ECLI:NL:RBNNE:2013:4374

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
19/605075-11
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering, oplichting en valsheid in geschrift door een financieel adviseur

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering, oplichting, valsheid in geschrift en overtreding van de Wet op het financieel toezicht. De verdachte, die als financieel adviseur opereerde, werd ervan beschuldigd dat hij gedurende de periode van 1 mei 2008 tot en met 2 november 2009 opzettelijk geldbedragen die toebehoorden aan zijn cliënten, wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het oprichten van een BV, [bedrijf 1], en het aannemen van gelden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zich schuldig had gemaakt aan oplichting door hen te misleiden over de beleggingsactiviteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet de juiste vergunningen had om beleggingsdiensten te verlenen, wat resulteerde in een overtreding van de Wet op het financieel toezicht. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 220 uren, subsidiair 110 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werd hij voor 5 jaren ontzet van het recht om het beroep van verlener van beleggingsdiensten uit te oefenen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk in zijn vordering, maar kende [slachtoffer 2] een schadevergoeding van € 5.000 toe. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van vertrouwen door de verdachte, die geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 19/605075-11
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 01 februari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 18 oktober 2011 en 18 januari 2013.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. M.J. van Dam, advocaat te Capelle aan den IJssel.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de
periode van 1 mei 2008 tot en met 2 november 2009 te Norg, gemeente
Noordenveld, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een geldbedrag dat
geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, en welk geldbedrag verdachte (telkens) uit hoofde
van zijn beroep als belegger, in elk geval anders dan door misdrijf, onder
zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend door dat bedrag,
dat door die [slachtoffer 1] op een beleggingsrekening was gestort, voor eigen gebruik
aan te wenden, althans tot zich te nemen;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
[bedrijf 1], althans [bedrijf 2] op verschillende
tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 mei
2008 tot en met 2 november 2009 te Norg, gemeente Noordenveld, althans in
Nederland, (telkens) opzettelijk een geldbedrag dat geheel of ten dele
toebehoorde aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die
[bedrijf 1]/[bedrijf 2] en welk geldbedrag die
[bedrijf 1]/[bedrijf 2] (telkens) uit hoofde van haar beroep
als belegger, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, (telkens)
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend door dat bedrag, dat door die [slachtoffer 1]
op een beleggingsrekening was gestort, voor eigen gebruik aan te wenden,
althans tot zich te nemen,
hebbende verdachte toen aldaar (telkens) tot bovenomschreven feit opdracht
gegeven en/of de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
art 322 Wetboek van Strafrecht
art 321 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 30 september
2009 te Norg, gemeente Noordenveld, althans in Nederland, met het oogmerk om
zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen
van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2]
heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag,
hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven-
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
die [slachtoffer 2] verteld/geschreven/voorgehouden dat verdachte kans zag dat
geldbedrag (op de effectenbeurs) te beleggen en veel geld daarmee te verdienen
(tot verdubbeling van het te beleggen bedrag) en/of in ieder geval zich
tegenover die [slachtoffer 2] voorgedaan als bonafide belegger, terwijl dat geldbedrag
in werkelijkheid niet werd gebruikt/zou worden gebruikt voor beleggingen voor
die [slachtoffer 2], waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
[bedrijf 1], althans [bedrijf 2] in of omstreeks de
periode van 1 september 2009 tot en met 30 september 2009 te Norg, gemeente
Noordenveld, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam
en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen
en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de
afgifte van een geldbedrag,
hebbende die [bedrijf 1]/[bedrijf 2] met
vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid die [slachtoffer 2]
verteld/geschreven/voorgehouden dat die [bedrijf 1]/[bedrijf 2]
kans zag dat geldbedrag (op de effectenbeurs) te beleggen en veel
geld daarmee te verdienen (tot verdubbeling van het te beleggen bedrag) en/of
in ieder geval zich tegenover die [slachtoffer 2] voorgedaan als bonafide belegger,
terwijl dat geldbedrag in werkelijkheid niet werd gebruikt/zou worden gebruikt
voor beleggingen voor die [slachtoffer 2],
waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,
hebbende verdachte toen aldaar tot bovenomschreven feit opdracht gegeven en/of
de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
art 326 Wetboek van Strafrecht
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 13 september
2010 te Norg, gemeente Noordenveld, althans in Nederland, opzettelijk een
geldbedrag dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 2], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geldbedrag verdachte uit
hoofde van zijn beroep als belegger, in elk geval anders dan door misdrijf
onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
[bedrijf 1], althans [bedrijf 2] in of omstreeks de
periode van 1 september 2009 tot en met 13 september 2010 te Norg, gemeente
Noordenveld, althans in Nederland, opzettelijk een geldbedrag dat geheel of
ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan die [bedrijf 1]/[bedrijf 2] en welk geldbedrag die
[bedrijf 1]/[bedrijf 2] uit hoofde van haar beroep als
belegger, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
hebbende verdachte toen aldaar (telkens) tot bovenomschreven feit opdracht
gegeven en/of de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
art 322 Wetboek van Strafrecht
art 321 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 26 mei 2009, althans in of omstreeks de maand mei 2009, te
Norg, gemeente Noordenveld, althans in Nederland, een brief (gedateerd 26 mei
2009), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen, valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, immers heeft verdachte
valselijk die brief opgesteld en die brief voorzien van het/een briefhoofd van
(de bank) [naam bank] en/of die brief voorzien van een handtekening/ondertekening
die kennelijk moest doorgaan voor de handtekening/ondertekening van
[naam directeur], directeur van die [naam bank],
in welke brief door [naam bank] aan geadresseerde werd meegedeeld dat
door een uitspraak van de Hoge Raad de handel in Naked Short Selling in de
periode van 22 september 2008 tot en met 11 oktober 2011 in zijn geheel was
komen te vervallen en/of dat alle transacties die onder die Naked Short
Selling vielen zouden worden gestorneerd,
zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig
nadeel kon ontstaan;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
[bedrijf 1], althans [bedrijf 2] op of omstreeks 26 mei
2009, althans in of omstreeks de maand mei 2009, te Norg, gemeente
Noordenveld, althans in Nederland, een brief (gedateerd 26 mei 2009), zijnde
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk
heeft opgemaakt of heeft vervalst, immers heeft die [bedrijf 1]/[bedrijf 2]
valselijk die brief opgesteld en die brief voorzien
van het/een briefhoofd van (de bank) [naam bank] en/of die brief voorzien van een
handtekening/ondertekening die kennelijk moest doorgaan voor de
handtekening/ondertekening van [naam directeur], directeur van die [naam bank],
in welke brief door [naam bank] aan geadresseerde werd meegedeeld dat
door een uitspraak van de Hoge Raad de handel in Naked Short Selling in de
periode van 22 september 2008 tot en met 11 oktober 2011 in zijn geheel was
komen te vervallen en/of dat alle transacties die onder die Naked Short
Selling vielen zouden worden gestorneerd,
zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig
nadeel kon ontstaan,
hebbende verdachte toen aldaar tot bovenomschreven feit opdracht gegeven en/of
de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de
periode van 1 mei 2008 tot en met 30 september 2009 te Norg, gemeente
Noordenveld, althans in Nederland, (telkens) zonder een daartoe door de
Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beleggingsdiensten heeft
verleend en/of beleggingsactiviteiten heeft verricht,
hebbende verdachte (telkens) namens [slachtoffer 1], die geld had gestort op een
bij verdachte in beheer zijnde beleggingsrekening, dat geld belegd in
aandelen/effecten, terwijl verdachte als belegger voor het verrichten van die
beleggingsdiensten en/of die beleggingsactiviteiten (telkens) geen vergunning
had aangevraagd bij en/of verkregen van de Autoriteit Financiële Markten;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet op het financieel toezicht betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 2:96 lid 1 Wet op het financieel toezicht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
[bedrijf 1], althans [bedrijf 2] op verschillende
tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 mei
2008 tot en met 30 september 2009 te Norg, gemeente Noordenveld, althans in
Nederland, (telkens) zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten
verleende vergunning beleggingsdiensten heeft verleend en/of
beleggingsactiviteiten heeft verricht,
hebbende die [bedrijf 1]/[bedrijf 2] (telkens) namens
[slachtoffer 1], die geld had gestort op een bij die [bedrijf 1]/[bedrijf 2]
in beheer zijnde beleggingsrekening, dat geld belegd in
aandelen/effecten, terwijl die [bedrijf 1]/[bedrijf 2]
als belegger voor het verrichten van die beleggingsdiensten en/of die
beleggingsactiviteiten (telkens) geen vergunning had aangevraagd bij en/of
verkregen van de Autoriteit Financiële Markten,
hebbende verdachte toen aldaar tot bovenomschreven feit opdracht gegeven en/of
de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet op het financieel toezicht betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 2:96 lid 1 Wet op het financieel toezicht

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Wilbrink acht hetgeen onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
  • een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
  • 3 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • ontzetting uit het beroep als financieel adviseur/belegger voor de duur van 5 jaren;
  • niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering;
  • toewijzing van de civiele vordering van [slachtoffer 2], ten bedrage van € 5.000,00.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak

De verdachte dient van het onder
1 primair(verduistering (in dienstbetrekking)),
3 primair(valsheid in geschrift) en
4 primair(beleggingsdiensten/-activiteiten verrichten zonder vergunning) tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit -evenals de raadsman van verdachte- niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht telkens niet bewezen dat verdachte -als natuurlijk persoon- deze strafbare feiten heeft gepleegd, maar dat deze zijn begaan door de rechtspersoon [bedrijf 1], hebbende verdachte de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen, zoals blijkt uit navolgende bewijsmotivering.

Bewijsmotivering

De rechtbank baseert -anders dan door de raadsman bepleite vrijspraak- haar beslissing dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hierna in samenvattende vorm worden weergegeven en die voorkomen in de in de voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
Feit 1 subsidiair(verduistering gelden [slachtoffer 1])
Aangever [slachtoffer 1] verklaart [1] dat [verdachte] (verdachte) hem in het voorjaar van 2008 voorstelde om een BV op te richten -[bedrijf 1] (ook te noemen [bedrijf 1])- om handel op de beurs te doen. Aangever [slachtoffer 1] heeft in Norg gemeente Noordenveld rond mei/juni 2008 700.000 euro overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 1]. Eind juli 2008 heeft aangever 250.000 euro overgemaakt. Tussen september 2008 en februari 2009 is de beurs totaal ingestort; in feite was er helemaal geen geld meer.
Beleggingscontracten [bedrijf 1] met betrekking tot [slachtoffer 1] en [naam 1] (bijlage I). [2]
Uit een proces-verbaal van bevindingen [3] blijkt dat (volgens het geldstroomoverzicht) er van de rekening van [bedrijf 1] geld is overgemaakt naar rekeningen van [verdachte], zijn echtgenote en [bedrijf 2].
Uit de historische overzichten [4] van rekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] bij Van Lansschot waarop het geld van [slachtoffer 1] was gestort, blijkt geld ervan afgehaald en overgemaakt te zijn naar de privérekening van de echtgenote van verdachte en naar [bedrijf 2]: op 16-09-2008: € 100.000,00 en op 07-10-2008: € 70.000,00. Daarnaast tankte verdachte van die betreffende rekening van [bedrijf 1].
Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] d.d. 23 juli 2012 en de daaraan gehechte bijlage IX, zijnde een brief van verdachte d.d. 12 juni 2012 [5] , blijkt dat verdachte van de beleggingsrekening van [bedrijf 1] totaal € 337.501 naar de rekening van [bedrijf 2] en naar privé heeft overgemaakt, terwijl verdachte naar zijn eigen oordeel recht had op een bedrag van € 124.952 ten titel van transactieprovisie.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 18 oktober 2011 verklaard dat [bedrijf 1] voor belegging is opgericht. [slachtoffer 1] heeft driemaal geld op de rekening van [bedrijf 1] gestort, in totaal € 1.345.000. Verdachte heeft tweemaal geld (totaal € 170.000) van de rekening van [bedrijf 1] overgemaakt naar de rekening van zijn vrouw. Het klopt ook dat hij van die rekening tankte. Het overgrote deel van het door [slachtoffer 1] op de rekening van [bedrijf 1] gestorte vermogen, € 1.100.117, is verdampt op de beurs. Van het resterende deel van het vermogen zijn aan [slachtoffer 1] voorschotten op rendement betaald en transactieprovisie en gelden ten titel van risicospreiding aan de vennootschap van verdachte en diens privé-rekening.
Uit de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] [6] volgt dat [slachtoffer 1] bestrijdt dat verdachte de gelden die door [slachtoffer 1] op de rekening van [bedrijf 1] waren gestort voor iets anders mocht gebruiken dan voor beleggingen en betaling van de daarmee samenhangende kosten en dat verdachte geen recht had om daarvan gelden naar de rekening van zijn vennootschap danwel zijn privérekening over te maken. Verdachte heeft [slachtoffer 1] ook nooit over deze overboekingen geïnformeerd.
De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen van oordeel dat [bedrijf 1] geldbedragen toebehorend aan [slachtoffer 1] die door [slachtoffer 1] op een beleggingsrekening waren gestort ten onrechte voor andere doelen heeft aangewend dan waarvoor bestemd en derhalve de gelden heeft verduisterd, terwijl verdachte de feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. De omstandigheid dat verdachte heeft geprobeerd om de gelden een jaar later terug te storten en voor een groot deel teruggestort heeft doet in verband niet terzake. De verduisteringshandelingen hadden immers reeds plaatsgevonden.
Feit 2 primair(oplichting [slachtoffer 2])
Aangever [slachtoffer 2] doet [7] aangifte van oplichting gepleegd door verdachte te Norg in de gemeente Noordenveld gepleegd tussen 20 september 2009 en 1 oktober 2009. Verdachte wilde voor aangever beleggen. Aangever heeft € 5.000 gestort en hij kreeg een beleggingscontract. Er kon veel geld worden verdiend. Verdachte zou met geld op de beurs gaan beleggen. Van die € 5.000 zou verdachte zo € 10.000 kunnen maken.
Verdachte heeft op 15 september 2009 aan [slachtoffer 2] een email gezonden [8] waarin hij [slachtoffer 2] informeert over "het uitbesteden van het beleggen". Uit de email blijkt dat hij [slachtoffer 2] adviseert om met spoed via hem geld te beleggen ("mocht je iets willen zorg dan dat je er snel bij bent") waarbij hij hoge rendementen voorspiegelt en hem daarbij letterlijk
voorhoudt: "zoals je ziet verdient mijn bedrijf hier erg veel mee, dus ook de cliënt! Ik kan nog enkele interessante cliënten gebruiken en dus kan ik je hierbij een voorstel doen".
Tijdens het verhoor d.d. 4 augustus 2010 [9] heeft verdachte verklaard dat het met de beleggingen heel slecht was gegaan en dat hij nieuwe "investeerders"nodig had. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij het geld van (o.a.) [slachtoffer 2] heeft gebruikt om zijn schuld aan [slachtoffer 1] af te lossen en privé een schuld op zich te nemen en dat hij dit reeds had besloten voordat hij het geld had ontvangen. Verdachte heeft erkend het geld onder valse voorwendselen te hebben gekregen en dat hij om die reden ook niet tegen(o.a.) [slachtoffer 2] kon zeggen dat hij zijn geld in principe kwijt was.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 18 oktober 2011 verklaard dat hij geld van [slachtoffer 2] heeft aangenomen om dividend aan [slachtoffer 1] te betalen. Dat hij daar niet correct in is geweest. Hij heeft het geld niet belegd voor [slachtoffer 2] zoals hij dat met hem had afgesproken.
De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte de aangever door oplichtingshandelingen heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag.
Feit 3 subsidiair(valsheid in geschrift)
Aangever [slachtoffer 1] verklaart [10] dat op 26 mei 2009 verdachte meldde dat er problemen waren met de [naam bank] en hij liet een brief van die bank zien. Volgens die brief moest er 660.000 euro worden teruggestort van zijn beleggingsportefeuille naar de [naam bank]. [naam 2] heeft contact opgenomen met de [naam bank] en hen de brief voorgelegd. Toen bleek dat de brief niet afkomstig was van de [naam bank]; de handtekening van de directeur was vervalst. [verdachte] biechtte aan [naam 2] op dat hij de brief zelf had geschreven.
Een brief [11] voorzien van een briefhoofd van de bank [naam bank], gedateerd 26 mei 2009, en voorzien van een handtekening die kennelijk moest doorgaan voor de handtekening van [naam directeur], directeur van die [naam bank], in welke brief door [naam bank] aan geadresseerde werd meegedeeld dat door een uitspraak van de Hoge Raad de handel in Naked Short Selling in de periode van 22 september 2008 tot en met 11 oktober 2008 in zijn geheel was komen te vervallen en dat alle transacties die onder die Naked Short Selling vielen zouden worden gestorneerd.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 18 oktober 2011 verklaard dat die brief vals was en dat hij die brief heeft gemaakt. Hij heeft die brief aan [slachtoffer 1] laten zien, met als doel om zijn eigen gezichtverlies te beperken en het huwelijk van [slachtoffer 1] te redden.
De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen van oordeel dat [bedrijf 1] valsheid in geschrift gepleegd, terwijl verdachte de feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. De rechtbank acht ook bewezen de tenlastegelegde zinssnede -zijnde geen element van artikel 225 Sr. zoals de raadsman stelt- “terwijl uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan bewezen”. Verdachte kon namelijk, terwijl er nog enig geld op de beleggingsrekening stond, mede door gebruikmaking van die brief doorgaan met beleggingsactiviteiten voor [slachtoffer 1], waardoor het saldo op bedoelde rekening nog meer verminderde.
Feit 4 subsidiair(beleggingsdiensten/-activiteiten verrichten zonder vergunning)
De brief van Autoriteit Financiële Markten (AMF) [12] , d.d.16 juni 2010, inhoudende de verklaring dat het door [bedrijf 1] verlenen van een beleggingsdienst een overtreding is van artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht. [bedrijf 1] had als belegger voor het verrichten van die beleggingsdiensten en die beleggingsactiviteiten geen vergunning verkregen van de Autoriteit Financiële Markten. [bedrijf 1] doet ten onrechte een beroep op de vrijstellingsbepaling van art. 1:12 Wft, nu deze vrijstelling slechts ziet op het aanbieden van rechten in een beleggingsinstelling, terwijl verdachte beleggingsdiensten verleende.
Verdachte heeft op de terechtzitting van 18 oktober 2011 -zakelijk weergegeven- verklaard dat [bedrijf 1], namens [slachtoffer 1], die geld had gestort op de beleggingsrekening van [bedrijf 1], dat geld heeft belegd. Dit gebeurde zonder dat hij een vergunning had aangevraagd bij en verkregen van de Autoriteit Financiële Markten.
Verdachte heeft ter zitting van 18 oktober 2012 aangevoerd dat hij telefonisch contact had gezocht met de AFM en zijn "plan" had voorgelegd. Hij was verwezen naar de website van AFM en had geconcludeerd dat hij geen vergunning nodig had voor de activiteiten van [bedrijf 1]. Verdachte heeft zich niet schriftelijk of per email tot AFM gewend en een bevestiging van zijn eigen conclusie gevraagd. Hij vond dat niet nodig.
De rechtbank is op grond van voormelde bewijsmiddelen van oordeel dat [bedrijf 1] zonder een daartoe strekkende vergunning door de Autoriteit Financiële Markten beleggingsdiensten heeft verleend en beleggingsactiviteiten heeft verricht, terwijl verdachte de feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. De rechtbank passeert het verweer van verdachte en zijn raadsman dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, nu verdachte navraag heeft gedaan of [bedrijf 1] vergunningplichtig was. De rechtbank overweegt hierbij dat opzet niet op de overtreding van de vergunningsbepaling ziet maar dat de opzet ziet op het verlenen van beleggingsdiensten.

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[bedrijf 1], op verschillende tijdstippen, in de periode van 1 mei 2008 tot en met 2 november 2009 te Norg, gemeente Noordenveld, telkens opzettelijk een geldbedrag toebehorend aan [slachtoffer 1], en welk geldbedrag die [bedrijf 1] anders dan door misdrijf onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend door een deel van het bedrag, dat door die [slachtoffer 1] op een beleggingsrekening was gestort, tot zich te nemen, hebbende verdachte toen aldaar telkens de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
2.
hij in de periode van 1 september 2009 tot en met 30 september 2009 te Norg, gemeente Noordenveld, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en in strijd met de waarheid die [slachtoffer 2] voorgehouden dat verdachte kans zag dat geldbedrag op de effectenbeurs te beleggen en veel geld daarmee te verdienen (tot verdubbeling van het te beleggen bedrag) en zich tegenover die [slachtoffer 2] voorgedaan als bonafide belegger, terwijl dat geldbedrag in werkelijkheid niet zou worden gebruikt voor beleggingen voor die [slachtoffer 2], waardoor die [slachtoffer 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
[bedrijf 1], op of omstreeks 26 mei 2009, te Norg, gemeente Noordenveld, een brief gedateerd 26 mei 2009, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft die [bedrijf 1] valselijk die brief opgesteld en die brief voorzien van een briefhoofd van de bank [naam bank] en die brief voorzien van een handtekening die kennelijk moest doorgaan voor de handtekening van [naam directeur], directeur van die [naam bank], in welke brief door [naam bank] aan geadresseerde werd meegedeeld dat door een uitspraak van de Hoge Raad de handel in Naked Short Selling in de periode van 22 september 2008 tot en met 11 oktober 2008 in zijn geheel was komen te vervallen en dat alle transacties die onder die Naked Short Selling vielen zouden worden gestorneerd, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, hebbende verdachte toen aldaar de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
4.
[bedrijf 1], op verschillende tijdstippen, in de periode van 1 mei 2008 tot en met 30 september 2009 te Norg, gemeente Noordenveld, zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning beleggingsdiensten heeft verleend en beleggingsactiviteiten heeft verricht, hebbende die [bedrijf 1] telkens namens [slachtoffer 1], die geld had gestort op een bij die [bedrijf 1] in beheer zijnde beleggingsrekening, dat geld belegd, terwijl die [bedrijf 1] als belegger voor het verrichten van die beleggingsdiensten en die beleggingsactiviteiten geen vergunning had aangevraagd bij en verkregen van de Autoriteit Financiële Markten, hebbende verdachte toen aldaar de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificaties

Het bewezen geachte levert op:
1.
subsidiair: verduistering, begaan door een rechtspersoon, terwijl de schuldige opdracht heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 321 in verbinding met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
primair: oplichting,
strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
3.
subsidiair: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl de schuldige opdracht heeft gegeven aan de verboden gedraging,
strafbaar gesteld bij artikel 225 in verbinding met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
4.
subsidiair: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht, terwijl de schuldige opdracht heeft gegeven aan de verboden gedraging,
strafbaar gesteld bij artikel 1 onder 2 van de Wet op de economische delicten, in verbinding met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen rekening gehouden met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging voorts rekening met de eis van de officier van Justitie en het pleidooi van de raadsman van verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Verdachte heeft de misdrijven verduistering, oplichting en valsheid in geschrift gepleegd, zoals vermeld in de bewezenverklaring. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een overtreding van een voorschrift gesteld bij de Wet op het financieel toezicht.
De rechtbank rekent verdachte deze feiten aan. Door het handelen van verdachte zijn aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] financieel benadeeld. De rechtbank gaat uit van een fors benadelingsbedrag van rond de € 200.000. Een deel van het door [slachtoffer 1] op de beleggingsrekening van [bedrijf 1] gestorte geld heeft verdachte voor zichzelf gebruikt. Hoewel verdachte zich op het standpunt heeft gesteld dat hij volgens het met [slachtoffer 1] gesloten contract recht had op een transactieprovisie en hij dat bedrag mocht verrekenen, is door hem een veel hoger bedrag van de rekening van [bedrijf 1] onttrokken ten behoeve van zichzelf dan hij heeft kunnen rechtvaardigen. Los van het feit dat [slachtoffer 1] de bevoegdheid van verdachte om gelden van het door hem op de rekening van [bedrijf 1] gestorte vermogen te mogen onttrekken ten behoeve van zichzelf, heeft bestreden, heeft verdachte op geen enkele manier [slachtoffer 1] over zijn handelen geïnformeerd, doch hem in de waan gelaten dat alle gelden ten behoeve van beleggingen waren aangewend. De rechtbank betrekt bij de strafbepaling dat het grootste deel van het op de beleggingsrekening van [bedrijf 1] gestorte geld verloren is gegaan aan (risicovolle) beleggingen en niet is verduisterd.
Verdachte heeft voorts [slachtoffer 2] bewust onjuiste informatie verschaft over de resultaten van zijn eigen beleggingsactiviteiten, daarmee diens vertrouwen gewonnen en hem daarmee bewogen tot het overmaken van een deel van zijn door hard werken verkregen spaargeld. Verdachte heeft daarbij nimmer voor [slachtoffer 2] enig voordelen willen behalen doch slechts zijn eigen positie ten opzichte van [slachtoffer 1] voor ogen gehad. Verdachte heeft door zijn handelwijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat mensen in hem hadden gesteld en tevens het aanzien van de financiële sector geschaad.
Voorts acht de rechtbank het kwalijk dat ter zitting is gebleken dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen neemt doch de schuld volledig bij anderen legt en met name bij [slachtoffer 1].
De rechtbank is op grond van de ernst van de feiten, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geboden is en recht doet aan de feiten. Daarnaast zal de rechtbank ter voorkoming van recidive verdachte van het recht ontzetten om het beroep van verlener van beleggingsdiensten/belegger uit te oefenen voor de duur van 5 jaren.

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu er reeds een civiele procedure betreffende een soortgelijke vordering aanhangig is bij de burgerlijke rechter, namelijk bij de het Gerechtshof te Leeuwarden.

Benadeelde partij [slachtoffer 2]

De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank overweegt hierbij dat de nadien gesloten terugbetalingsovereenkomst geen invloed heeft op (de hoogte van) de vordering.

Schadevergoedingsmaatregel

Met betrekking tot het bewezen verklaarde feit onder 2 acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10,14, 14, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 28, 36f, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 3 primair en 4 primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 subsidiair en 4 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte ter zake van de misdrijven onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair tot
- een
taakstraf bestaande uit 220 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende voor de duur van 110 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taak straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
- een
gevangenisstrafvoor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet wordt tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank
ontzetverdachte van
het rechtom het beroep van verlener van beleggingsdiensten/belegger uit te oefenen voor de duur van 5 jaren.
De rechtbank veroordeelt de verdachte daarnaast ter zake van de overtreding onder 4 subsidiair tot
- een
taakstraf bestaande uit 20 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van de som van € 5.000,00 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], een bedrag van € 5.000,00 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, en mr. J.J. Schoemaker en mr. F. Sieders, rechters, in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 01 februari 2013, zijnde mr. Sieders buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart isop 1 januari 2013in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

Voetnoten

1.op pagina 18ev van het proces-verbaal van politie Drenthe, registratienummer: PL031E 2011004537 (het PV)
2.op pagina 320ev van het PV
3.op pagina 250ev van het PV
4.op pagina 114ev van het PV
5.op pagina 107 van het aanvullend PV
6.op pagina 20 van het aanvullend PV, d.d. 23 juli 2012
7.op pagina 42ev (met bijlagen) van het PV
8.op pagina 47 van het PV
9.op pagina 396 van het PV
10.op pagina 20ev van het PV
11.op pagina 27/28 van het PV
12.op pagina 77ev van het PV