In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en vernieling. De verdachte is op 3 september 2012 naar de woning van zijn toenmalige vriendin gegaan, waar hij twee ruiten van de voordeur vernielde en zijn vriendin mishandelde. De tenlastelegging omvatte drie punten: opzettelijke mishandeling van zijn levensgezel, poging tot zware mishandeling van een andere persoon, en vernieling van eigendom van een derde. Tijdens de zittingen op 20 november en 4 december 2012 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.J. Pellinkhof.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie eiste vrijspraak voor de mishandeling, maar een werkstraf voor de vernieling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte van de mishandeling moest worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de vernieling van de voordeur en de mishandeling van de andere persoon, en legde een gevangenisstraf van dertig dagen op.
De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank vond de aard en ernst van de gepleegde feiten, evenals de omstandigheden waaronder deze waren begaan, van groot belang. De rechtbank besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was, gezien de ernst van de feiten en de schending van het huisrecht. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat de rechtbank deze niet ontvankelijk achtte. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters.