ECLI:NL:RBNNE:2013:4886

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
12 augustus 2013
Zaaknummer
17/885018-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.M. Westerhuis. De tenlastelegging omvatte het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat op het moment van de feiten 12 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 22 juni 2011 tot en met 24 juni 2011 in Burgum ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat nog niet de leeftijd van 16 jaar had bereikt.

Tijdens de zitting op 29 januari 2013 heeft de verdachte bekend dat hij seksuele handelingen met het slachtoffer heeft verricht, maar hij stelde dat hij niet wist dat het slachtoffer zo jong was. De rechtbank oordeelde dat de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd is en dat opzet of schuld omtrent de leeftijd niet vereist is. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en het feit dat de verdachte een first offender was. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bewezenverklaarde feit slechts één van de oorzaken van de schade was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/885018-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 februari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder
bekende feitelijke woon- of verblijfplaats.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 29 januari 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Westerhuis, advocaat te Drachten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2011 tot en met 24 juni 2011, te Burgum, (althans) in de gemeente Tytsjerksteradiel, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
- een of meermalen zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer]
geduwd/gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat [slachtoffer] tegen vijf mannen aangifte van ontucht heeft gedaan en dat alleen verdachte is vervolgd.
De officier van justitie heeft ten aanzien van dit verweer aangegeven dat de aangifte tegen andere mannen is onderzocht, maar dat dit niet heeft geleid tot een daderindicatie. Met betrekking tot [naam], de vriend van [slachtoffer], heeft het openbaar ministerie ervoor gekozen de zaak te seponeren, gelet op het geringe leeftijdsverschil en de affectieve relatie die ten tijde van de feiten bestond tussen [slachtoffer] en haar vriend. De officier van justitie heeft voorts aangegeven dat [slachtoffer] zelf evenmin vervolging van haar vriend wenste.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het openbaar ministerie "dominus litis" is. Het is op grond van het opportuniteitsbeginsel aan het openbaar ministerie om in individuele zaken te beslissen al dan niet tot vervolging over te gaan. Wel dient de rechtbank, in het kader van de beslissing over de ontvankelijkheid van de officier van justitie, te beoordelen of door het openbaar ministerie geen beginselen van een goede procesorde zijn geschonden op zodanig ernstige wijze dat niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging zou moeten volgen. Door de verdediging is in dat kader aangevoerd dat het openbaar ministerie inbreuk heeft gemaakt op het gelijkheidsbeginsel.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel, nu de gebeurtenissen tussen [slachtoffer] en haar vriend in het geheel niet vergelijkbaar zijn met de zaak tegen verdachte. Nu de aangifte voorts geen daderindicaties heeft opgeleverd tegen anderen, zal de rechtbank het verweer van de raadsvrouw verwerpen en de officier van justitie ontvankelijk verklaren in de vervolging.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
  • veroordeling voor het ten laste gelegde;
  • oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht met een meldingsplicht en een behandelverplichting;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 1.500,00 te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.

Beoordeling van het bewijs

De raadsvrouw heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit maar zij kon desgevraagd niet aangeven welk bestandsdeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft bekend dat hij met zijn penis vaginaal en oraal bij aangeefster is binnengedrongen. Verdachte stelt echter dat hij niet wist of kon weten dat aangeefster nog geen zestien jaren oud was. De rechtbank overweegt dat de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd is. Opzet of schuld omtrent de leeftijd is niet vereist. De wetgever heeft namelijk de bescherming van het slachtoffer centraal gesteld. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw op grond van de volgende bewijsmiddelen [1] , die de voor bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten.
1.
De verklaring van verdachte [2] , inhoudende:
Mijn vriend [naam] belde mij. Hij vroeg mij of zijn vriendin [slachtoffer] bij mij mocht logeren. Ik vond dat goed. Ik heb die nacht seks met [slachtoffer] gehad. Ik ben met mijn penis in haar vagina geweest. De volgende ochtend heeft ze mij gepijpt.
2.
De verklaring van [slachtoffer] [3] , inhoudende:
V: Wat had jij met [naam] afgesproken?
A: Dat ik naar Burgum zou fietsen en dat ik bij het tankstation moest wachten en dat ik dan een slaapplek zou krijgen.
V: Wie kwamen je ophalen?
A: De ene jongen heet [verdachte], van de andere jongen weet ik de naam niet.
V: Wat is er gebeurd?
A: Nou, uiteindelijk hebben wij seks gehad.
V: Wat voor seks?
A: Vaginale seks en ook oraal.
3.
Een schriftelijk stuk [4] , te weten een uitdraai van de Gemeentelijke Basis Administratie, inhoudende:
Voornamen: [slachtoffer]
Geslachtsnaam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum slachtoffer]

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 22 juni 2011 tot en met 24 juni 2011 te Burgum, in de gemeente Tytsjerksteradiel, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
  • zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de straf in aanmerking:
  • de aard en de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
  • de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 november 2012 en het reclasseringsadvies d.d. 3 januari 2013;
  • de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen bij een meisje van toen 15 jaren oud. Het slachtoffer was weggelopen uit [naam behandelcentrum]; haar vriend had haar voor onderdak naar de kamer van verdachte gestuurd. Het hebben van seks met een te jeugdige persoon is strafbaar omdat de seksuele identiteit van zulke jonge mensen onvoldoende uitgerijpt wordt geacht om zelf te kunnen bepalen of zij die seksuele omgang al dan niet wensen. Het risico dat de volwassene de seks aan de jeugdige opdringt en daarbij geestelijke en/of lichamelijke schade toebrengt, is zodanig groot dat de wetgever voor een categorische bescherming heeft gekozen.
Dat aangeefster te jong was, komt dus voor risico van verdachte. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er wel enigszins rekening mee dat verdachte niet verweten kan worden dat hij welbewust of lichtzinnig gemeenschap had met aangeefster terwijl zij te jong was. Niet is gebleken dat verdachte dwang of drang heeft toegepast. Verdachte is first offender.
Hoewel normaliter ontuchtig seksueel binnendringen bij iemand beneden de zestien jaar bestraft wordt met onvoorwaardelijke gevangenisstraf, ziet de rechtbank daar in dit geval vanaf op grond van genoemde omstandigheden. De rechtbank volstaat met de maximale werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De voorwaardelijke straf dient ertoe de ernst van het feit aan te geven en verdachte van herhaling te weerhouden. Voor oplegging van reclasseringstoezicht of een verplichte behandeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor aanvang van de zitting als benadeelde partij gevoegd. Zij vordert vergoeding van haar schade ten gevolge van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank overweegt dat uit de toelichting op de vordering blijkt dat de schade het gevolg is van verschillende gebeurtenissen met verschillende mannen. Ook in haar schriftelijke slachtofferverklaring geeft [slachtoffer] aan dat het gaat om meerdere gebeurtenissen en meerdere mannen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bewezenverklaarde feit slechts één van de oorzaken van de schade is. De rechtbank acht verdachte niet volledig verantwoordelijk voor alle schade en zij zal derhalve het toe te wijzen bedrag ex aequo et bono vaststellen op € 500,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 juni 2011. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, in zoverre gegrond en voor toewijzing vatbaar, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als algemene voorwaarden:
1.
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2.
dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2011.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. H.H.J. Harmeijer en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 februari 2013.
Mrs. Harmeijer en mr. Tuinstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Post
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Woude
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/885018-12
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 29 januari 2013
Tegenwoordig:
mr. K. Post, voorzitter,
mr. H.H.J. Harmeijer en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters,
mr. S.E. Eijzenga, officier van justitie en
mr. C.L. van der Woude, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
Het onderzoek vindt plaats met bijstand van dhr. M. Osman, wonende te Groningen, tolk in de Arabische taal, nu verdachte heeft aangegeven de Nederlandse taal onvoldoende te beheersen. De tolk verklaart onder nummer 706 te zijn ingeschreven in het register van beëdigde tolken en vertalers en beëdigd te zijn.
Het ter terechtzitting gesprokene is vertolkt.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder
bekende feitelijke woon- of verblijfplaats.
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A.M. Westerhuis, advocaat te Drachten.
………………………………….
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 12 februari 2013 te 13:30 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Voetnoten

1.De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer PL02R2 2011065837-V-002, gesloten op 20 december 2011.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 januari 2013.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer], d.d. 9 september 2011, pagina's 57-63.
4.Een uitdraai uit de Gemeentelijke Basis Administratie d.d. 28 juni 2011, pagina's 74-76.