ECLI:NL:RBNNE:2013:4682

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
AWB LEE 13/1442
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOB-verzoek en niet tijdig beslissen door de minister van Veiligheid en Justitie

In deze zaak heeft eiser op 23 januari 2013 een verzoek ingediend bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de vertraagde aflevering van poststukken in 2012. Eiser heeft op 21 maart 2013 de CVOM in gebreke gesteld omdat er niet tijdig op zijn verzoek was beslist. Op 13 mei 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn Wob-verzoek en verzocht om vaststelling van de verbeurde dwangsom. Op 19 juni 2013 heeft verweerder het Wob-verzoek afgewezen, waarop eiser bezwaar heeft aangetekend.

De rechtbank heeft op 9 juli 2013 uitspraak gedaan na vereenvoudigde behandeling. De rechtbank oordeelt dat eiser procesbelang heeft bij een uitspraak op zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat hij de hoogte van de verbeurde dwangsom wil laten vaststellen. De rechtbank stelt vast dat verweerder de beslistermijn van vier weken, die kan worden verlengd met vier weken, niet heeft nageleefd. Eiser heeft verweerder terecht in gebreke gesteld op 21 maart 2013, en de rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond is.

De rechtbank stelt de hoogte van de verbeurde dwangsom vast op € 1.260,00, die verweerder aan eiser moet betalen binnen zes weken na verzending van de uitspraak. Het beroep tegen het besluit van 19 juni 2013 is ongegrond, omdat verweerder niet beschikt over de gevraagde documenten en de Wob geen verplichting inhoudt om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak genoteerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
locatie Leeuwarden
zaaknummer: AWB LEE 13/1442
uitspraak na vereenvoudigde behandeling van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2013 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser,

en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 23 januari 2013 heeft eiser de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van diverse stukken die betrekking hebben op de vertraagde aflevering van poststukken in 2012.
Bij brief van 21 maart 2013 heeft eiser de CVOM meegedeeld dat hij in gebreke is tijdig op zijn Wob-verzoek te beslissen.
Bij brief van 13 mei 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn Wob-verzoek van 23 januari 2013. Hierbij heeft hij de rechtbank verzocht om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen.
Bij besluit van 19 juni 2013 heeft verweerder het Wob-verzoek van eiser afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar aangetekend.

Overwegingen

1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels bij besluit van 19 juni 2013 heeft beslist op het verzoek van eiser. Eiser heeft evenwel nog procesbelang bij een uitspraak op zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. Dit belang is gelegen in het vaststellen van de volgens eiser door verweerder verbeurde dwangsom.
3.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen.
4.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in zijn brief van 23 januari 2013 een Wob-verzoek heeft gedaan en dat verweerder niet (tijdig) heeft beslist op dit verzoek. Verweerder is hem daarom een dwangsom verschuldigd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief niet kan worden aangemerkt als een Wob-verzoek, omdat het verzoek niet ziet op bestaande documenten en de Wob alleen van toepassing is op informatie, neergelegd in bestaande documenten. De in deze wet voorgeschreven beslistermijn van vier weken geldt daarom niet. Dit brengt mee dat van niet tijdig beslissen geen sprake is en dat geen dwangsom is verbeurd, aldus verweerder.
5.
De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder in zijn brief van 23 januari 2013 met als onderwerp "informatieverzoek" heeft verzocht om openbaarmaking van diverse documenten over de vertraagde aflevering van poststukken aan PostNL in 2012. De rechtbank oordeelt dat, gelet op de inhoud van eisers brief van 23 januari 2013, tot geen andere conclusie kan worden gekomen dan dat het verzoek om informatie van eiser is gebaseerd op de Wob. Op een op de Wob gebaseerde aanvraag dient ingevolge artikel 6, eerste lid, van die wet binnen vier weken een besluit te worden genomen. Dit geldt ook indien dat besluit ertoe strekt dat de aanvraag moet worden afgewezen, omdat de Wob geen verplichting bevat om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd.
6.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de in artikel 6, eerste lid, van de Wob voorgeschreven beslistermijn bij brief van 1 februari 2013 met vier weken heeft verdaagd. In dit geval gold derhalve een beslistermijn van acht weken. Dit brengt mee dat verweerder uiterlijk op 20 maart 2013 een besluit had moeten nemen op het Wob-verzoek van eiser. Derhalve heeft eiser verweerder terecht op 21 maart 2013 in gebreke gesteld. Verweerder heeft nagelaten om binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit te nemen.
Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek, is dan ook gegrond.
7.
Nu het beroep gegrond is, stelt de rechtbank desgevraagd onder toepassing van artikel 8:55c Awb de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaroopvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
Ingevolge het derde lid, is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het nemen van het besluit is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Eiser heeft verweerder bij brief van 21 maart 2013 in gebreke gesteld. Gelet daarop is 4 april 2013 de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is. Ingevolge het eerste lid van artikel 4:17 verbeurt het bestuursorgaan een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Dit houdt in dat de termijn waarop de verbeurde dwangsommen betrekking hebben, eindigde op 16 mei 2013. Op grond van het tweede lid van artikel 4:17 bedraagt de dwangsom over deze periode in totaal € 1260,00. De rechtbank zal dan ook bepalen dat verweerder deze dwangsom aan eiser verschuldigd is.
8.
Het beroep wordt ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede gericht geacht tegen het besluit van 19 juni 2013. Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting zal de rechtbank geen gebruik maken van de in artikel 6:20, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid en zelf beslissen op het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 19 juni 2013.
9.
Verweerder heeft gesteld dat de door eiser verzochte gegevens niet in bestaande documenten staan en dat het Wob-verzoek daarom niet onder de werkingssfeer van de Wob valt. Eiser acht dit standpunt ongeloofwaardig is en betwijfelt ten zeerste of binnen het CVOM nooit schriftelijk is gecommuniceerd over de problemen die zich bij de postbezorging voordeden.
10.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van verweerder dat hij niet beschikt over documenten waarin de door eiser gevraagde gegevens zijn vervat. Van verweerder kan niet worden gevergd dat hij die documenten zelf samenstelt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak van 5 juni 2013 (LJN CA2102) heeft uitgesproken bevat de Wob geen verplichting om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning. Het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit van 19 juni 2013, is ongegrond.
11.
Ten aanzien van eisers verzoek om vergoeding van het door hem betaalde griffierecht, overweegt de rechtbank als volgt. Bij toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb wordt niet opnieuw griffierecht geheven. Dit houdt in dat het door eiser betaalde griffierecht geacht wordt mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het besluit van 19 juni 2013. Dat beroep is ongegrond, zodat er geen reden is om vergoeding van het griffierecht te gelasten, op grond van het enkele feit dat sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 19 juni 2013 ongegrond;
- stelt de hoogte van de aan eiser verbeurde dwangsom vast op € 1.260,00;
- bepaalt dat verweerder dit bedrag binnen zes weken na verzending van deze uitspraak aan eiser dient te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Hoekstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2013.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Afschrift aan partijen verzonden op:
fn23