In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 augustus 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie. De verdachte, geboren in 1966 en woonachtig in Arnhem, heeft samen met haar echtgenoot een aantal wapens voorhanden gehad, waarvan sommige geschikt waren voor gebruik. De rechtbank overweegt dat het voorhanden hebben van wapens, vooral als deze daadwerkelijk munitie kunnen afvuren, een ernstig feit is. Echter, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar blanco strafblad, heeft de rechtbank besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In plaats daarvan is een onvoorwaardelijke taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zou worden veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de gevolgen van het schieten op de woning van de benadeelde niet aan de verdachte waren ten laste gelegd.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met een psychologisch rapport dat concludeerde dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was. Dit heeft invloed gehad op de strafmotivering. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor het onder 1 tenlastegelegde, omdat zij dit had begaan om haar echtgenoot te beschermen tegen vervolging. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.