ECLI:NL:RBNNE:2013:4455

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
123439
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing erfdienstbaarheid tussen buren

In deze zaak vorderden eisers, buren van gedaagde, de opheffing van een erfdienstbaarheid die hen verplichtte een grindpad te dulden dat toegang gaf tot de achterzijde van de woning van gedaagde. De rechtbank Noord-Nederland, zittende in Leeuwarden, behandelde de zaak op 8 mei 2013. De eisers stelden dat de erfdienstbaarheid hen belemmerde in het gebruik van hun perceel, dat zij het grindpad wilden gebruiken voor eigen doeleinden zoals het parkeren van hun auto en het creëren van een tuin. Gedaagde voerde aan dat hij afhankelijk was van het grindpad om zijn garage te bereiken en dat er geen redelijk alternatief was voor deze toegang. De rechtbank oordeelde dat de belangen van gedaagde bij het behoud van de erfdienstbaarheid zwaarder wogen dan die van eisers bij de opheffing. De rechtbank wees de vordering van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. Tevens werd de voorwaardelijke reconventionele vordering van gedaagde, die afhankelijk was van de opheffing van de erfdienstbaarheid, niet behandeld omdat de hoofdvordering was afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de eigenaar van het heersende erf niet los konden worden gezien van die van de eigenaar van het dienende erf, en dat de erfdienstbaarheid in het verleden was gevestigd om insluiting te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de erfdienstbaarheid op te heffen, gezien de huidige situatie en de belangen van beide partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/123439 / HA ZA 12-349
Vonnis van 8 mei 2013
in de zaak van

1.[eiser 1],

2.
[eiseres 1],
beiden wonende te [A],
eisers in conventie,
verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. J.F. Veenstra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [A],
gedaagde in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. S. Bergsma, kantoorhoudende te Dokkum.
Partijen zullen hierna [eisers en gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord, tevens inhoudende vordering in voorwaardelijke reconventie en vordering in reconventie
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 9 april 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn elkaars achterburen. [eisers]. is sinds 25 november 2008 eigenaar van de woning met opstallen, ondergrond, erf en verdere aan- en toebehoren, staande en gelegen aan de [eisers en gedaagde] te [A], kadastraal bekend gemeente [B]. [achternaam] is eigenaar van de achter de woning van [eisers]. gelegen woning aan de [adres2] te [A].
2.2.
De onderhavige onroerende zaak van [achternaam] bestond voorheen - in ieder geval ten tijde van het vestigen van de hierna in rechtsoverweging 2.5. te vermelden erfdienstbaarheid - uit twee verschillende kadastrale percelen met de nummers 1344 en 1345, welke percelen verschillende eigenaren hadden. Het tussen het perceel met nummer 1345 en het huidige perceel van [eisers]. gelegen perceel met nummer 1344 (te weten het middelste perceel) was niet bereikbaar vanaf de openbare weg, zonder het perceel van [eisers]., dan wel het perceel met nummer 1345 te betreden. Inmiddels zijn de beide percelen met nummers 1344 en 1345 reeds lange tijd in handen van één eigenaar (thans: [achternaam]) en zijn deze percelen kadastraal samengevoegd tot één perceel.
2.3.
Aan de achterzijde van de woning van [eisers]. (de zuidzijde van het perceel) bevindt zich een kleine tuin en aan de voorkant (de noordzijde van het perceel) bevindt zich nog een klein stukje grond. Aan de westzijde van het perceel is nauwelijks ruimte naast de woning. Langs de oostzijde van de woning van [eisers]. loopt een grindpad over de gehele lengte van het perceel van [eisers]. tot aan de achtertuin van [achternaam] (destijds: het middelste perceel met nummer 1344).
2.4.
[eisers]. heeft zijn woning na de aankoop daarvan verbouwd en wel van boerderij tot woonboerderij. De huidige zitkamer van [eisers]. was vóór deze verbouwing een koeienstal. De huidige zitkamer heeft een aantal grote ramen die uitzicht geven op het hiervoor in rechtsoverweging 2.3. bedoelde grindpad.
2.5.
In een notariële akte van 10 mei 1946 is ten behoeve van het perceel 1344 (destijds het middelste perceel) en ten laste van het perceel van (thans) [eisers]. een erfdienstbaarheid gevestigd met betrekking tot het hiervoor bedoelde grindpad. In de desbetreffende akte is vermeld:
Worden gevestigd, kadastraal bekend gemeente [A1] groot drie are twee en veertig centiaren, bezwaard met reed ten behoeve van het achter gelegen perceel eigenaar [Z], als van ouds."
In de koopovereenkomst van 5 november 2008, waarbij [eisers]. de onderhavige onroerende zaak heeft gekocht, is ten aanzien van deze erfdienstbaarheid vermeld:
Lijdend recht van pad t.a.v. achterbuurman op [adres2].
In de bij deze koopovereenkomst behorende bijlage is bovendien vermeld:
Recht van overpad achterbuurman.
2.6.
[achternaam] maakt ongeveer 2 of 3 keer op een dag gebruik van het onderhavige grindpad om met zijn auto naar de achterzijde van zijn woning (destijds: het middelste perceel met nummer 1344) te rijden. Aan de achterzijde van de woning van [achternaam] is een garage aanwezig.
2.7.
Aan de voorzijde van de woning van [achternaam] bevinden zich vijf openbare parkeerplaatsen.

3.De vordering in conventie

3.1.
De vordering van [eisers]. strekt ertoe, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de erfdienstbaarheid ten laste van het perceel aan de [eisers en gedaagde] te [A], kadastraal bekend gemeente [A2], strekkende tot het recht van reed ten behoeve van het perceel aan de [adres2] te [A], kadastraal bekend gemeente [A2], zoals gevestigd bij akte van 10 mei 1946, opheft;
II. [achternaam] veroordeelt in de na de te geven uitspraak ontstane kosten, begroot op EUR 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, zulks onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [achternaam] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat, de explootkosten vanaf de dagtekening van de uitspraak en de wettelijke rente vanaf de dag nadat bedoelde termijn van veertien dagen voor nakoming is verstreken;
III. [achternaam] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[achternaam] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

4.De vordering in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
De vordering van [achternaam] strekt ertoe, dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor zover de rechtbank van oordeel is dat de erfdienstbaarheid moet worden opgeheven, de erfdienstbaarheid opheft onder de opschortende voorwaarde dat [eisers]. aan [achternaam] een schadeloosstelling voldoet van EUR 60.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
  • [eisers]. veroordeelt tot nakoming van de gevestigde erfdienstbaarheid ten laste van het perceel aan de [eisers en gedaagde] te [A] ten behoeve van het perceel aan de [adres2] te [A], meer specifiek doch niet uitsluitend, inhoudende dat [eisers]. het pad aan de zijde van de woning gesitueerd op het perceel aan de [eisers en gedaagde] te [A] niet afsluit dan wel blokkeert of op enige andere wijze de doorgang verspert, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 500,00 per dag of dagdeel, zolang [eisers]. geheel dan wel gedeeltelijk in gebreke blijft met de nakoming van haar verplichting op grond van de gevestigde erfdienstbaarheid;
  • [eisers]. veroordeelt in de kosten van de procedure, te voldoen binnen twee weken na betekening van het in deze procedure gewezen vonnis, - voor het geval betaling binnen deze termijn niet plaatsvindt - vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf de genoemde termijn voor voldoening tot de dag der algehele betaling;
4.2.
[eisers]. voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.

5.Het geschil en de beoordeling daarvan

in conventie

5.1.
De vordering van [eisers]. strekt tot opheffing van de onderhavige erfdienstbaarheid. [eisers]. baseert zijn vordering op artikel 5:79 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Bij dagvaarding heeft [eisers]. subsidiair artikel 5:78 BW (onvoorziene omstandigheden) aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van het verweer van [achternaam] ten aanzien van deze subsidiaire grondslag van de vordering, heeft [eisers]. ter gelegenheid van de comparitie van partijen aangegeven dat hij zijn vordering niet langer wenst te baseren op de hiervoor genoemde subsidiaire grondslag. Thans resteert dan ook de vordering van [eisers]. strekkende tot opheffing van de onderhavige erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:79 BW.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat de rechter op grond van artikel 5:79 BW op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid - voor zover hier van belang - kan opheffen indien de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid en het niet aannemelijk is dat dit redelijk belang zal terugkeren. De vraag of een belang van de eigenaar van het heersende erf bij het voortduren van de erfdienstbaarheid al dan niet als redelijk kan worden aangemerkt, kan niet los worden gezien van de belangen van de eigenaar van het dienende erf. Bij de afweging van de (tegengestelde) belangen tussen de eigenaar van het heersende erf en die van het dienende erf geldt dat er - gegeven de aard van de erfdienstbaarheid - geen sprake is van een afweging van gelijkwaardige belangen. Uit de vestiging van de erfdienstbaarheid volgt immers dat de belangen van het dienende erf in beginsel ondergeschikt zijn gemaakt aan de bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid betrokken belangen van het heersende erf. De toetsing van het "redelijk belang" in de zin van artikel 5:79 BW moet dan ook in dat licht worden bezien (vgl. gerechtshof Arnhem, 15 februari 2005, NJF 2005/403). Mede van belang bij de afweging van de wederzijdse belangen is naar het oordeel van de rechtbank of er sprake is van een redelijk alternatief voor het heersende erf voor de (uitoefening van de) erfdienstbaarheid.
5.3.
[eisers]. heeft betoogd dat de rechtbank enkel acht zou mogen slaan op het belang dat ten tijde van het vestigen van de onderhavige erfdienstbaarheid bij het lijdende erf aanwezig was. [eisers]. heeft er daarbij op gewezen dat de erfdienstbaarheid destijds is gevestigd teneinde insluiting van het middelste perceel (met nummer 1344) te voorkomen. De onderhavige garage van [achternaam] was destijds niet aanwezig, aldus [eisers]. Nu de percelen met de nummers 1344 en 1345 in één hand zijn en bovendien zijn samengevoegd tot één kadastraal perceel, is er volgens [eisers]. sprake van een geheel andere situatie.
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, die gesteld noch gebleken zijn - dat bij een erfdienstbaarheid als de onderhavige, die is geformuleerd als een algemeen, niet nader geclausuleerd recht van weg, een zekere verandering in het gebruik verdisconteerd moet worden geacht. Niet valt in te zien dat thans geen rekening zou mogen worden gehouden met de belangen van [achternaam] bij de onderhavige erfdienstbaarheid, welke belangen reeds lange tijd aanwezig zijn gelet op de wijze waarop de erfdienstbaarheid reeds lange tijd door [achternaam] wordt uitgeoefend. De hiervoor in rechtsoverweging 2.2. bedoelde wijziging in de kadastrale situatie doet hier niet aan af. Het hierna in rechtsoverweging 5.6. weer te geven belang van [achternaam] heeft immers betrekking op het deel van het huidige kadastrale perceel van [achternaam] - waarop zich thans de garage van [achternaam] bevindt - met voorheen het nummer 1344.
5.5.
[eisers]. stelt dat hij een groot belang heeft bij opheffing van de onderhavige erfdienstbaarheid. Het onderhavige grindpad maakt een aanzienlijk onderdeel uit van zijn perceel en dus heeft dit aanzienlijke deel van zijn perceel thans geen enkele functie voor hem en dient dit enkel en alleen om het perceel van [achternaam] te bereiken. [eisers]. zou dit stuk grond graag willen gebruiken als tuin om zijn honden naar buiten te laten gaan, om zijn kleinkinderen op te laten spelen en om zijn auto te parkeren in een te bouwen carport/garage. Thans is [eisers]. genoodzaakt om zijn auto pal voor zijn eigen tuindeuren aan de voorkant van de woning te parkeren. Vanuit de zitkamer, die aan de oostzijde van de woning is gesitueerd, kijkt [eiser 2] aan de noordzijde door de tuindeuren tegen zijn eigen auto aan. [eisers]. moet bovendien in de zitkamer altijd de gordijnen dicht houden om zijn privacy te waarborgen omdat [achternaam] de hele kamer in kan kijken als hij langsrijdt. Ook de keuken wordt om die reden niet meer als woonkeuken gebruikt. Aan de oostzijde van de woning van [eisers]. is bovendien een deur aanwezig die direct uitkomt op het grindpad. Doordat het grindpad pal langs de woning van [eisers]. loopt, kan deze deur niet gebruikt worden. [eisers]. heeft er voorts op gewezen dat mensen - met name de mensen bij de nabijgelegen bushalte - de indruk hebben dat het grindpad een openbare weg is. Zij stallen regelmatig hun fietsen op het grindpad van [eisers].
5.6.
Tegenover de hiervoor weergegeven belangen van [eisers]. bij opheffing van de erfdienstbaarheid, staat echter het belang van [achternaam] bij handhaving van de onderhavige erfdienstbaarheid. Vast staat dat [achternaam] de achterzijde van zijn woning niet met een auto kan bereiken zonder gebruik te maken van het onderhavige grindpad. Aan de achterzijde van de woning van [achternaam] bevindt zich tevens de garage van [achternaam].
5.7.
[achternaam] heeft onweersproken gesteld dat hij slechts door ingrijpende maatregelen te treffen - te weten het slopen van een aanbouw aan de zijkant van zijn huis, het aanleggen van een oprit tot achter aan het perceel en een wijziging van de plaats van de garagedeur van de garage - een andere toegang tot de achterzijde van zijn woning (en daarmee zijn garage) kan creëeren over zijn eigen perceel. Gelet op de ingrijpendheid van deze maatregelen acht de rechtbank dit echter geen redelijk alternatief, nog afgezien van het antwoord op de vraag of hiermee hetzelfde resultaat zou kunnen worden bereikt als de onderhavige toegang via het grindpad. Zo is door [achternaam] gesteld - en door [eisers]. betwist - dat de achterzijde van de woning van [achternaam] via deze alternatieve toegang niet met bijvoorbeeld een aanhangwagen zou kunnen worden bereikt omdat het pad daarvoor te smal zou zijn.
5.8.
De belangen die volgens [eisers]. met opheffing van de erfdienstbaarheid zijn gediend (zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.5. zijn weergegeven) acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om te kunnen oordelen dat het belang van [achternaam] om de achterzijde van zijn woning en daarmee zijn garage te kunnen bereiken, niet redelijk is. De rechtbank merkt hierbij op dat - zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.2. reeds is overwogen - hier geen sprake is van een afweging van gelijkwaardige belangen. Nog afgezien van de vraag of [achternaam] zijn auto daadwerkelijk al dan niet regelmatig in zijn garage parkeert - waarover partijen van mening verschillen - is de rechtbank van oordeel dat [achternaam] een redelijk belang heeft om in ieder geval de mogelijkheid te hebben om deze garage nu of in de toekomst met de auto te kunnen bereiken. Het geschil tussen partijen of de vijf vóór de woning van [achternaam] gelegen openbare parkeerplaatsen al dan niet regelmatig bezet zijn, acht de rechtbank in dit verband dan ook niet relevant.
5.9.
De rechtbank acht voorts van belang dat [eisers]. een groot deel van de huidige problemen - zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.5. is weergegeven - aan zichzelf heeft te wijten door juist de koeienstal - te weten het gedeelte van de boerderij dat grenst aan het onderhavige grindpad - te verbouwen tot zitkamer en woonkeuken. Een deel van de problemen valt bovendien ook weg te nemen door het in onderling overleg met [achternaam] afsluiten van het grindpad, waarbij de rechtbank opmerkt dat [achternaam] heeft aangegeven daartegen op zichzelf geen overwegende bezwaren te hebben indien aan hem een sleutel van het hek ter beschikking wordt gesteld. Overigens is de rechtbank van oordeel dat objectief gezien het gebruik door [achternaam] van het grindpad relatief beperkt is. In zoverre is het belang bij opheffing niet groot.
5.10.
Op grond van het voorgaande zal de vordering van [eisers]. strekkende tot opheffing van de erfdienstbaarheid worden afgewezen.
5.11.
[eisers]. zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van [achternaam] worden vastgesteld op:
  • griffierecht EUR 267,00
  • salaris voor de advocaat EUR
Totaal EUR 1.171,00
in voorwaardelijke reconventie
5.12.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, komt de rechtbank niet toe aan de voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering - te weten onder de voorwaarde dat de rechtbank van oordeel is dat de erfdienstbaarheid moet worden opgeheven - welke vordering ertoe strekt dat de erfdienstbaarheid wordt opgeheven onder de opschortende voorwaarde dat [eisers]. aan [achternaam] een schadeloosstelling voldoet van EUR 60.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag. Deze vordering behoeft dus geen behandeling.
in reconventie
5.13.
[achternaam] heeft veroordeling van [eisers]. gevorderd tot nakoming van de gevestigde erfdienstbaarheid, meer specifiek doch niet uitsluitend, inhoudende dat [eisers]. het pad aan de zijde van de woning gesitueerd op het perceel aan de [eisers en gedaagde] te [A] niet afsluit dan wel blokkeert of op enige andere wijze de doorgang verspert, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [achternaam] heeft hiertoe gesteld dat [eisers]. veelvuldig zijn auto op het grindpad parkeert, zodat de doorgang voor [achternaam] wordt geblokkeerd. Ook is de doorgang geruime tijd geblokkeerd geweest door een aanhangwagen met puin die [eisers]. op het grindpad had geparkeerd.
5.14.
[eisers]. heeft erkend dat er geruime tijd een aanhangwagen met puin op het grindpad heeft gestaan. Weliswaar heeft [eisers]. aangevoerd dat [achternaam] - die tijdelijk tevens een woning in Anjum in eigendom heeft gehad - toen niet woonachtig was in de onderhavige woning te [A], maar dit laat onverlet dat [achternaam] toen wel eigenaar was van deze woning en derhalve gerechtigd was tot het uitoefenen van de onderhavige erfdienstbaarheid. [achternaam] heeft onweersproken gesteld dat hij in die periode ook wel bij de onderhavige woning te [A] is geweest en dan op het geblokkeerde grindpad stuitte. Gelet op het voorgaande heeft [eisers]. naar het oordeel van de rechtbank recht en belang bij een veroordeling tot het nakomen van de onderhavige erfdienstbaarheid. Het antwoord op de vraag of [eisers]. al dan niet ook op andere momenten het grindpad heeft geblokkeerd, zoals door [achternaam] is gesteld en door [eisers]. is weersproken, kan daarbij in het midden worden gelaten.
5.15.
Anders dan [achternaam] heeft gevorderd, zal de rechtbank geen (niet-limitatieve) opsomming geven van handelingen die in strijd zijn met de erfdienstbaarheid. Zoals [eisers]. terecht heeft aangevoerd behoeft bijvoorbeeld het afsluiten van het grindpad niet in strijd te zijn met de erfdienstbaarheid, te weten in het geval aan [achternaam] een sleutel ter beschikking wordt gesteld. Per geval zal dienen te moeten worden beoordeeld of er al dan niet in strijd met de erfdienstbaarheid is gehandeld.
5.16.
De door [achternaam] gevorderde oplegging van dwangsommen zal worden toegewezen, zij het dat de rechtbank de hoogte van de te verbeuren dwangsommen in redelijkheid zal vaststellen op EUR 250,00 voor elke dag of deel van een dag dat [eisers]. in strijd handelt met de erfdienstbaarheid. Aan de te verbeuren dwangsommen zal bovendien een maximum worden verbonden, zoals in het dictum te melden.
5.17.
[eisers]. zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van [achternaam] worden vastgesteld op:
- salaris voor de advocaat EUR 452,00 (0,5 x 2 punten x tarief EUR 452,00).
voorts in conventie en in reconventie
5.18.
Ook de door [achternaam] gevorderde nakosten acht de rechtbank toewijsbaar. [eisers]. heeft tegen toewijzing daarvan geen zelfstandig verweer gevoerd.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
veroordeelt [eisers]. in de kosten van het geding, aan de zijde van [achternaam] vastgesteld op EUR 1.171,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis - voor het geval betaling binnen deze termijn niet plaatsvindt - tot de dag van volledige betaling,
in voorwaardelijke reconventie
6.3.
verstaat dat niet toegekomen wordt aan de voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering, die ertoe strekt dat de erfdienstbaarheid wordt opgeheven onder de opschortende voorwaarde dat [eisers]. aan [achternaam] een schadeloosstelling voldoet van EUR 60.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag,
in reconventie
6.4.
veroordeelt [eisers]. tot nakoming van de gevestigde erfdienstbaarheid ten laste van het perceel aan de Bûtewei 14 te [A] ten behoeve van het perceel aan de [adres2] te [A],
6.5.
bepaalt dat [eisers]. een dwangsom aan [achternaam] verbeurt van EUR 250,00 voor elke dag of dagdeel dat [eisers]. niet aan de hiervoor in rechtsoverweging 6.4. bedoelde veroordeling voldoet,
6.6.
verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van EUR 5.000,00,
6.7.
veroordeelt [eisers]. in de kosten van het geding, aan de zijde van [achternaam] vastgesteld op EUR 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 14e dag na betekening van dit vonnis - voor het geval betaling binnen deze termijn niet plaatsvindt - tot de dag van volledige betaling,
voorts in conventie en in reconventie
6.8.
veroordeelt [eisers]. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers]. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.