ECLI:NL:RBNNE:2013:4603

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
18/670189-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van dochter met dreigementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn dochter wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en haar heeft mishandeld. De verdachte, geboren in Kabul, Afghanistan, werd beschuldigd van het meenemen van zijn dochter naar een woning in Winschoten, waar hij haar met touw en tape vastbond, haar mond met tape afplakte en haar dreigde te vermoorden. De feiten vonden plaats op 30 en 31 maart 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dochter in een huiveringwekkende situatie heeft gebracht, waarbij zij in doodsangst verkeerde. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor een mildere straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling, maar sprak hem vrij van enkele andere tenlasteleggingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 190 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de impact van de feiten op het slachtoffer en de wens van de dochter om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan haar vader.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/670189-12
Op tegenspraak
Raadsman: mr. M.C. van Linde
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
28 juni 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te Kabul (Afghanistan) op [geboortedatum],
wonende te [woonadres verdachte]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 juni 2013.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 maart 2012, te Winschoten, in elk geval in de gemeente
Oldambt, opzettelijk een persoon, te weten verdachtes dochter, [slachtoffer][geboortedatum slachtoffer]
) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, immers heeft verdachte met dat opzet
- die [slachtoffer]naar een woning gelegen aan de [adres 1] te
Winschoten meegenomen en/of
  • die [slachtoffer]met touw en/of tape vastgebonden en/of
  • meermalen, in elk geval eenmaal in het gezicht en/of tegen het lichaam van
die [slachtoffer]gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer] met touw en/of tape aan de verwarming en/of deur
vastgebonden en/of
- terwijl die [slachtoffer]vastgebonden was en/of op de grond lag, haar mond
met tape afgeplakt en/of
- eenmaal met een spuit in de arm van die [slachtoffer]geprikt en/of
gestoken en/of daarbij dreigend de woorden toegevoegd "hierna ga ik jou
vermoorden" en/of "hier zit heroïne in en ik ga je nu vermoorden", althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- eenmaal water, althans een vloeistof, in de arm van die [slachtoffer]
geïnjecteerd en hij, verdachte, aldus de indruk bij die [slachtoffer]heeft
gewekt dat hij heroïne in haar arm spoot;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
A.
hij op of omstreeks 30 maart 2012, te Winschoten, in elk geval in de gemeente
Oldambt,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten verdachtes dochter, [slachtoffer]
, meermalen, in elk geval eenmaal, de mond met tape heeft afgeplakt
en/of met tape en/of touw op of aan het lichaam heeft vastgebonden en/of
water, althans een vloeistof, in de arm heeft geïnjecteerd en/of meermalen, in
elk geval eenmaal in het gezicht en/of tegen het lichaam heeft gestompt en/of
geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
en/of
B.
hij op of omstreeks 30 maart 2012, te Winschoten, in elk geval in de gemeente
Oldambt,
een persoon, te weten verdachtes dochter, [slachtoffer] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer]met een spuit in de arm
geprikt en/of gestoken en daarbij dreigend de woorden toegevoegd: "hierna ga
ik jou vermoorden" en/of "hier zit heroïne in en ik ga je nu vermoorden",
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2012, te Groningen,
opzettelijk een persoon, te weten verdachtes dochter, [slachtoffer],
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met dat
opzet
  • die [slachtoffer]in een woning aan de [adres 2]getrokken en/of
  • meermalen, in elk geval eenmaal, aan het lichaam van die [slachtoffer]
heeft getrokken en/of
- meermalen, in elk geval eenmaal, tegen het lichaam van die [slachtoffer]
heeft geduwd;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 maart 2012, te Groningen,
opzettelijk mishandelend een persoon, zijn dochter, te weten [slachtoffer],
meermalen, in elk geval eenmaal, aan het lichaam heeft getrokken en/of
meermalen, in elk geval eenmaal, tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor
voornoemde [slachtoffer]letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte aangeefster in eerste instantie niet wilde laten gaan en de deur van de woning op slot heeft gedaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Beoordeling
Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde
Dat verdachte aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid zou hebben beroofd door haar te beletten de woning te verlaten, volgt naar het oordeel van de rechtbank in onvoldoende mate uit het dossier. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat aangeefster niet door verdachte maar door haar broer naar haar kamer is gestuurd en dat verdachte kort daarop tegen aangeefster heeft gezegd dat zij de woning mocht verlaten.
De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 2 primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 april 2012, opgenomen op pagina 18 e.v. van dossier nummer 2012033264 d.d. 2 juli 2012, inhoudende de verklaring van[slachtoffer]
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd
Een proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 17 april 2012, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 30 maart 2012, te Winschoten, opzettelijk een persoon, te weten verdachtes dochter, [slachtoffer][geboortedatum slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft verdachte met dat opzet
- die [slachtoffer]naar een woning gelegen aan de Blijhamsterstraat te
Winschoten meegenomen en
  • die [slachtoffer]met touw en tape vastgebonden en
  • meermalen in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer]geslagen en
  • die [slachtoffer]met touw en/of tape aan de verwarming en deur
vastgebonden en
- terwijl die [slachtoffer]vastgebonden was en op de grond lag, haar mond
met tape afgeplakt en
- eenmaal met een spuit in de arm van die [slachtoffer]geprikt en daarbij dreigend de woorden toegevoegd "hierna ga ik jou vermoorden" en "hier zit heroïne in en ik ga je nu vermoorden";
2.
hij op 31 maart 2012, te Groningen, opzettelijk mishandelend een persoon, zijn dochter, te weten [slachtoffer], meermalen aan het lichaam heeft getrokken en meermalen tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer]pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van de feiten

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1: opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden
2: mishandeling, begaan tegen zijn kind
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat aangeefster ter zitting de wens heeft geuit dat de rechtbank aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zal leggen. In deze zaak is echter artikel 22b Sr van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf vast te stellen op maximaal 10 dagen. Daarnaast kan een werkstraf van desnoods de maximale duur worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn dochter (hierna: aangeefster). Verdachte heeft daartoe aangeefster met de auto naar een leegstaande woning in Winschoten gebracht. In de woning heeft verdachte haar handen, voeten en knieën met touw en tape vastgebonden. Ook heeft hij haar mond met tape afgeplakt. Daarna is zij vastgebonden aan de verwarming en een deur. Vervolgens heeft verdachte de woning enige tijd verlaten om bij een apotheek een injectiespuit te kopen. In de tussentijd heeft verdachte aangeefster in de woning opgesloten. Bij terugkomst heeft hij de injectiespuit met water gevuld. Verdachte heeft vervolgens met de injectiespuit in de arm van aangeefster geprikt, waarbij hij aangeefster vertelde dat er heroïne in de spuit zat en dat hij haar zou vermoorden. Tijdens deze wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft verdachte aangeefster meermalen geslagen.
Voor aangeefster moet dit feitencomplex een huiveringwekkend gebeuren zijn geweest, waarbij zij al die tijd in doodsangst moet hebben verkeerd.
De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij met het plegen van dit feit het vertrouwen dat een dochter in haar vader mag hebben, op brute wijze heeft geschaad.
Een dag na de wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft verdachte zijn dochter mishandeld, omdat zij de ouderlijke woning wilde verlaten.
Ter zitting is gebleken hoe traumatiserend deze feiten voor aangeefster zijn geweest. Zo heeft aangeefster ruim een jaar geen contact met verdachte willen hebben.
Ook nu nog – ruim een jaar later – kan zij haar vader nog altijd niet helemaal vergeven.
Dergelijke ernstige feiten wakkeren in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid aan. De rechtbank is van oordeel dat voor feiten als deze in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur kan worden opgelegd.
Aan de andere kant heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met het feit dat verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de inhoud van de schriftelijke slachtofferverklaring, die aangeefster ter terechtzitting mondeling heeft toegelicht. Uit de mondelinge toelichting van aangeefster blijkt onder andere dat aangeefster niet wil dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf krijgt opgelegd.
De rechtbank zal bij het bepalen van de straf groot gewicht toekennen aan deze wens van aangeefster. Dat brengt mee dat de rechtbank geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op zal leggen dan de duur van zijn reeds ondergane voorarrest. De rechtbank overweegt daarbij nadrukkelijk dat verdachte dat enkel en alleen aan de houding van zijn dochter te danken heeft.
Naast deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank aan verdachte een forse onvoorwaardelijke werkstraf opleggen van na te noemen duur.
De rechtbank zal aan verdachte tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en om de ernst van de feiten te benadrukken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 57, 282, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
Acht het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 190 dagen.

Bepaalt dat van deze straf een deel van
180 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. A.F. Gerding, voorzitter, F.J. Agema en
H. van der Werff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.E. van Rhijn, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2013.