ECLI:NL:RBNNE:2013:4721

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
18-730293-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en diefstal in vereniging met valse sleutels

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging door middel van valse sleutels. De verdachte was samen met anderen betrokken bij een inbraak in een woning op 10 april 2013. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van de verdachte rechtmatig was, ondanks het verweer van de raadsman dat deze onrechtmatig was vanwege schending van artikel 7 van de Ambtsinstructie. De rechtbank stelde vast dat de verdachte zich had proberen te onttrekken aan zijn aanhouding en dat er voldoende verdenking was van een misdrijf waarvoor een gevangenisstraf van vier jaar of meer kon worden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van een waarschuwingsschot door de politie geoorloofd was onder de gegeven omstandigheden.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan diefstal in vereniging en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overwoog dat de inbraak een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers vormde, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid. De verdachte had geen relevante persoonlijke omstandigheden die aanleiding gaven om van de standaard strafmaat af te wijken. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding vroeg voor de gestolen sieraden, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook verplicht was om een schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, die was vastgesteld op €450,--.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730293-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 juli 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
verblijvende te [verblijfplaats].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 16 juli 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2013 te [plaatsnaam], (althans) in de [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan of bij de [straatnaam 1], aldaar, heeft weggenomen een sieradendoosje, inhoudende (ondermeer) een gouden horloge en/of een halsketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of (een) valse sleutel(s);
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de dagvaarding voor deze zitting. Verdachte was in eerste instantie gedagvaard voor de politierechterzitting van 19 augustus 2013. Nadien is, onder intrekking van de dagvaarding voor de zitting van 19 augustus 2013, een dagvaarding uitgebracht voor de zitting van de meervoudige kamer d.d. 19 juli 2013. De raadsman heeft gesteld dat door een medewerker van het parket van het openbaar ministerie is medegedeeld dat de reden voor de verplaatsing van de zitting gelegen was in het feit dat de termijn van voorlopige hechtenis van de medeverdachte dreigde te verstrijken. Nu dit de enkele reden was om de zaak te verplaatsen naar de meervoudige kamer en voorts de zaken van twee medeverdachten wel op de politierechterzitting behandeld zullen worden, heeft het openbaar ministerie naar de mening van de raadsman gehandeld in strijd met het verbod op willekeur.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het Wetboek van Strafvordering kent als uitgangspunt dat zaken worden behandeld door de meervoudige kamer. Wanneer een zaak naar het aanvankelijke oordeel van het openbaar ministerie van eenvoudige aard is, kan het besluiten om deze bij de politierechter aan te brengen. De rechtbank is van oordeel dat de zaak van verdachte op zichzelf niet dusdanig eenvoudig van aard is dat het openbaar ministerie de zaak in redelijkheid niet heeft kunnen aanbrengen bij de meervoudige strafkamer. De omstandigheid dat aan verdachte in eerste instantie een dagvaarding is uitgebracht voor een zitting bij de politierechter en dat nadien, om wat voor reden dan ook, een dagvaarding is uitgebracht voor een eerdere zitting van de meervoudige strafkamer brengt niet mee dat de rechtbank reeds om die reden de zaak naar de politierechter had dienen te verwijzen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de door de raadsman genoemde reden voor behandeling door de meervoudige kamer niet aannemelijk is, nu de gevangenhouding van verdachte en zijn medeverdachte op dezelfde dag is bevolen en verdachte zich op het moment dat het openbaar ministerie de dagvaarding voor de zitting van 16 juli 2013 uitbracht nog in voorlopige hechtenis bevond. Dat de zaken van twee andere medeverdachten wel op de politierechterzitting van 19 augustus 2013 behandeld zullen worden, maakt voorgaand oordeel niet anders. Nu voorts niet gebleken is dat verdachte tekort is gedaan in zijn recht op een eerlijk proces en niet is gebleken dat het openbaar ministerie bij de vervolgingsbeslissing in strijd heeft gehandeld met het verbod op willekeur is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
  • veroordeling voor het ten laste gelegde;
  • oplegging van 3 maanden gevangenisstraf;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] met betrekking tot de materiële en immateriële schadevergoeding tot een door de rechtbank vast te stellen bedrag;
  • oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat nader door de rechtbank vast te stellen bedrag.

Beoordeling van het bewijs

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest wegens schending van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie). Door het onrechtmatig gebruik van het vuurwapen door [verbalisant 1] is de daarop volgende aanhouding van verdachte onrechtmatig geweest. Het gebruik van het vuurwapen is volgens artikel 7, eerste lid, van de Ambtsinstructie alleen dan toegestaan indien verdachte zich tracht te onttrekken aan zijn aanhouding en er sprake is van de verdenking van het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaar of meer is gesteld en er daarnaast sprake is van een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer. Nu er geen sprake was van een bedreigende situatie is er ten onrechte gebruik gemaakt van het dienstwapen, zodat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Derhalve is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, zodat vrijspraak dient te volgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Ambtsinstructie is het gebruik van een vuurwapen - voor zover hier van belang - toegestaan:
b.om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf
1°.waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
2°.dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of (…).
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is van een persoon die zich aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken. Voorts is voldaan aan het vereiste dat sprake is van verdenking van het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, te weten overtreding van artikel 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het onder sub 2 gestelde overweegt de rechtbank als volgt. Op 10 april 2013 kwam er een melding binnen bij de politie dat er een inbraak werd gepleegd aan de [adres] in [plaatsnaam]. [verbalisant 1] spoedde zich samen met zijn collega naar het betreffende perceel. Nadat [verbalisant 1] uit de auto was gesprongen liep hij naar de achterzijde van de betreffende woning, waarvan hij wist dat zich aan de achterzijde van deze woning een brandgang bevond. Op het moment dat [verbalisant 1] de brandgang ongeveer zes meter was ingelopen, zag hij dat vier hem onbekende mannen hem tegemoet kwamen rennen. Toen de vier mannen [verbalisant 1] zagen, stopten zij met rennen en kwamen hem lopend tegemoet. [verbalisant 1] heeft daarop ”Halt Politie” geschreeuwd. Verbalisant zag dat verdachten daarop niet reageerden, maar samen op hem af kwamen lopen.
[verbalisant 1] zag dat de mannen een front probeerden te vormen door zich als gezamenlijke massa tegen hem aan te drukken. Zodoende probeerden zij langs hem heen te komen. De verdachte trachtte zo samen met zijn medeverdachten, verbalisant aan de kant te zetten. Verbalisant zag dat verdachte en zijn medeverdachten paniekerig reageerden en leidde uit hun gedrag af dat zij een uitweg zochten om aan de aanhouding te ontkomen.
Vervolgens zag [verbalisant 1] dat twee van de vier mannen rechtsomkeert maakten en terug de brandgang in renden. [verbalisant 1] heeft toen wederom geroepen ”Halt Politie”, gevolgd door een waarschuwingsschot. Kort daarop kwamen deze mannen weer terug rennen in de richting van [verbalisant 1].
De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een verdenking van een misdrijf dat een ernstige aantasting vormde voor de persoonlijke levenssfeer. Er was sprake van een inbraak in een bewoonde woning. Voorts geldt dat op het moment dat [verbalisant 1] de verdachten wilde aanhouden, zij, zoals hiervoor is weergegeven, bedreigend op hem af kwamen lopen door een front te vormen en waarbij werd getracht [verbalisant 1] aan de kant te zetten. Onder deze omstandigheden was het lossen van een waarschuwingsschot op grond van artikel 7 van de Ambtsinstructie geoorloofd, zodat van een vormverzuim geen sprake is. Verdachte is derhalve op rechtmatige wijze aangehouden. Het verweer wordt verworpen.
De raadsman van verdachte heeft tevens het verweer gevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte enige betrokkenheid bij de diefstal heeft gehad. Er zijn geen vingerafdrukken van hem aangetroffen en hij is niet herkend door de getuigen. Ook kan niet bewezen worden dat verdachte enige uitvoeringshandeling heeft verricht, zodat geen sprake is van medeplegen. Derhalve dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 10 april 2013 komt er een melding bij de politie binnen dat er een inbraak wordt gepleegd in een woning aan de [adres] te [plaatsnaam]. Uit de verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] leidt de rechtbank af dat vier mannen, nadat zij eerst aan het slot hebben staan morrelen, deze woning zijn binnengegaan. De getuigen verklaren dat de vier mannen een Oost-Europees uiterlijk hebben. Voorts blijkt uit hun verklaringen dat de mannen de voordeur achter zich dicht hebben getrokken en dat de getuigen niet hebben waargenomen dat de mannen de woning via de voordeur weer hebben verlaten. Nadat [getuige 2] de politie heeft gebeld op het moment dat de mannen nog bij de voordeur staan, is de politie binnen enkele minuten na de melding ter plaatse. Verdachte wordt dan samen met zijn medeverdachten in de achter de woning [adres] gelegen brandgang aangetroffen. De achtertuinen van de woningen aan de [straatnaam 1] grenzen aan deze brandgang. Verdachte en zijn medeverdachten rennen op dat moment ter hoogte van nummer 46 komend vanuit de richting van [nummer X]. [getuige 2] heeft voorts verklaard dat hij een persoon die door de politie geboeid wordt afgevoerd, herkent als een van de oudere mannen die als eersten aan het slot zaten te morrelen. Voorts geldt dat [medeverdachte 1] bij de politie heeft verklaard dat hij bij [nummer X] heeft aangebeld.
Bij nader onderzoek blijkt dat de achterdeur van perceel [adres] is geopend en dat de gaasafscheiding van [nummer X] (welke grenst aan de brandgang) is omgebogen. De volgende dag treffen de bewoners van de [straatnaam 1] 60 in hun tuin, die eveneens aan voornoemde brandgang grenst, de door aangever als gestolen opgegeven sieraden aan. De auto waarin verdachten zich hebben verplaatst, is aangetroffen ter hoogte van [straatnaam 1] 32. Voorts hebben alle verdachten ongeloofwaardig en tegenstrijdig verklaard over de reden van hun aanwezigheid in de brandgang.
Op grond van voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten degenen zijn die ingebroken hebben in de woning aan de [adres], zodat het aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de diefstal "in vereniging" is gepleegd. Blijkens de verklaringen van de getuigen waren twee verdachten bezig met het morrelen aan de voordeur, terwijl deze door twee andere verdachten werden afgeschermd. Verdachte is daarna gelijktijdig met zijn medeverdachten de woning binnengegaan. Ook worden zij tezamen rennend in de brandgang aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte op grond van het voorgaande in gelijke mate met zijn medeverdachten voor de diefstal uit de woning verantwoordelijk worden gehouden. De feitelijke gang van zaken maakt duidelijk dat de inbraak in nauwe en bewuste samenwerking gebeurde. Daarom is de rechtbank van oordeel dat sprake is van diefstal "in vereniging".
De rechtbank acht daarnaast bewezen dat sprake is geweest van het binnentreden in de woning middels het gebruik van een valse sleutel. Aangever heeft verklaard dat hij de voordeur slotvast had afgesloten. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Gezien het feit dat de getuigen hebben gezien dat de verdachten ter hoogte van het slot van de voordeur morrelden en geen sporen van braak zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de voordeur is geopend met een niet voor die deur bestemd werktuig. Derhalve is sprake van het gebruik maken van valse sleutels als bedoeld in artikel 90 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank past de hierna te noemen bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten.
Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. Z-13-099-DEFPV-JUS-V001-V002-V003-V004-01, d.d. 12 juni 2013, bevat diverse processen-verbaal en verklaringen, waaronder:
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL02CD 2013037435-1, d.d. 10 april 2013, inhoudende de aangifte van [slachtoffer] (blz. 95-96), -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
Ik doe aangifte van diefstal, gepleegd op 10 april 2013 uit mijn woning aan de [adres] te [plaatsnaam]. Wij zijn 10 april 2013 omstreeks 16:15 uur uit de woning vertrokken. We sloten alle deuren met het slot af. Op een gegeven moment werd ik door buurman [getuige 2] gebeld en deze vertelde dat er bij ons was ingebroken. We zijn hierop gelijk naar huis gegaan. Thuis aangekomen bleek dat men via de voordeur had ingebroken. De tuindeur stond open, terwijl deze door mij op slot was gedaan. In de tuin lag een sieradendoosje van een horloge. Een gouden dameshorloge was er uit weggenomen. In het doosje zat ook een gouden halsketting. Ook deze is weggenomen.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL02SF 2013037435-10, d.d. 10 april 2013, inhoudende de verklaring van [getuige 1] (blz. 111-113), -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
Ik was op 10 april 2013 omstreeks 16.00 thuis samen met mijn man. Wij zaten in de woonkamer. Vanuit onze woonkamer hebben wij zicht op de oprit en de voordeur van de buren die wonen op de [adres]. Ongeveer 16.15 uur ben ik naar mijn werkkamer gelopen. Vanuit mijn werkkamer heb ik volledig zicht op de voordeur van de buren van [nummer X]. Kort hierna kwam mijn man achter mij staan en hij zei tegen mij:"moet je even kijken, er komen twee figuren bij de voordeur". Ik zag dat twee mannen bij de voordeur stonden en die bleven daar maar staan. Ik zag ze bij de voordeur morrelen. Ik zag dat deze twee mannen voorover gebogen met de deur bezig waren. Ik hoorde mijn man zeggen: "ik zie er nog twee". Hierop heeft mijn man de politie gebeld.
Terwijl hij aan de telefoon was, zag ik dat de andere twee mannen, die mijn man bedoelde, inmiddels op de oprit liepen. Ik zag dat beide mannen met de rug richting de voordeur van de buren op [nummer X] liepen, en met het gezicht richting de weg. Ik zag dat alle vier mannen de woning op [nummer X] binnen gingen via de voordeur. Ik zag dat ze, na binnengaan van de woning, de voordeur weer achter zich dicht deden. Nadat ze de woning zijn binnengegaan heb ik de deze personen niet meer gezien.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL02CD 2013037435-16, d.d. 10 april 2013, inhoudende de verklaring van [getuige 2] (blz. 114-115), -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
Op 10 april 2013 na vier uur zat ik in de woonkamer, [straatnaam 1] 38 te [plaatsnaam], toen ik twee figuren voor onze woning langs zag lopen. Ik kan de personen omschrijven als mannen van 35 tot 45 jaar, Oost-Europees uiterlijk. Deze personen liepen naar de oprit van [nummer X] aan de [adres]. Ik liep naar de werkkamer van mijn vrouw. Vanuit die kamer had ik zicht op de voorzijde van [nummer X]. Ik zag dat de twee personen nu bij de voordeur van deze woning stonden. Ik zag dat ze diverse malen aanbelden. Ik zag dat ze met hun handen bij de brievenbus en het slot aan het rommelen waren. De brievenbus zit naast de voordeur ter hoogte van de deurklink. Na ongeveer twee minuten zag ik dat de personen wegliepen in de richting waaruit ze vandaan kwamen. Ik zag dat een van de twee de weg, [straatnaam 1], overstak en aan de overzijde zich tussen de bomen en struiken ophield. De andere persoon zag ik via de [straatnaam 1] richting [straatnaam 2] lopen. Ongeveer een halve minuut later zag ik dat de persoon, die in de richting van [straatnaam 2] liep terugkwam. Bij hem liepen twee jongere personen. De man die zich in de struiken ophield sloot zich ook bij de personen aan. De vier mannen liepen recht op [nummer X] af. Vanuit de werkkamer zag ik dat de twee oudere mannen, die eerder dus ook bij de woning waren, aan de voordeur stonden te morrelen. De andere twee, duidelijk veel jongere mannen dan de twee ouderen, stelden zich breed op met hun handen in de zakken.
Op het moment dat een persoon geboeid werd afgevoerd, herkende ik deze als een van de oudere mannen die als eersten bij [nummer X] aan het slot zat te morrelen. Dit was de kleinste van de vier personen.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL02IA 2013037435-39, d.d. 11 april 2013, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] (blz. 242-245), -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
V: Met wie was u in [plaatsnaam]?
A: Met de drie mannen die ook zijn aangehouden. We zijn met zijn vieren met de auto uit Rotterdam vertrokken.
V: Door getuigen is gezien dat u bij de voordeur van perceel [adres] in [plaatsnaam] stond te morrelen. Wat kunt u daar over zeggen?
A: Ik ben wel aan de voordeur geweest. Ik heb aangebeld.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1], brigadier van politie, nr. PL02CD 2013037435-6, d.d. 10 april 2013 (blz. 86-87), -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
Het was mij bekend dat aan de achterzijde van de woning aan de [adres] een brandgang van gras is gelegen. Ik rende deze brandgang in. Deze brandgang is de enige mogelijkheid om achter de woning te komen. Op het moment dat ik deze brandgang een meter of zes was ingelopen zag ik, dat mij vier onbekende mannen tegemoet kwamen rennen.
Ik ben dan vijf woningen vanaf de woning waar is ingebroken en de vier verdachten rennen dan achter de vierde woning gezien vanaf de woning waarin werd ingebroken. Ik zag dat de mannen een front probeerden te vormen door zich als een gezamenlijke massa tegen mij aan te drukken en zodoende probeerde zij langs mij te komen. Men probeerde mij aan de kant te zetten. Ik zag toen dat de achterste twee mannen rechtsomkeert maakten en terug de brandgang in renden. Na het lossen van een waarschuwingsschot kwamen de mannen enkele seconden later weer terug rennen. Vervolgens zijn de vier mannen met behulp van mijn ter plaatse gekomen collega’s aangehouden.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2], hoofdagent van politie en [verbalisant 3], hoofdagent van politie, nr. PL02IA 2013037435-37, d.d. 11 april 2013, (blz. 130-131), -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
Wij kregen het verzoek om naar een woning aan de [straatnaam 1] 60 te [plaatsnaam] te gaan. De bewoonster had die ochtend omstreeks 08.00 uur sieraden aangetroffen in het gazon. Het betrof een gouden horloge en een gouden ketting. Wij zagen dat er een brandgang liep achter de tuin van perceel [straatnaam 1] 60. Wij zijn de brandgang ingelopen en zagen dat deze uiteindelijk uitkwam bij perceel [adres]. [slachtoffer] herkende de sieraden als zijn eigendom.
Een in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4], surveillant van politie en [verbalisant 5], inspecteur van politie, nr. PL02IA 2013037435-5, d.d. 10 april 2013, (blz. 120), -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
Wij kregen de autosleutel die bij de fouillering van [medeverdachte 2] was aangetroffen. Wij zagen dat ter hoogte van [straatnaam 1] 32 een motorvoertuig stond met [kenteken], waarvan de alarmlichten van dit voertuig oranje oplichten toen wij op de ontgrendelknop van de sleutel drukten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 10 april 2013 te [plaatsnaam], in de [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [straatnaam 1], heeft weggenomen een sieradendoosje, inhoudende een gouden horloge en een halsketting, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van valse sleutels.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
  • de aard en de ernst van het gepleegde feit;
  • de omstandigheden waaronder dit is begaan;
  • de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie en het reclasseringsadvies;
  • de vordering van de officier van justitie;
  • het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft samen met drie anderen ingebroken in een woning en sieraden ontvreemd. Vervolgens heeft verdachte getracht een politieagent omver te lopen om aan zijn aanhouding te ontkomen.
Een woninginbraak vormt een ingrijpende aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de bewoners van de betreffende woning. Woninginbraken leiden niet alleen tot materieel nadeel, maar een inbraak brengt ook gevoelens van onzekerheid en onveiligheid met zich mee voor de bewoners. De slachtoffers, een ouder echtpaar, hebben hiervan slapeloze nachten gehad.
De rechtbank is weinig bekend omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft weliswaar medewerking verleend aan het opstellen van een reclasseringsadvies, maar heeft daarbij slechts deels openheid van zaken willen geven. Hij zou in Hongarije wonen en daar samen met zijn broer, een medeverdachte, een stomerij hebben en hij heeft aangegeven geen problemen te ervaren. Zijn persoonlijke omstandigheden vormen dan ook geen aanleiding om af te wijken van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden aangewezen achten. Een werkstraf acht de reclassering bovendien niet uitvoerbaar, nu verdachte de Nederlandse taal niet beheerst en in Hongarije woont. De straf zoals weergegeven in de oriëntatiepunten acht de rechtbank passend en geboden en zal zij opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding verzocht ter zake materiële schade van
€ 450,--, betrekking hebbende op de wegneming van een gouden ring met aquamarijn.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de vordering ter zake de materiële schadevergoeding betrekking heeft op een niet ten laste gelegd feit, de benadeelde partij voor wat betreft dat deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de benadeelde een vergoeding ter zake immateriële schade toekomt. De rechtbank zal deze ex aequo et bono vaststellen op € 450,--.
De rechtbank acht het toegewezen deel van de vordering, welke vordering niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast voor wat betreft het toegewezen deel van de vordering, hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:

Verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 450,-- (zegge: vierhonderdvijftig euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 450,-- (zegge: vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. J. Jukema-Teertstra en
M. van der Veen, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2013.
Mrs. Sikkema en Van der Veen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Jukema-Teertstra
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Van Dijk
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730293-13
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 16 juli 2013
Tegenwoordig:
mr. W.S. Sikkema, voorzitter,
mr. J. Jukema-Teertstra en M. van der Veen, rechters,
mr. P. Hoekstra, officier van justitie en
A. van Dijk, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de oudste rechter met de leiding van het onderzoek.
Het onderzoek vindt plaats met bijstand van K. Liesting-Bognar, wonende te Rottum, tolk in de Hongaarse taal, nu verdachte heeft aangegeven de Nederlandse taal onvoldoende te beheersen. De tolk verklaart te zijn ingeschreven in het register van beëdigde tolken en vertalers en beëdigd te zijn.
Het ter terechtzitting gesprokene is vertolkt.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de oudste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
verblijvende te [verblijfplaats].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam.
De raadsman heeft het navolgende preliminiare verweer gevoerd.
Verdachte was in eerste instantie gedagvaard voor de politierechterzitting van 19 augustus 2013, samen met twee medeverdachten. Ik heb telefonisch van een medewerker van het parket vernomen dat een of meerdere medeverdachten uit de termijn dreigden te lopen en dat verdachte daarom voor de meervoudige kamer werd gedagvaard.
Volgens de raadsman kunnen er diverse redenen zijn om een zaak bij de meervoudige kamer aan te brengen, maar kan het niet zo zijn dat dat alleen gebeurd om te voorkomen dat de voorlopige hechtenis van een medeverdachte verloopt. Dit zogenaamde forumshoppen acht de raadsman niet toelaatbaar. Er staan nu nog steeds twee medeverdachten gedagvaard voor de zitting van de politierechter van 19 augustus 2013. De raadsman is daarom van mening dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in deze dagvaarding.
De rechtbank is van oordeel is dat de zaak geschikt is voor behandeling door de meervoudige kamer. Ook al is de zaak in eerste instantie bij de politierechter aangebracht, dan maakt dat niet dat deze niet bij een eerdere meervoudige kamerzitting kan worden aangebracht. Het enkele feit dat zaken van medeverdachten op de politierechterzitting staan maakt dat niet anders. De rechtbank acht zich bevoegd om de zaak te behandelen en een niet ontvankelijkheid is dan ook niet aan de orde.
…………….
De raadsman geeft bij het pleidooi aan dat hij zijn preliminaire verweer handhaaft.
De oudste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 30 juli 2013 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de oudste rechter en de griffier.