Gemeente wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de eigendomsverhoudingen tussen de Protestantse Gemeente en de Provincie Fryslân, waarbij de provincie de zeggenschap heeft over het water en de ligplaatsen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/127793 / KG ZA 13-193
Vonnis in kort geding van 14 augustus 2013
in de zaak van
PROTESTANTSE GEMEENTE GROU-JIRNSUM,
gevestigd te Grou,
eiser,
advocaat mr. A.H. van der Wal te Leeuwarden,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[Gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. G. Wempe te Drachten.
Partijen zullen hierna voor eiser de Protestantse Gemeente en voor gedaagden [gedaagde 1] en [Gedaagde 2] danwel (gezamenlijk) [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • producties van Protestantse Gemeente
  • producties van [gedaagden]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de Protestantse Gemeente
  • de pleitnota van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vereniging van de Hervormde Gemeente Grou (hierna te noemen de Hervormde Gemeente) was eigenaar van een oeverstrook aan de westzijde van de Wergeasterfeart (de Nauwe Galle) tussen Grou en de Tutsebrêge.
2.2.
[gedaagde 1] was eigenaar van een van de (negen) woonarken gelegen aan voormelde oeverstrook.
2.3.
In de periode 2000-2007 zijn werkzaamheden uitgevoerd ondermeer ter verbreding van de Nauwe Galle in het kader van de Staande Mastroute. De oorspronkelijke oeverstrook is benut voor die verbreding en de Hervormde Gemeente heeft na uitvoering van die werkzaamheden een nieuwe oeverstrook - het perceel kadastraal bekend gemeente Grou, [nummer kadaster] - van de Provinsje Fryslân in eigendom gekregen. De akte van ruiling tussen de Provinsje Fryslân en de Hervormde Gemeente van 10 maart 2006 luidt onder meer:
BEGRENZING
(…..)
De grenzen van de door grondeigenaar te verkrijgen perceelsgedeelten zijn gelegen als volgt:
(…..)
- aan de vaartzijde direct aan de landzijde van de te plaatsen damwand.
(…..)
WAT MEER IS OVEREENGEKOMEN:
A. In voormelde ruilovereenkomst staat nog het navolgende vermeld, woordelijk luidende:
(…..)
Artikel 18 (BIJZONDERE BEPALING)
(…..)
2. De provincie zal het water voor de door grondeigenaren te behouden en te verkrijgen perceelsgedeelten, zolang het bestemmingsplan en de ligplaatsverordening dit toelaten, beschikbaar stellen voor de ligging van arken en bijboten.
3. De provincie zal daartoe zelf ten aanzien van het gebruik van dit water en de damwand een regeling treffen met betreffende arkeigenaren.
2.4.
Bij brief van 27 juli 2005 heeft de Provinsje Fryslân aan de arkeigenaren gemeld:

In de nieuwe situatie komt de ark weer in provinciaal vaarwater te liggen. Dat is in de huidige situatie ook het geval.

Daarnaast komt de ark aan provinciaal eigendom te liggen. Dat is anders dan nu. De door de provincie nieuw te plaatsen stalen damwand blijft namelijk eigendom van de provincie. Ook het onderhoud aan deze oeververdediging berust na aanleg bij de provincie.
2.5.
De door [gedaagde 1] op 9 augustus 2005 ondertekende Overeenkomst tot verplaatsing van ark nr. [nummer] ten behoeve van de realisatie van de Staande Mastroute tussen de N31 en Grou (Model C) luidt onder meer:
De ondergetekenden:
1. De provincie Fryslân (…..)
2. de heer en mevrouw (of anders) [gedaagde 1], (…..)
hebben het volgende overwogen:
(…..)
- De Kerk zal doormiddel van een brief aan de arkeigenaar toezeggen dat na realisatie van de werkzaamheden de arkeigenaar een ligplaats ter beschikking wordt gesteld;
(…..)
Artikel 7. Ter beschikkingstelling van de nieuwe ligoever aan de arkeigenaar
1. (…..)
2. De nieuwe ligoever met toebehoren wordt binnen 4 weken nadat de recreatieark op de nieuwe ligplaats is afgemeerd door de provincie opgeleverd. Het moment waarop dat zal gebeuren wordt zoveel mogelijk in overleg met de arkeigenaar door de provincie vastgesteld.
(…..)
Artikel 8. Eigendom en onderhoud van de ligoever met toebehoren na terbeschikkingstelling van de ligoever, inclusief de langskribben
(…..)
3. De stalen damwand is eigendom van de provincie. De nieuwe ligoever is eigendom van de Kerk. Het water langs de nieuwe ligplaats waarin de ark wordt afgemeerd is eigendom van de provincie.
4. Het onderhoud van de ligplaats en de bijhorende voorzieningen, met uitzondering van de stalen damwand en verankering, doch met inbegrip van de dekplanken, vlonders en gordingen welke direct zijn bevestigd aan de stalen damwand, komen ten laste van de arkeigenaar.
5. Voor het gebruik door de arkeigenaar van het provinciaal water en de provinciale stalen damwand worden binnen 4 weken na de ter beschikking stelling afspraken tussen provincie en arkeigenaar vastgelegd.
2.6.
Bij brief van 22 februari 2006 heeft de Provinsje Fryslân aan de Hervormde Gemeente meegedeeld (voor zover van belang):
Mede op verzoek van de heer [A] van uw gemeente (hierna Kerk genoemd) leek het mij verstandig een samenvatting en waar nodig (her)bevestiging te geven van de deels aangepaste afspraken tussen uw Kerk en de provincie Fryslân over de inpassing van de arken langs de Staandemast Route.(…..)
Afspraak met uw Kerk is altijd geweest dat er weer 9 ligplaatsen ter verhuur aangeboden kunnen worden en dat de provincie met de arkeigenaren overeenstemming bereikt over de uitvoering en inrichting van de ligplaatsen op zich.
(…..)
3. Toekomstige gebruiksovereenkomsten
Eerder is in overleg met u geconstateerd dat er in de nieuwe situatie sprake zal moeten zijn van een tweetal gebruiksovereenkomsten. Een tussen de provincie en de arkeigenaren voor het gebruik van provinciaal vaarwater en de ligging aan en gebruik van de provinciale damwandconstructie. De andere tussen de Kerk en de arkeigenaren voor het gebruik van de oeverstrook.
2.7.
Bij brief van 7 februari 2007 heeft de Provinsje Fryslân het opleveringsrapport aan de arkeigenaren, waaronder [gedaagde 1], toegezonden. Deze brief vermeldt onder meer:
In het opleveringsrapport is aangegeven dat u voor het gebruik van het provinciaal water en de provinciale stalen damwand nog een gebruikersovereenkomst met de provincie zal moeten sluiten. Te zijner tijd zal een overeenkomst door afdeling Vastgoed van de provincie naar u worden toegestuurd.
[gedaagde 1] noch de andere arkeigenaren hebben tot op heden een gebruiksovereenkomst van de provincie ontvangen.
2.8.
Tussen de Hervormde Gemeente en [gedaagde 1] is - na een bij de kantonrechter te Leeuwarden gevoerde procedure, welke procedure door middel van een vaststellingsovereenkomst op 20 augustus 2008 is geëindigd - een nieuwe huurovereenkomst gesloten.
Deze huurovereenkomst bepaalt (voor zover van belang):
Artikel 1 OVEREENKOMST, OMSCHRIJVING, HUURSOM, DOMICILIEKEUZE
. De Herv. Gemeente verhuurt aan huurder, die in huur aanvaardt, de met arcering op de aangehechte tekening aangegeven ligplaats en oeverstrook langs de Wergeasterfeart, gesitueerd op ca. 500 meter ten noorden van Grou, hierna genoemd het gehuurde. Het gehuurde betreft een ligplaats en een onbebouwde oeverstrook, zonder verdere voorzieningen, met uitzondering van een (doorlopende) verankerde stalen damwand als oeververdediging. Het betreft hier derhalve een huurovereenkomst met betrekking tot een ongebouwde onroerende zaak.
. Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als ligplaats voor een woonark voor recreatief gebruik. Afwijkend gebruik is onder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Herv. Gemeente niet toegestaan. Het geven van een andere bestemming aan het gehuurde is niet toegestaan. (…..)
Artikel 3 VERKOOP VAN DE ARK, ONDERHUUR, INDEPLAATSSTELLING
. Ingeval de ark door huurder wordt verwijderd of verkochtenwordt verplaatst naar een andere locatieener wordt door de huurder niet een andere of nieuwe ark in het gehuurde afgemeerd, wordt de huurovereenkomst beëindigd. Huurder is in dit geval verplicht, binnen één (1) maand na verkoop van de ark, schriftelijk aan de Herv. Gemeente te melden dat de ark is verkocht en op welke datum de ark wordt verwijderd. De Herv. Gemeente bepaald daarna wie de nieuwe huurder wordt. Huurder is aan de Herv. Gemeente huur verschuldigd tot en met de datum van het verwijderen van de ark dan wel - indien dat op een later tijdstip geschiedt - tot het moment dat een schriftelijk bericht als hier bedoeld door de Herv. Gemeente is ontvangen. De huurovereenkomst eindigt uiterlijk op het moment tot wanneer de huur als hier bedoeld is verschuldigd.
. Ingeval huurder de bestaande ark verkoopt of verplaatst en huurder op het gehuurde een nieuwe of andere ark afmeert, kan de huurovereenkomst voortgezet worden onder de voorwaarde dat de huurder ook voor het afmeren van de nieuwe ark een vergunning van de Gemeente Boarnsterhim heeft verkregen respectievelijk de Gemeente Boarnsterhim daarvoor toestemming heeft gegeven.
. In het geval de ark wordt verkochtenop de ligplaats kan blijven afgemeerd, gelden de volgende bepalingen:
a. huurder is verplicht de Herv. Gemeente schriftelijk op de hoogte te stellen van een eventuele verkoop van de ark en van de persoon- en adresgegevens van een eventuele nieuwe eigenaar. Huurder maakt hiervoor gebruik van de lijst met gegadigden die zich bij de Herv. Gemeente hebben afgemeld. De Herv. Gemeente bepaald wie de nieuwe huurder wordt. Kinderen van huurders hebben voorrang op de lijst met gegadigden. Zij worden echter wel aangemerkt als nieuwe huurders.
b. huurder, de nieuwe arkeigenaar en de Herv. Gemeente zullen een overeenkomst aangaan waarin bepaald dat de nieuwe arkeigenaar als huurder in de plaats treedt van de vertrekkende huurder. De nieuwe huurder is de Herv. Gemeente een door de kerkrentmeesters vast te stellen aanvangsvergoeding verschuldigd welke gelijk is aan één jaarhuur.
c. in andere gevallen is de huurder niet gerechtigd de rechtsverhouding tot de Herv. Gemeente aan een derde over te dragen respectievelijk als huurder in zijn plaats te stellen of het gehuurde onder te verhuren, dat laatste anders dan voor kortdurende recreatief gebruik door derden. De Herv. Gemeente is gerechtigd aan haar toestemming als bedoeld, indien deze wordt verleend, nadere voorwaarden te verbinden.
2.9.
Per 1 januari 2011 is de Hervormde Gemeente gefuseerd met de Gereformeerde kerk Grou-Jirnsum. Hieruit is de Protestantse Gemeente ontstaan.
2.10.
In november 2012 heeft [Gedaagde 2] de woonark van [gedaagde 1] gekocht en geleverd gekregen. Tussen [Gedaagde 2] en de Protestantse Gemeente hebben onderhandelingen plaatsgevonden over een huurovereenkomst, waarbij aan [Gedaagde 2] een concept huurovereenkomst ter beschikking is gesteld. Een en ander heeft niet geleid tot het sluiten van een huurovereenkomst. De Protestantse Gemeente wenst thans ook geen huurovereenkomst met [Gedaagde 2] te sluiten.
2.11
De Provinsje Fryslân heeft bij e-mailbericht van 21 november 2012 aan de Protestantse Gemeente bericht:
De heer [Gedaagde 2] heeft het in bijgaande link betreffende conceptcontract aan mij toegestuurd.
In art. 2 wordt hier gesproken over dat het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als ligplaats.
In ons overleg van 18 oktober jl. is door jullie toegezegd dat jullie de term ligplaats uit de overeenkomsten zouden halen om verwarring te voorkomen.
Ons is duidelijk geworden dat jullie alleen de oeverstrook verhuren, geen water.
2.12.
Op 11 februari 2013 heeft de Protestantse Gemeente [gedaagde 1] een factuur gezonden voor "Huur perceel met ligplaats [nummer] voor het jaar 2013" ten bedrage van € 1.475,-.
Op 12 mei 2013 heeft de Protestantse Gemeente [gedaagde 1] een herinnering hiervoor gestuurd. Deze herinnering heeft [gedaagde 1] aan de Protestantse Gemeente teruggestuurd met daarop de vermelding:
Zoals u zou kunnen weten, is het schip verkocht aan dhr. [Gedaagde 2], [adres]. Ik wens hiermee niet meer lastig gevallen te worden.
2.13.
Bij brief van 27 maart 2013 heeft de Protestantse Gemeente aan de (vereniging van) arkeigenaren (Tsjerkepolle) onder meer meegedeeld:
De kerk verhuurt niet dit water, maar de aangrenzende strook grond die door de damwand van het water wordt gescheiden.
2.14.
Omdat de oude woonark van [gedaagde 1] op 13 mei 2013 van de ligplaats was verwijderd, heeft de Protestantse Gemeente de huurovereenkomst met [gedaagde 1] op grond van artikel 3.1. van de huurovereenkomst als beëindigd beschouwd. De Protestantse Gemeente heeft bij brief van 21 mei 2013 aan [gedaagde 1] meegedeeld (voor zover van belang):
Nu blijkt dat u de ark heeft verkocht en deze is verwijderd wordt de huurovereenkomst als beëindigd beschouwd (zie huurovereenkomst Artikel 3 punt 1). U bent echter huur verschuldigd tot op de datum van verwijdering van de ark. U ontvangt derhalve van ons een aangepaste factuur (zie bijlage) met als datum van beëindiging 16 mei 2013.
De bedoelde factuur bedraagt € 553,13 en vermeldt:
"Huur perceel grond met aanduiding ligplaats [nummer] tot half mei 2013 in verband met beëindiging van de huurovereenkomst per 16 mei 2013".
2.15.
De Protestantse Gemeente is vervolgens met betrekking tot ligplaats [nummer] een huurovereenkomst aangegaan met de heer [B] (hierna te noemen [B]). [B] heeft vanaf 17 mei 2013 hier ligplaats ingenomen met zijn Lemsteraak, in afwachting van de bouw van een woonark.
2.16.
Eind mei 2013 is de Lemsteraak van [B] door [Gedaagde 2] verlegd en is met de oude woonark van [gedaagde 1] de ligplaats weer ingenomen.
2.17.
De Protestantse Gemeente heeft bij brief van haar raadsman van 4 juni 2013 aan [gedaagde 1] meegedeeld (voor zover van belang):
Overigens zijn die huurpenningen ondanks hiervoor bedoelde aanmaning nog steeds niet betaald, zodat u thans in verzuim verkeert. Hoewel cliënte van oordeel is dat de huurovereenkomst met u reeds is beëindigd, ontbind ik voorzoveel nog nodig hierdoor namens de Protestantse Kerk Grou-Jirnsum deze huurovereenkomst, gelet op het verzuim waarin u verkeert aangaande de huurpenningen.
2.18.
[gedaagde 1] heeft op 5 juni 2013 een bedrag ad € 880,- ter zake de huurpenningen voldaan.
2.19.
Bij e-mail van 5 juni 2013 heeft [Gedaagde 2] de navolgende vragen aan de heer [C] van de Provinsje Fryslân gesteld:
1. Ligplaats eigenaar [gedaagde 1] wil graag zijn woonark inclusief ligplaats verkopen aan [Gedaagde 2], Kan de kerk dit verbieden?
2. Wie is verantwoordelijk voor het contract inzake ligplaats(water) voor de woonark, inclusief verankering aan de wal beschoeiing?
3. Mag de kerk huur vragen voor de oeverstrook inclusief ligplaats?
4. Mag de kerk vragen waar de hoogte van de huur is gebaseerd; inclusief ligplaatsen?
5. Mag de kerk van de huurder eisen dat zij degene zijn die bepalen wie er mag liggen op de ligplaats(water).
De reactie hierop van de heer [C] van de Eenheid Grond van de Provinsje Fryslân van 10 juni 2013 luidt:
1. Nee, de kerk dan dit niet verbieden. Overigens is niet de heer [gedaagde 1] eigenaar van de ligplaats, maar de provincie. Hierbij ga ik ervan uit dat met ligplaats het water wordt bedoeld - de term ligplaats werd/wordt ook gebruikt (door de kerk) voor de oever. Daardoor is veel verwarring ontstaan. Het is nog altijd aan de provincie als eigenaar van het water om privaatrechtelijke toestemming te geven aan een woonarkeigenaar/diens rechtsopvolger, omdat dit niet overdraagbaar is. Het ligplaatsbeleid ligt bij de gemeente. Ik kan u hiervoor het beste adviseren om contact met de gemeente op te nemen. De heer [gedaagde 1] mag natuurlijk wel de woonark verkopen inclusief een ligplaats, waarvoor de Provincie Fryslân echter nog geen overeenkomst heeft afgesloten met de heer [gedaagde 1].
2. De Provincie Fryslân, immer; de ligplaats en de walbeschoeiing zijn ons eigendom.
3. Nee, ze kunnen geen huur vragen voor de oeverstrook én het water, wel alleen voor de oeverstrook. De oeverstrook is immers hun eigendom. Wel zal de hoogte van de huur van de oeverstrook waarschijnlijk mede gebaseerd zijn op de aanwezigheid van een ligplaats in de nabijheid (zie ook antwoord vraag 4).
4. Ja, ze kunnen huur vragen voor de oeverstrook (eigendom) waarvan de hoogte mede is gebaseerd op de aanwezigheid van een ligplaats in de nabijheid. De locatie inclusief alle voorzieningen in de nabijheid zullen basis zijn voor de hoogte van de huurprijs van de oeverstrook.
5. De ligplaats (water) is eigendom van de Provincie Fryslân. Dit valt buiten hun reikwijdte.

3.Het geschil

3.1.
De Protestantse Gemeente vordert - zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] en [Gedaagde 2] primair hoofdelijk en subsidiair ieder voor zich te veroordelen om:
de (oude) woonark van [gedaagde 1], aangegeven op de foto welke bij productie 26 in het geding is gebracht, waarmee ligplaats wordt ingenomen aan het perceel kadastraal bekend, gemeente Grou, [nummer kadaster] te verwijderen en verwijderd te houden en de betreffende plek, aangeduid met nummer [nummer] op de tekening die als productie 2 in het geding is gebracht, ontruimd op te leveren en ontruimd te houden binnen 48 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [gedaagde 1] en/of [Gedaagde 2] daarmee in gebreke blijven c.q. blijft, met een maximum van € 50.000,-;
[gedaagde 1] en/of [Gedaagde 2] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De standpunten van partijen

4.1.1. [gedaagden] neemt volgens de Protestantse Gemeente met de oude woonark van [gedaagde 1] zonder recht of titel ligplaats in op de voorheen door [gedaagde 1] gehuurde ligplaats aan de oeverstrook. De huurovereenkomst met [gedaagde 1] is, zo stelt de Protestantse Gemeente, (van rechtswege) geëindigd op grond van artikel 3 lid 1 van de huurovereenkomst nu [gedaagde 1] de ark heeft verkocht en de ark medio mei 2013 daadwerkelijk was verwijderd. Voor zover hierdoor de huurovereenkomst niet is geëindigd, handelt [gedaagde 1] in strijd met het bepaalde in artikel 3 lid 3 sub c van de huurovereenkomst, door de rechtsverhouding tot de Protestantse Gemeente aan een derde over te dragen danwel te trachten [Gedaagde 2] in zijn plaats te stellen of aan hem onder te verhuren. Met [Gedaagde 2] is geen huurovereenkomst tot stand gekomen en de Protestantse Gemeente is daartoe ook niet bereid.
Voorts stelt de Protestantse Gemeente dat [gedaagde 1] de huurpenningen op 4 juni 2013 onbetaald had gelaten, zodat [gedaagde 1] op dat moment in verzuim verkeerde. Voor zoveel nodig heeft de Protestantse Gemeente bij schrijven van haar raadsman van 4 juni 2013 de huurovereenkomst ontbonden.
4.1.2. Dat de ligplaats onderdeel uitmaakt van hetgeen de Protestantse Gemeente mag verhuren, volgt volgens de Protestantse Gemeente uit de met [gedaagde 1] - na een juridische procedure - gesloten huurovereenkomst. Deze huurovereenkomst is gebaseerd op de concept overeenkomst, welke desgevraagd door de Provinsje Fryslân aan de Protestantse Gemeente ter beschikking werd gesteld voor het opmaken door de Protestantse Gemeente van huurovereenkomsten tussen haar en de woonarkeigenaren. Het recht op een ligplaats en de onbebouwde oeverstrook worden daarin verhuurd aan de woonarkeigenaren. Ook in de oude situatie was het aan de Protestantse Gemeente om het verhuurbeleid te bepalen. De provincie heeft zich daar nog nooit mee bemoeid.
Voorts beroept de Protestantse Gemeente zich op de brief van de Provinsje Fryslân van 22 februari 2006, waarin staat vermeld dat de Protestantse Gemeente gerechtigd is ter plaatse ligplaatsen te verhuren. Dat in de brief van de Provinsje Fryslân van 7 februari 2007 en het daaraan gehechte opleveringsrapport staat vermeld dat de huurders nog een separate gebruikersovereenkomst zullen moeten sluiten met de Provinsje Fryslân voor het gebruik van het provinciaal water doet volgens de Protestantse Gemeente niet af aan het recht van de Protestantse Gemeente ter plaatse ligplaatsen te mogen verhuren.
Tot slot wijst de Protestantse Gemeente naar de ligplaatsenverordening van de gemeente Boarnsterhim d.d. 24 februari 1998. Daarin wordt verwezen naar de ligplaatsverordening van de Provinsje Fryslân, waarin als begripsbepaling is opgenomen:
"
Onderligplaatsinnemenwordt verstaan:
- Het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijk of voor een dit aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen."
Met het innemen van een ligplaats wordt derhalve bedoeld aanleggen aan de oeverstrook, in casu de oeverstrook die aan de Protestantse Gemeente in eigendom toebehoort.
4.1.3. Voorts stelt de Protestante Gemeente - zulks ter gelegenheid van de mondelinge behandeling - dat uit de in het najaar van 2005 tussen de Provinsje Fryslân en de arkeigenaren gesloten "Overeenkomst tot verplaatsing van ark nr. [nummer] ten behoeve van de realisatie van de Staande Mastroute tussen de N31 en Grou" blijkt, dat na het gereedkomen van de provinciale werkzaamheden de Hervormde Gemeente nieuwe ligplaatsen ter beschikking zou stellen, overeenkomstig de afspraak tussen de arkeigenaar en de provincie, en dat de nieuwe ligoever eigendom is van de Protestantse Gemeente.
Tevens verwijst de Protestantse Gemeente naar het bepaalde in artikel 18 lid 2 van de ruilovereenkomst zoals blijkt uit de akte van ruiling. Daarin staat vermeld dat het water aan de grondeigenaren, in casu de Protestantse Gemeente, beschikbaar is gesteld voor de ligging van arken en bijboten. Aan de Protestantse Gemeente is derhalve door de Provinsje Fryslân het recht verleend om ligplaatsen voor woonarken ter beschikking te stellen en te (laten) innemen.
4.2.1. [gedaagden] stelt ten verwere dat de Protestantse Gemeente niet bevoegd is te beslissen over het gebruik van het provinciaal water en de ligplaats, maar de provincie. Door de Protestantse Gemeente kan uitsluitend de oeverstrook worden verhuurd. [gedaagden] wijst daartoe naar de brief van de Provinsje Fryslân van 27 juli 2005 en naar de ruilovereenkomst, waaruit blijkt dat de nieuwe oeverstrook niet aan het water, maar aan de damwand grenst. De damwand is eigendom van de provincie. De woonark is aangelegd aan de damwand en derhalve aan eigendom van de provincie. In het 2e lid van artikel 18 van de ruilovereenkomst (zoals weergegeven in de akte van ruiling) kan volgens [gedaagden] niet worden gelezen dat het recht om ligplaatsen ter beschikking te stellen toekomt aan de grondeigenaar. Bovendien bepaalt lid 3 dat de provincie zelf een regeling zal treffen met de arkeigenaren.
Voorts beroept ook [gedaagden] zich op de brief van de Provinsje Fryslân van 22 februari 2006. Voor zover er in het verleden afspraken waren tussen de Provinsje Fryslân en de Protestantse Gemeente, dan zijn die afspraken in het schrijven van 22 februari 2006 herroepen. Als in het verleden al een recht mocht bestaan van de Protestantse Gemeente tot aanwijzing van een gebruiker of huurder van ligplaatsen, dan betrof dit ligplaatsen langs de oude oever. Met betrekking tot de nieuwe ligplaatsen is door de provincie geen enkel recht tot aanwijzing aan de Protestantse Gemeente gegeven. Overigens heeft de Protestantse Gemeente in haar schrijven van 27 maart 2013 aan de vereniging van arkeigenaren Tjerkepolle erkend dat zij niet het water verhuurt.
Tot slot wijst [gedaagden] op de mailwisseling met de Provinsje Fryslân, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.19.
4.2.2. Tevens stelt [gedaagden] dat [gedaagde 1] nog steeds het gebruiksrecht van de ligplaats toekomt. [gedaagden] verwijst daartoe naar het opleveringsrapport uit 2006. Aan dit gebruiksrecht is geen einde gekomen. Eerdaags zal [Gedaagde 2] als nieuwe eigenaar een gebruiksovereenkomst ter ondertekening aangeboden krijgen, die hij zal aanvaarden.
4.2.3. Daarnaast is [gedaagde 1], zo stelt [gedaagden], nog steeds huurder van de oeverstrook. Met zijn opmerking op het schrijven van 12 mei 2013 heeft hij niet bedoeld de huurovereenkomst op te zeggen. Evenmin is voldaan aan het bepaalde in artikel 3 van de huurovereenkomst, nu de (door [Gedaagde 2] van [gedaagde 1] gekochte) woonark slechts is verwijderd voor onderhoud.
Met betrekking tot het door [gedaagde 1] betaalde huurbedrag ad € 880,- heeft [gedaagden] aangevoerd dat de hoogte van de huur gerelateerd is aan de waarde van het gehuurde. De waarde van de percelen zonder aanspraak op een ligplaats is lager dan die met aanspraak op een ligplaats. [gedaagden] heeft de waarde van het perceel laten vaststellen door twee makelaars en komt daarmee op een huurbedrag van € 880,-. Dit bedrag heeft [gedaagde 1] voldaan. Bovendien rechtvaardigt de te weinig betaalde huur, gezien de vergaande gevolgen, geen ontbinding van de huurovereenkomst.

5.De beoordeling

5.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Protestantse Gemeente een voldoende spoedeisende belang gesteld bij haar vordering, nu zij haar verplichtingen jegens [B] dient na te komen.
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de onderhavige procedure is komen vast te staan dat [gedaagde 1] in november 2012 de woonark heeft verkocht en geleverd aan [Gedaagde 2]. Nu [gedaagde 1] derhalve niet meer kan worden aangemerkt als eigenaar van de woonark, kan hij ook niet worden veroordeeld tot verwijdering daarvan. Voor zover de vordering van de Protestantse Gemeente tot verwijdering van de woonark zich richt tegen [gedaagde 1], zal de vordering daarom worden afgewezen.
5.3.
Met betrekking tot de vraag of [Gedaagde 2] veroordeeld kan worden tot verwijdering van de aan hem in eigendom toebehorende woonark overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De Protestantse Gemeente beroept zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ten onrechte op een aan haar toekomend recht om te beschikken over de ligplaatsen. In het kader van de realisatie van de Staande Mastroute heeft er immers een ruil plaatsgevonden tussen de Protestantse Gemeente en de Provinsje Fryslân, waarbij de Protestantse Gemeente een nieuwe oeverstrook heeft verkregen. De Provinsje Fryslân heeft vervolgens langs die nieuwe oeverstrook een stalen damwand aangebracht en ligplaatsen ingericht. Niet is in geschil is dat het vaarwater en de stalen damwand eigendom zijn van de Provinsje Fryslân en dat de oeverstrook eigendom is van de Protestantse Gemeente. In zoverre is, zoals ook blijkt uit de brieven van de Provinsje Fryslân van 27 juli 2005 en 22 februari 2006, de situatie gewijzigd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan in de brief van 22 februari 2006 - waar door beide partijen een beroep op wordt gedaan - onvoldoende steun worden gevonden voor de stelling van de Protestantse Gemeente dat de Protestantse Gemeente de ligplaatsen kon verhuren. De mededeling van de Provinsje Fryslân in de brief van 22 februari 2006 (afspraak met de Kerk altijd is geweest dat er weer 9 ligplaatsen ter verhuur aangeboden kunnen worden), is naar het oordeel van de voorzieningenrechter - mede gelet op de overige inhoud van die brief - onvoldoende duidelijk om daar in het kader van dit kort geding doorslaggevende betekenis aan toe te kennen, in die zin dat de bevoegdheid tot verhuur toekomt aan Protestantse Gemeente. Het was immers de Provinsje Fryslân, zo blijkt uit die brief, die ging over de uitvoering en inrichting van die ligplaatsen. De Provinsje Fryslân zou ook een gebruiksovereenkomst sluiten met de arkeigenaren over het gebruik van het provinciaal vaarwater en de ligging aan en gebruik van de provinciale damwandconstructie en de Protestantse Gemeente zou dat doen over het gebruik van de oeverstrook door de arkeigenaren. Het innemen van een ligplaats ter hoogte van de aan de Protestantse Gemeente toebehorende oeverstrook, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet dat de Protestantse Gemeente zeggenschap heeft over de vraag welke ark ter plaatse in het water komt te liggen. Bovendien heeft de Provinsje Fryslân, zoals blijkt uit het opleveringsrapport en de bijbehorende brief, de ligplaatsen opgeleverd aan de arkeigenaren, zulks onder mededeling dat er nog een gebruiksovereenkomst zal worden gesloten. Een dergelijke oplevering aan de arkeigenaren ligt niet in de rede indien de Protestantse Gemeente gerechtigd zou zijn tot die ligplaatsen.
5.4.
De voorzieningenrechter constateert voorts dat Protestantse Gemeente ter zitting haar standpunt heeft gewijzigd althans heeft aangevuld, in die zin dat zij stelt dat - voor zover zij niet zonder meer het recht heeft om over de ligplaatsen te beschikken - dit recht haar is verleend door de Provinsje Fryslân. De Protestantse Gemeente baseert zich daarbij op de tekst van artikel 18 lid 2 van de ruilovereenkomst (De provincie zal het water voor de door grondeigenaren te behouden en te verkrijgen perceelsgedeelten, …., beschikbaar stellen voor de ligging van arken en bijboten). De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook zulks onvoldoende aannemelijk is geworden.
De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158). In het onderhavige geval is [gedaagden] echter geen partij geweest bij de ruilovereenkomst. De Protestantse Gemeente, althans haar rechtsvoorganger, is hierbij wel partij geweest, doch blijkens de stellingen van de Protestantse Gemeente baseert de Protestantse Gemeente zich uitsluitend op de taalkundige uitleg van die bepaling. De voorzieningenrechter is met [gedaagden] van oordeel dat een taalkundige uitleg van die bepaling niet met zich brengt dat de provincie het recht om te beschikken over de ligplaatsen heeft overgedragen aan de Protestantse Gemeente. Alsdan zou de bepaling naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben moeten luiden dat de provincie het water
aande grondeigenaren ter beschikking zou stellen. Bovendien blijkt uit artikel 18 lid 3 van de ruilovereenkomst dat de Provinsje Fryslân daartoe - daarbij kennelijk verwijzend naar het ter beschikking stellen van het water voor de ligging van arken en bijboten - zelf met de arkeigenaren ten aanzien van het gebruik van het water en de damwand een regeling zou treffen.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat ook uit de door de provincie op de vragen van [Gedaagde 2] gegeven antwoorden voldoende aannemelijk is geworden dat de provincie nimmer het recht aan de Protestantse Gemeente heeft (willen) over(ge)dragen om te beschikken over de ligplaatsen van de woonarken. Dat de Protestantse Gemeente wel met de afzonderlijke arkeigenaren is overeengekomen dat zij bij verkoop van een woonark kan beslissen aan wie de bijbehorende ligplaats wordt verhuurd, maakt dit niet anders. De Protestantse Gemeente kan hier jegens derden, zoals in casu [Gedaagde 2], geen rechten aan ontlenen. Bovendien heeft [gedaagden] door overlegging van de e-mail van de Provinsje Fryslân van 21 november 2012 voldoende aannemelijk gemaakt dat volgens de Provinsje Fryslân de term ligplaats uit de overeenkomst verwijderd moet worden.
5.5.
Uit het vorengaande volgt dat [Gedaagde 2] niet gehouden is op vordering van de Protestantse Gemeente de door hem in het water en aan de damwand van de Provinsje Fryslân aangelegde woonark te verwijderen.
5.6.
Ten aanzien van de vraag of [gedaagde 1] nog huurder is van de aan de Protestantse Gemeente in eigendom toebehorende oeverstrook, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Vast staat dat [gedaagde 1] de voor de oeverstrook verschuldigde huur niet heeft voldaan en dat de Protestantse Gemeente op grond van die tekortkoming de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. Het verweer van [gedaagde 1] dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt, gaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op. Ten tijde van de buitengerechtelijke ontbinding had [gedaagde 1] de volledige huurpenningen voor 2013 onbetaald gelaten. Nu dit de hoofdverplichting van [gedaagde 1] was, acht de voorzieningenrechter het nalaten van [gedaagde 1] voldoende voor ontbinding van de huurovereenkomst. De gevolgen van die ontbinding zijn voor [gedaagde 1] ook niet zodanig dat ontbinding niet gerechtvaardigd zou zijn. [gedaagde 1] heeft immers zijn woonark verkocht en daarmee geen direct belang meer bij de huur van de oeverstrook. Of de huurovereenkomst tussen de Protestantse Gemeente en [gedaagde 1] eerder is geëindigd op grond van artikel 3 van de huurovereenkomst, zoals door de Protestantse Gemeente gesteld, kan in het kader van het onderhavige kort geding in het midden worden gelaten.
[Gedaagde 2] heeft geen huurovereenkomst met de Protestantse Gemeente en mag derhalve evenmin van de oeverstrook gebruik maken.
Nu echter niet is gesteld of gebleken dat [gedaagden] gebruik maken van de aan de Protestantse Gemeente in eigendom toebehorende oeverstrook, heeft de Protestantse Gemeente naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen belang bij de gevorderde ontruiming daarvan.
5.7.
Uit het bovenstaande volgt dat de vorderingen van de Protestantse Gemeente zullen worden afgewezen.
5.8.
De Protestantse Gemeente zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om - zoals de Protestantse Gemeente heeft verzocht - de kosten aan de zijde van [gedaagde 1] voor rekening van [gedaagde 1] te laten, nu het de Protestantse Gemeente genoegzaam bekend was althans kon zijn dat [gedaagde 1] zijn woonark aan [Gedaagde 2] had verkocht. De omstandigheid dat [gedaagde 1] claimde nog steeds huurder te zijn van de oeverstrook, doet daar niet aan af, nu de vordering in essentie is gericht op verwijdering van de woonark
.
De kosten aan de zijde van de [gedaagden] worden vastgesteld op:
  • griffierecht €  589,00
  • salaris
Totaal €  1.405,00.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van de Protestantse Gemeente af;
6.2.
veroordeelt de Protestantse Gemeente in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] vastgesteld op € 1.405,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2013.