In deze zaak heeft eiser op 23 januari 2013 een verzoek ingediend bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de vertraagde aflevering van poststukken in 2012. Eiser heeft op 21 maart 2013 de CVOM in gebreke gesteld omdat er niet tijdig op zijn verzoek was beslist. Op 13 mei 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn Wob-verzoek en verzocht om vaststelling van de verbeurde dwangsom. Op 19 juni 2013 heeft verweerder het Wob-verzoek afgewezen, waarop eiser bezwaar heeft aangetekend.
De rechtbank heeft op 9 juli 2013 uitspraak gedaan na vereenvoudigde behandeling. De rechtbank oordeelt dat eiser procesbelang heeft bij een uitspraak op zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat hij de hoogte van de verbeurde dwangsom wil laten vaststellen. De rechtbank stelt vast dat verweerder de beslistermijn van vier weken, die kan worden verlengd met vier weken, niet heeft nageleefd. Eiser heeft verweerder terecht in gebreke gesteld op 21 maart 2013, en de rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond is.
De rechtbank stelt de hoogte van de verbeurde dwangsom vast op € 1.260,00, die verweerder aan eiser moet betalen binnen zes weken na verzending van de uitspraak. Het beroep tegen het besluit van 19 juni 2013 is ongegrond, omdat verweerder niet beschikt over de gevraagde documenten en de Wob geen verplichting inhoudt om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak genoteerd.