ECLI:NL:RBNNE:2013:4367

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
18/670570-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol

Op 4 juli 2013 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 december 2012 in de gemeente Menterwolde een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder, was onder invloed van alcohol en verrichtte handelingen met zijn telefoon tijdens het rijden. Dit leidde ertoe dat hij op de verkeerde weghelft terechtkwam en frontaal botste met een tegemoetkomend voertuig, waarbij het slachtoffer, mevrouw Venema, om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat heeft geleid tot de dodelijke aanrijding. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het ongeval heeft geleid tot de dood van een ander. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een werkstraf van 200 uur opgelegd, samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn openheid over het voorval en het leed dat hij heeft veroorzaakt bij de nabestaanden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/670570-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
d.d. 4 juli 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op[geboortedag] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],[straat]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 juni 2013. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 december 2012in de gemeente Menterwolde
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, het Egypteneinde komende uit de
richting Veendam, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
-terwijl verdachte onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank en/of aan
het sms'en en/of aan het bellen was, althans (een) handeling(en) aan/met een
door verdachte gehanteerde telefoontoestel verrichtte,-
met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig naar links te rijden of te
manoeuvreren, althans niet voldoende rechts te houden, zodanig dat verdachte
met dat door hem bestuurde motorrijtuig geheel of nagenoeg geheel is terecht
gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook
of gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over laatstgenoemd(e)
rijstrook of gedeelte van die weg ander tegemoetkomend motorrijtuig het door
verdachte bestuurde motorrijtuig reeds dicht was genaderd,
tengevolge waarvan een botsing of aanrijding is ontstaan tussen genoemde
motorrijtuigen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of derde lid van de
Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel
gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van
genoemde wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
A.
hij op of omstreeks 22 december 2012in de gemeente gemeente Menterwolde
als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft
bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte
van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en
onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 420 microgram, in elk geval hoger dan 88
microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het
besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum
waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf
jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30
maart 2002 heeft plaatsgevonden;
B.
hij op of omstreeks 22 december 2012in de gemeente Menterwolde,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg,
het Egypteneinde komende uit de richting Veendam,
-terwijl verdachte onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank en/of
aan het sms'en en/of aan het bellen was, althans (een) handeling(en) aan/met
een door verdachte gehanteerde telefoontoestel verrichtte, -
met het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig naar links is gereden of
heeft gemanoeuvreerd, althans niet voldoende rechts heeft gehouden, zodanig
dat verdachte met dat door hem bestuurde motorvoertuig geheel of nagenoeg
geheel is terecht gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting
bestemde rijstrook of gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over
laatstgenoemd(e) rijstrook of gedeelte van die weg ander tegemoetkomend
motorvoertuig het door verdachte bestuurde motorvoertuig reeds dicht was
genaderd, tengevolge waarvan een botsing of aanrijding is ontstaan tussen genoemde
motorvoertuigen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat, nu er sprake is geweest van een grove verkeersfout, gesproken kan worden van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht eveneens het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, maar is van mening dat er geen sprake is geweest van een grove verkeersfout, maar dat de mate van schuld dient te worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd;
Een proces- verbaal verhoor getuige d.d. 15 februari 2013, opgenomen op pagina 24 e.v. van dossier PL01PD 2012129402, d.d. 19 maart 2013 inhoudende de verklaring van [getuige];
Een proces-verbaal aanrijding misdrijf, d.d. 23 december 2012, inclusief bijlagen, waaronder een proces-verbaal ademanalyse en een proces-verbaal invordering rijbewijs, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier;
Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (VOA), nummer 22.12.2012.18.46.5310,
d.d. 13 mei 2013, als los document behorend bij voornoemd dossier gevoegd;
Een schriftelijk stuk, inhoudende een verslag betreffende het overlijden van [slachtoffer], d.d. 23 december 2012, opgesteld door S. Brouwer, forensische arts GGD Groningen.
De rechtbank overweegt als volgt
Bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 22 december 2012, nadat hij bijna vijf keer zoveel had gedronken als dat hem wettelijk is toegestaan, als beginnend bestuurder in zijn auto is gestapt. Terwijl verdachte, als bestuurder van zijn auto optrad, heeft hij zijn telefoon uit zijn broekzak gehaald en vervolgens handelingen verricht met het toestel en zodoende te lang niet op de weg gelet. Verdachte heeft daarbij verklaard dat door een recente staaroperatie zijn gezichtvermogen zodanig verslechterd was dat hij bij het lezen meer moest focussen en het langer duurde voordat hij iets goed kon lezen. Verdachte is door dit handelen op het Egypteneinde in de gemeente Menterwolde, geheel op de linkerweghelft - bestemd voor tegemoetkomend verkeer- geraakt en in botsing gekomen met de auto die bestuurd werd door mevrouw[slachtoffer]. [slachtoffer]is ten gevolge van het ongeval overleden.
Zodanig verkeersgedrag, onder deze omstandigheden begaan, kan naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de gevolgtrekking dragen dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel van dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 december 2012 in de gemeente Menterwolde als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, het Egypteneinde, komende uit de richting Veendam, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, zeer onvoorzichtig en onoplettend,
-terwijl verdachte onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank en handelingen met een door verdachte gehanteerde telefoontoestel verrichtte-
met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig naar links te rijden, zodanig dat verdachte met dat door hem bestuurde motorrijtuig geheel is terecht
gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook
of gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over laatstgenoemde
rijstrook of gedeelte van die weg ander tegemoetkomend motorrijtuig het door
verdachte bestuurde motorrijtuig reeds dicht was genaderd, tengevolge waarvan een botsing of aanrijding is ontstaan tussen genoemde motorrijtuigen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het feit

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 6 WVW 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair ten laste gelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een ontzeggen van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie met name de aard en ernst van het feit betrokken. De officier van justitie heeft voorts gelet op de richtlijnen die bij dergelijke zaken worden gehanteerd. Zij ziet geen aanleiding om van deze richtlijnen af te wijken.
Standpunt verdediging
Namens verdachte is betoogd dat het ongeval geheel aan verdachte is te wijten. De raadsman heeft verzocht om bij de strafmaat echter wel rekening te houden met het gegeven dat het slachtoffer geen gordel droeg. Voorts is verdachte vanaf het begin open en eerlijk geweest over het gebeuren. Ook heeft verdachte de nabestaanden een brief geschreven en trekt hij zich het leed van hen erg aan. De raadsman heeft daarnaast verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, onder meer inhoudende dat hij samen met zijn vriendin de zorg heeft over een 3 maanden oude baby. De raadsman verzoekt de rechtbank om als strafmodaliteit niet voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te kiezen. Verdachte zou dan zijn baan verliezen en een gevangenisstraf zou niet veel toevoegen of afdoen aan het leed van de nabestaanden.
De raadsman is van mening dat aan verdachte een werkstraf dient te worden opgelegd voor de maximale duur in combinatie met een lange voorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van het opleggen van een rijontzegging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt door zeer onvoorzichtig te rijden. Verdachte - een beginnend bestuurder - is terwijl hij alcohol had genuttigd, in zijn auto gestapt, en heeft vervolgens tijdens het besturen van zijn auto handelingen met zijn telefoon verricht, waardoor hij zijn aandacht niet op de weg had. Hierdoor is verdachte op de linkerweghelft terechtgekomen, alwaar hij frontaal op het slachtoffer is gebotst. Deze aanrijding heeft geleid tot de dood van mevrouw Venema. Verdachte heeft hierdoor een onbeschrijflijk leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer, zoals ook is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de dochter van het slachtoffer,[nabestaande].
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 5 juni 2013, niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Ook heeft de rechtbank gelet op de richtlijnen die in den lande voor soortgelijke feiten gehanteerd worden.
Tenslotte heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat verdachte vanaf het begin eerlijk is geweest over het voorval, inzicht heeft getoond en de schuld volledig op zich heeft genomen. Verdachte is zelf erg onder de indruk van de aanrijding en heeft zijn meeleven getoond door aan de nabestaanden een brief te sturen.
Al het voorgaande in overweging nemende acht de rechtbank ten aanzien van het bewezen verklaarde de oplegging van een aanzienlijke werkstraf, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, passend en geboden. De rechtbank acht daarnaast een langdurige onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op haar plaats omdat verdachte het feit met een motorvoertuig heeft begaan en door het plegen ervan de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar heeft gebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
- een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 200 uren
met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf
nietzal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
3
jaren.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest, voordat deze uitspraak voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, overeenkomstig artikel 179 lid 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op de duur van die ontzegging in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. G. Eelsing, voorzitter, F.J. Agema en J.V. Nolta, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. de Jong als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2013.