ECLI:NL:RBNNE:2013:4317

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2013
Publicatiedatum
15 juli 2013
Zaaknummer
19/605846-09
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering, oplichting en bedrieglijke bankbreuk door financieel dienstverlener

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als algemeen directeur van een financieel adviesbureau werd beschuldigd van verduistering, oplichting en bedrieglijke bankbreuk. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en is ontzet van het recht om het beroep van financieel dienstverlener uit te oefenen voor de duur van vijf jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op verschillende tijdstippen geldbedragen, toebehorende aan meerdere slachtoffers, wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dit gebeurde onder andere door het aannemen van een valse hoedanigheid en door het geven van onjuiste informatie aan de slachtoffers over de besteding van hun geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feitelijke leiding heeft gegeven aan deze verboden gedragingen en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het niet voeren van een administratie, terwijl zijn bedrijf in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die financieel benadeeld zijn door zijn handelen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 19/605846-09
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 01 februari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 10 januari 2012, 19 juni 2012 en 18 januari 2013.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. H. Veldman, advocaat te Peize.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
(aangiften blz. 186 en 199)
[bedrijf] op verschillende tijdstippen, althans op enig
tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 september 2006 tot en met 23 juli
2007 te Gieten, gemeente Aa en Hunze, althans in Nederland, (telkens)
opzettelijk een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan [bedrijf] en/of aan verdachte, welk geldbedrag die
(telkens) als financieel
beheerder/belangenbehartiger van die [slachtoffer 1], in elk geval anders dan door
misdrijf, onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
hebbende verdachte toen aldaar (telkens) als algemeen directeur van die
[bedrijf] tot bovenomschreven feit opdracht gegeven en/of de
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
art 321 Wetboek van Strafrecht
2.
(aangifte blz. 234)
[bedrijf] in of omstreeks de periode van 1 januari 2006
tot en met 30 september 2007 te Gieten, gemeente Aa en Hunze, althans in
Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van
een geldbedrag,
hebbende [bedrijf] met vorenomschreven oogmerk
-zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid die [slachtoffer 4] geadviseerd/laten weten dat geldbedrag op
een bankrekening van [bedrijf] te storten en/of die
[slachtoffer 4] laten weten dat [bedrijf] met dat geldbedrag de
schulden van die [slachtoffer 4] zou aflossen en/of dat [bedrijf]
van dat geldbedrag een deel zou overmaken naar de kinderen van die [slachtoffer 4]
en/of zich in ieder geval tegenover die [slachtoffer 4] voorgedaan als bonafide
(financieel) belangenbehartiger van die [slachtoffer 4],
waardoor die [slachtoffer 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte,
hebbende verdachte toen aldaar als algemeen directeur van die
[bedrijf] tot bovenomschreven feit opdracht gegeven en/of de
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
art 326 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 9 juli 2008 te
Gieten, gemeente Aa en Hunze, althans in Nederland, opzettelijk een
geldbedrag, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 4], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geldbedrag verdachte
uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als algemeen directeur
van [bedrijf], welke [bedrijf] (een deel van) de financiën van
die [slachtoffer 4] beheerde/behartigde en aldus, in elk geval anders dan door
misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
[bedrijf] in of omstreeks de periode van 1 janua ri 2006
tot en met 9 juli 2008 te Gieten, gemeente Aa en Hunze, althans in Nederland,
opzettelijk een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan [bedrijf]
en/of aan verdachte, welk geldbedrag [bedrijf]
als financieel beheerder/belangenbehartiger van die [slachtoffer 4], in elk geval
anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend,
hebbende verdachte toen aldaar als algemeen directeur van [bedrijf]
tot bovenomschreven feit opdracht gegeven en/of de
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
art 321 Wetboek van Strafrecht
3.
(aangifte blz. 244 en 248)
[bedrijf] in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006
tot en met 29 december 2006 te Gieten, gemeente Aa en Hunze, althans in
Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft bewogen
tot de afgifte van een geldbedrag,
hebbende [bedrijf] met vorenomschreven oogmerk
-zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in
strijd met de waarheid die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] geadviseerd een lening
te regelen/af te sluiten en/of het geldbedrag van die lening op een
bankrekening van [bedrijf] te storten, met welk geldbedrag
een belastingschuld van die [slachtoffer 5] en/of die
[slachtoffer 6] zou aflossen en/of van dat geldbedrag een deel zou gebruiken voor
de participatie van die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] in de aankoop van een
woning en/of zich in ieder geval tegenover die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6]
heeft voorgedaan als bonafide financieel belangenbehartiger van die [slachtoffer 5]
en/of die [slachtoffer 6],
waardoor die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] werd(en) bewogen tot bovenomschreven
afgifte,
hebbende verdachte toen aldaar als algemeen directeur van die
[bedrijf] tot bovenomschreven feit opdracht gegeven en/of de
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
art 326 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 18 januari 2008
te Gieten, gemeente Aa en Hunze, althans in Nederland, opzettelijk een
geldbedrag, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk
geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als
algemeen directeur van [bedrijf], welke [bedrijf] een deel van
de financiën van die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] beheerde, en aldus, in elk
geval anders dan door misdrijf, onder zich had wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
althans, indien ook terzake van het laatstvermelde geen veroordeling mocht
volgen, terzake dat
[bedrijf] in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006
tot en met 18 januari 2008 te Gieten, gemeente Aa en Hunze, althans in
Nederland, opzettelijk een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan [bedrijf] en/of aan verdachte, welk geldbedrag die
als beheerder van een deel van de financiën van
die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6], in elk geval anders dan door misdrijf, onder
zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
hebbende verdachte toen aldaar als algemeen directeur van
[bedrijf] tot bovenomschreven feit opdracht gegeven en/of de
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
art 321 Wetboek van Strafrecht
4.
(aangifte blz. 306)
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot en met 22 oktober 2008 te
Gieten, gemeente Aa en Hunze, althans in Nederland, opzettelijk een
geldbedrag, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 7], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geldbedrag verdachte uit
hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als algemeen directeur van
[bedrijf], welke [bedrijf] dat geldbedrag namens die [slachtoffer 7] op
een beleggingsrekening van die [slachtoffer 7] zou storten, en aldus, in elk geval
anders dan door misdrijf, onder zich had wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
[bedrijf] in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot
en met 22 oktober 2008 te Gieten, gemeente Aa en Hunze, althans in Nederland,
opzettelijk een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan [bedrijf]
en/of aan verdachte, welk geldbedrag [bedrijf] van die
[slachtoffer 7] had ontvangen teneinde dat geldbedrag op een beleggingsrekening van die
te storten, en aldus, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich
had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
hebbende verdachte toen aldaar als algemeen directeur van die
[bedrijf] tot bovenomschreven feit opdracht gegeven en/of de
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
art 321 Wetboek van Strafrecht
5.
(aangifte blz. 318)
hij in of omstreeks de periode van 12 augustus 2008 tot en met 19 december
2008 te Gieten, gemeente Aa en Hunze, althans in Nederland, als bestuurder, te
weten als algemeen directeur, van [bedrijf], terwijl die
bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te
Assen van 12 augustus 2008 , in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van die
rechtspersoon,
niet heeft voldaan aan de op verdachte rustende verplichtingen ten opzichte
van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3
van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van
de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in die/dat artikel(en)
bedoeld;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Wilbrink acht hetgeen onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
  • 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • ontzetting uit het beroep als financieel dienstverlener voor de duur van 5 jaren;
  • niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 4] in haar vordering;
  • toewijzing van de civiele vorderingen van [slachtoffer 2]/[slachtoffer 3], [slachtoffer 1], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7].

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak

De verdachte dient van het onder
2 primair en subsidiair en 4 primairtenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit -evenals de raadsman van verdachte- niet wettig en overtuigend bewezen acht.

Bewijsmotivering

De rechtbank baseert -anders dan de door de raadsman bepleite vrijspraak- haar beslissing dat verdachte het onder
1, 2 meer subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hierna in samenvattende vorm worden weergegeven en die voorkomen in de in de voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
Feit 1(verduistering gelden [slachtoffer 1]/ [slachtoffer 2]/[slachtoffer 3])
De rechtbank is uit het dossier gebleken dat [bedrijf] ten behoeve van een schuldsanering van [slachtoffer 1] € 15.000,= heeft ontvangen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], terwijl voor datzelfde doel een bankrekening is geopend t.n.v. [slachtoffer 1] waar de inkomsten van [slachtoffer 1] op binnenkwamen. [verdachte] was als enige gemachtigd gelden van deze rekening op te nemen. De rechtbank is uit het dossier gebleken dat [bedrijf] de door [slachtoffer 2]/[slachtoffer 3] gestorte € 15.000,= tegen de afspraak in niet (geheel) voor de sanering van schulden van [slachtoffer 1] heeft aangewend. Daarnaast heeft verdachte privébetalingen gedaan van de inkomstenrekening van [slachtoffer 1] en zijn er bedragen van deze rekening overgeboekt op de rekening van [bedrijf].
Verdachte heeft betoogd dat alle gelden zijn aangewend ten behoeve van [slachtoffer 1]. De rechtbank kan zich niet in deze zienswijze vinden. Uit de eigen financiële opgave van verdachte [1] blijkt anders. Daarnaast heeft verdachte bij de politie ook anders aangegeven. [2]
De rechtbank is op grond van
na te melden bewijsmiddelenvan oordeel dat [bedrijf] geldbedragen toebehorende aan [slachtoffer 1]/[slachtoffer 2]/[slachtoffer 3] ten onrechte voor eigen gebruik heeft aangewend en derhalve de gelden heeft verduisterd, terwijl verdachte de feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen.
[slachtoffer 1] [3] verklaart dat vanaf september 2006 [verdachte], eigenaar van een adviesbureau in Gieten, de afwikkeling van haar schulden regelde. In 2007 kwam aangeefster er achter dat haar geld door [verdachte] werd gebruikt voor eigen gebruik. Aangeefster kon zelf niet bij haar bankrekening komen maar [verdachte] wel, daar deze gemachtigd was en in het bezit was van een bankpas. Uit de bankafschriften bleek dat [verdachte] meerdere keren geld, totaal ongeveer € 9.000,= van aangeefster haar rekening had opgenomen.
[slachtoffer 2] [4] kwam met [verdachte] overeen dat hij het financieel beheer van haar dochter [slachtoffer 1] ging doen en de schulden zou saneren. Er werd een bankrekening geopend op naam van [slachtoffer 1] die voor haar dochter geblokkeerd werd. [verdachte] werd voor deze rekening gemachtigd en kreeg als enige een pasje voor deze rekening. Door haar partner [slachtoffer 3] werd € 15.000,= overgeboekt naar de bedrijfsrekening van [verdachte]. Hiermee zouden schulden worden afbetaald dan wel gesaneerd (bijlage A-02-10). Eind juni 2007 bleek dat er een huurachterstand was voor het opvangadres van haar dochter [slachtoffer 1] van € 2.400,= (A-02-5). Uit een rekeningoverzicht van de bankrekening van [slachtoffer 1] bleek dat [verdachte] geld had overgeboekt naar zijn bedrijfsrekening. Er waren ook 9 transacties gedaan die niets met haar dochter te maken hadden waaronder pinopnames, betalingen en betalingen aan schuldeisers van andere personen (bijlage A-02-2 en 3).
[slachtoffer 3] [5] heeft van haar eigen bankrekening € 15.000,= overgemaakt op de bankrekening van [verdachte]. Ze spraken af dat de uitkering en de toeslagen die [slachtoffer 1] kreeg, op zijn rekening gestort zouden worden. Hij zou dan vervolgens alle betalingen doen. Op een gegeven moment bleek dat verdachte helemaal niks had betaald. Getuige zag op bankafschriften dat verdachte de rekening van [slachtoffer 1] voor privédoeleinden had gebruikt. Hij had ondermeer in Amsterdam, Haren en Groningen geld gepind of betalingen gedaan.
Verdachte heeft verklaard [6] dat de moeder van [slachtoffer 1] hem heeft benaderd voor een schuldhulpverlening van haar [slachtoffer 1]. Hij wilde dit wel doen. Hij is overeengekomen dat er door de moeder van [slachtoffer 1] en haar partner totaal € 15.000,= gestort zou worden op de bankrekening van [bedrijf]. Er werd een bankrekening geopend op naam van [slachtoffer 1]. Hij was gemachtigde op deze rekening. [slachtoffer 1] vertelde dat de huur niet was betaald, dit klopte.
Vraag verbalisant: Uit de bankafschriften van [bedrijf] [rekeningnummer 1] blijkt dat er bedragen worden overgeboekt vanaf de rekening van [slachtoffer 1] ([rekeningnummer 2]).
Antwoord verdachte: Ik weet niet waarvoor dit is besteed. De bedragen € 750,= op 02-02-2007 en € 928,83 zijn overgeboekt naar het rekeningnummer van [slachtoffer 6] met omschrijving belasting via Oer hebben niks met [slachtoffer 2] te maken.
Confrontatie: Bij navraag bij RWE Orbagas en incassobureau Lindorff bleek dat deze betaling via incasso was voldaan en dat deze betaling te maken heeft met gas, elektra en kanaal digitaal voor perceel [adres] op naam van [verdachte] (AH-007).
Vraag: Waarom heeft u deze betaling gedaan via de bankrekening van [slachtoffer 1]?
Antwoord: Dit had ik niet zo moeten doen.
Confrontatie betalingen: Uit onderzoek is gebleken dat er betalingen hebben plaatsgevonden vanaf de rekening van [slachtoffer 1], [rekeningnummer 3] middels een pinautomaat (bijlage 7).
Antwoord:Ik heb deze pinbetalingen gedaan. Dit betreffen privé pinbetalingen voor mij of [bedrijf].
Tonen: Aan de verdachte werd een lijst getoond waaruit de verantwoording van geldbedragen moet blijken voor [slachtoffer 1]. Hier staan verschillende betalingen op aan deurwaarders (bijlage 2 van aangifte A 02).
Antwoord:De lijst die u mij zojuist toonde is de lijst die ik aan de moeder van [slachtoffer 2] en haar partner heb overhandigd en welke diende ter verantwoording van de uitgaven voor
haar dochter [slachtoffer 2]. Op de posten m.b.t. betalingen aan deurwaarders zie ik dat de beide betalingen van [naam 1] niet tot [slachtoffer 2] behoren. Dit betreft een betaling voor een personeelslid. Deze betaling is niet aan [slachtoffer 2] besteed. Ik heb gezien dat een bedrag op 29-03-2007 is overgeboekt naar de bankrekening van AGC Drenthe. Ik zie dat op de lijst ter verantwoording aan de moeder van [slachtoffer 2] en haar partner dat deze betaling staat vermeld. Dit is niet juist. Deze betaling heeft niets met [slachtoffer 2] te maken.
Onderzoeksgegevens(bijlage A-02-07): Uit de bankafschriften [rekeningnummer 4], ten name van [slachtoffer 1], waarvan [verdachte] gevolmachtigde was, blijken betalingen die volgens aangeefster niet zijn besteed aan [slachtoffer 1]. Het betreffen de volgende betalingen:
20-04-2007 RWE Orbagas € 1.085,00
13-06-2007 Xs4aU € 152,73
20-06-2007 Super de Boer € 58,03
21-04-2007 Office Center € 62,48
21-04-2007 Makro Groningen € 62,75
23-04-2007 Stadsbank van Lening € 530,00
Feit 2(verduistering geld [slachtoffer 4])
De rechtbank is uit het dossier gebleken dat [slachtoffer 4] € 17.500,-- op de rekening van [bedrijf] heeft gestort, hetgeen verdachte niet heeft ontkend. Verdachte zou hiermee schulden van [slachtoffer 4] aflossen en een deel overmaken naar de kinderen van [slachtoffer 4]. Verdachte heeft verklaard dat hij met dat geld schulden heeft afbetaald en dat hij [slachtoffer 4] ook contant geld heeft gegeven -hetgeen aangeefster ontkent-, maar dat hij een en ander niet zo goed heeft bijgehouden.
De rechtbank is op grond van
na te melden bewijsmiddelenvan oordeel dat [bedrijf] een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 4] heeft verduisterd, terwijl verdachte de feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen. De rechtbank is van oordeel dat van een professioneel Financieel AdviesBureau mag worden verwacht dat er administratie wordt bijgehouden waarin wordt verantwoord welke betalingen zijn gedaan. De rechtbank is hiervan niet gebleken, terwijl van (contante) betalingen ook overigens op geen enkele andere wijze is gebleken. De rechtbank acht daarmee bewezen dat er geen betalingen ten behoeve van [slachtoffer 4] zijn gedaan en dat verdachte zich het geld heeft toegeëigend.
[slachtoffer 4] [7] nam contact op met [verdachte] en vertelde hem dat zij een erfenis van ongeveer € 17.500,= kreeg en een schuld had van ongeveer € 3.000,=. Verdachte vertelde aangeefster dat het geld op zijn rekening gestort kon worden en dat hij de schulden zou gaan betalen. Aangeefster had verdachte ook verteld dat hij € 1.000,= of € 1.500,= moest overmaken op rekening van haar kinderen. Als de schulden waren betaald zou het overige bedrag worden teruggestort op de bankrekening van aangeefster. De broer van aangeefster heeft vervolgens € 17.500,= overgeboekt naar de bankrekening van verdachte. Daar aanmaningen van instanties bleven komen heeft aangeefster contact opgenomen met deze instanties en bleken de nota's niet betaald te zijn. Aangeefster had met haar kinderen gebeld en zij bleken geen geld te hebben ontvangen van verdachte.
Verdachte [8] heeft verklaard dat aangeefster en haar broer besloten dat het erfdeel op rekening van [bedrijf] zou worden geboekt. De afspraak was dat aangeefster dit geld in gedeeltes zou krijgen. Het was de bedoeling dat de kinderen ook geld zouden krijgen.
Feit 3(oplichting van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6])
De rechtbank is uit het dossier gebleken dat [bedrijf] [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft geadviseerd een lening af te sluiten en het geldbedrag van die lening op een bankrekening van [bedrijf] te storten, met welk geldbedrag [bedrijf] een belastingschuld van die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] zou aflossen en van dat geldbedrag een deel zou gebruiken voor de participatie van die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] in de aankoop van een woning. Nadat op 29-12-2006 te 14.14 uur een geldbedrag van € 13.500,= wordt gestort, wordt bijna meteen op 29-12-2006 te 15.31 uur een bedrag door verdachte voor een ander doel overgeboekt naar de bankrekening van [naam deurwaarder]. Verder bevinden zich in het dossier meerdere overboekingen door verdachte die zijn gedaan zeer kort na ontvangst van het geldbedrag van [slachtoffer 5]. Uit de gang van zaken blijkt niet dat verdachte van plan was om het geld van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] in een woning te investeren.
De rechtbank is op grond van
na te melden bewijsmiddelenvan oordeel dat [bedrijf] [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] door oplichtingshandelingen een geldbedrag heeft laten overmaken op de bankrekening van voormelde [bedrijf], terwijl verdachte de feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen.
[slachtoffer 5] verklaart [9] dat hij volgens [verdachte] geld terug kon krijgen van de belastingdienst i.v.m. de verkoop van de woning. Verdachte gaf aan dat hij de belastingpapieren had ingevuld maar later bleek dat hij continu om uitstel van betaling had gevraagd. Aangever had hierdoor een flinke schuld opgebouwd en verdachte zou proberen een lening voor aangever te regelen. Deze lening was bedoeld voor het betalen van een
belastingschuld, groot € 5.500,= (die later niet bleek te bestaan) en medeparticipatie
in een woning, groot € 8.000,=. Het geldbedrag werd op 29-12-2006 bijgeschreven op de bankrekening van aangever zijn echtgenote en het geldbedrag van € 13.500,= werd vervolgens naar de bankrekening van [bedrijf] geboekt. Aangever zou m.b.t. de lening de stukken van verdachte krijgen. Dit is echter niet gebeurd. Aangever heeft van het geleende bedrag geen geld van verdachte ontvangen. (bijlagen A t/m f)
[slachtoffer 6] [10] verklaart dat medio oktober- november 2006 verdachte met aangeefster sprak over het aanvragen van een lening en vroeg aan aangeefster en haar echtgenoot of ze mee wilden doen in een participatie van een woning. Als ze mee wilden doen zouden ze rond april 2007 de inleg terug krijgen inclusief een deel van de winst bij verkoop. Ze besloten om mee te doen in de participatie van een woning. Via verdachte werd een lening aangevraagd en aangeefster heeft op 29-12-2006 een bedrag van € 13.500,= overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf]. Dit geldbedrag was voor de betaling aan de belastingdienst en participatie in een woning. Van de € 13.500,= heeft aangeefster niets meer terug gezien (bijlagen 1 t/m 3).
Verdachte [11] heeft verklaard dat de familie [slachtoffer 5] een bedrag wilde investeren in een woning. De familie [slachtoffer 5]heeft € 13.500,= overgemaakt op rekeningnummer t.n.v. [bedrijf] d.d. 28-12-2006 (bijlage 1). Het geldbedrag voor de investering in de woning zou € 8.000.= bedragen. Van het geldbedrag is geen woning aangekocht. Hij had geen geld om ze de € 13.500,= terug te betalen. Hij weet niet waar dit geldbedrag aan besteed is.
Onderzoeksgegevens: Uit de bankafschriften van [bedrijf], blijkt: Nadat op 29-12-2006 te 14.14 uur een geldbedrag van € 13.500,= wordt overgeboekt wordt op 29-12-2006 te 15.31 uur een bedrag van € 7.328,39 overgeboekt naar de bankrekening van [naam deurwaarder]. Het betreft hier [naam deurwaarder] gerechtsdeurwaarders. Het betreft een incasso m.b.t. [bedrijf] ( BOB 16). Op 29-12-2006 te 16.53 opname geldautomaat van € 1.000,=. Op 02-01-2007 wordt een bedrag van 1.602,83 overgeboekt naar [naam 2]. Het betreft hier een gerechtsdeurwaarder. Er is een betaling t.b.v. [verdachte], [adres] (BOB 20).
Feit 4(verduistering geld [slachtoffer 7])
De rechtbank is uit het dossier gebleken dat [slachtoffer 7] € 20.000,-- op de rekening van [bedrijf] heeft gestort, hetgeen verdachte niet heeft ontkend. Het geld zou naar een beleggingsrekening van [slachtoffer 7] gaan, hetgeen niet is gebeurd. Het geld is volgens verdachte opgegaan.
De rechtbank is op grond van
na te melden bewijsmiddelenvan oordeel dat [bedrijf] een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 7] heeft verduisterd, terwijl verdachte de feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen.
[slachtoffer 7] [12] verklaart dat aangever in 2007 via [verdachte] een beleggingsrekening zou krijgen bij de "Axa" waarop een bedrag van € 20.081,64 gestort zou worden. Het geldbedrag werd overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijf], maar werd niet doorgeboekt naar aangever zijn beleggingsrekening bij "Axa". Het geldbedrag bleek niet te zijn overgeboekt en verdachte vertelde aangever dat hij het geldbedrag zou terugbetalen. Aangever wilde een schuldbekentenis hebben en verdachte heeft deze opgemaakt en ondertekend. De ondertekening vond plaats op 12 december 2007 (bijlagen 1 t/m 3).
Verdachte [13] heeft verklaard dat het de bedoeling was om € 20.000,- van aangever door te storten op een beleggingsrekening van Axa. Het geld is op de zakelijke rekening van [bedrijf] geboekt. Daarna zou het geld worden doorgeboekt naar de beleggingsrekening. Zover is het nooit gekomen. Het geld is niet gestort. Dit geld is in totaliteit opgegaan. Verdachte weet niet waaraan. Hij heeft een schuldverklaring opgemaakt.
Feit 5(bedrieglijke bankbreuk)
De rechtbank is uit het dossier gebleken dat verdachte, als algemeen directeur van [bedrijf], welke [bedrijf] in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die rechtspersoon, geen administratie heeft gevoerd dan wel heeft overgelegd. Door verdachte is aangevoerd dat hem geen verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 343, ahf onder 4van het Wetboek van Strafrecht, nu hij met ingang van 08 augustus 2008 is geschorst als bestuurder van de BV. De rechtbank volgt verdachte niet in dit verweer. Verdachte was door de schorsing niet langer bevoegd rechtshandelingen voor de bv te verrichten. Het verstrekken van de boekhouding aan de curator is echter een feitelijke handeling waartoe verdachte als bestuurder van de BV nog steeds gehouden was.
De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van
na te melden bewijsmiddelen.
Aangever [naam curator] [14] verklaart dat bij vonnis van de rechtbank te Assen d.d. 12 augustus 2008 [bedrijf] in staat van faillissement is verklaard. [verdachte] is bestuurder van [bedrijf]. Aangever is benoemd tot curator. Aangever is gebleken dat zich voorafgaand aan het faillissement onregelmatigheden
hebben voorgedaan, waardoor crediteuren vermoedelijk zijn benadeeld. [bedrijf] heeft voor 2004 en 2005 een jaarrekening opgemaakt, waaruit winst bleek. De jaarrekeningen over 2006 en 2007 zijn niet meer opgemaakt. Aangever heeft tot heden (19 december 2008) nog geen administratie van [bedrijf] mogen ontvangen ondanks dat dit [verdachte] meermalen is gesommeerd (bijlagen 1 t/m 5).
Verdachte [15] heeft verklaard (pag 320ev) dat het faillissement van [bedrijf] werd uitgesproken. Nu, in juli 2009, heeft hij de administratie nog steeds thuis en is deze niet in het bezit van de curator.

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1, 2 meer subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[bedrijf] op verschillende tijdstippen in de periode van 1 september 2006 tot en met 23 juli 2007 in Nederland, telkens opzettelijk een geldbedrag, toehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welk geldbedrag [bedrijf] als financieel beheerder/belangenbehartiger van die [slachtoffer 1], anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, hebbende verdachte toen aldaar als algemeen directeur van [bedrijf] de
feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
2.
[bedrijf] in de periode van 1 januari 2006 tot en met 9 juli 2008 in Nederland, opzettelijk een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 4], welk geldbedrag [bedrijf] als financieel beheerder/belangenbehartiger van die [slachtoffer 4], anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
hebbende verdachte toen aldaar als algemeen directeur van [bedrijf] de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
3.
[bedrijf] in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 29 december 2006 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende [bedrijf] met vorenomschreven oogmerk -zakelijk weergegeven- valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] geadviseerd een lening af te sluiten en het geldbedrag van die lening op een bankrekening van [bedrijf] te storten, met welk geldbedrag [bedrijf] een belastingschuld van die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] zou aflossen en van dat geldbedrag een deel zou gebruiken voor de participatie van die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] in de aankoop van een woning en zich tegenover die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] heeft voorgedaan als bonafide financieel belangenbehartiger van die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6], waardoor die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte, hebbende verdachte toen aldaar als algemeen directeur van [bedrijf] de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
4.
[bedrijf] in de periode van 1 juni 2007 tot en met 22 oktober 2008 in Nederland, opzettelijk een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 7], welk geldbedrag [bedrijf] van die [slachtoffer 7] had ontvangen teneinde dat geldbedrag op een beleggingsrekening van die [slachtoffer 7] te storten, en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, hebbende verdachte toen aldaar als algemeen directeur van [bedrijf] de feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
5.
hij in de periode van 12 augustus 2008 tot en met 19 december 2008 in Nederland, als bestuurder, te weten als algemeen directeur, van [bedrijf], terwijl die
bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 12 augustus 2008 , in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de op verdachte rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder 1, 2 meer subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificaties

Het bewezen geachte levert op:
1.
verduistering, begaan door een rechtspersoon, terwijl de schuldige de feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 321 in verbinding met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
meer subsidiair: verduistering, begaan door een rechtspersoon, terwijl de schuldige de feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging,
strafbaar gesteld bij artikel 321 in verbinding met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
3.
primair: oplichting, begaan door een rechtspersoon, terwijl de schuldige de feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging,
strafbaar gesteld bij artikel 326 in verbinding met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
4.
subsidiair: verduistering, begaan door een rechtspersoon, terwijl de schuldige de feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging,
strafbaar gesteld bij artikel 321 in verbinding met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
5.
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, niet voldaan heeft aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld, strafbaar gesteld bij artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging voorts rekening met de eis van de officier van
justitie en het pleidooi van de raadsman van verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de misdrijven verduistering en oplichting, zoals vermeld in de bewezenverklaring. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk. De rechtbank zal bij de strafbepaling geen rekening houding met de op dagvaarding vermelde ad informandum feiten, nu verdachte deze feiten op de terechtzitting heeft ontkend.
De rechtbank rekent verdachte de bewezenverklaarde feiten in hoge mate aan. Door het handelen van verdachte zijn de slachtoffers/benadeelde partijen financieel benadeeld. De rechtbank gaat uit van een fors benadelingsbedrag van rond de € 70.000. De slachtoffers waren meestal mensen die voor de oplossing van hun financiële problemen met hun (spaar)geld bij het financieel adviesbureau van verdachte aanklopten.
Daarbij is de rechtbank uit de handelwijze van verdachte gebleken dat hij bewust stelselmatig gedurende een langere periode bezig is geweest om de voor andere doeleinden gestorte bedragen privé te gebruiken. Verdachte boekte (meestal) meteen nadat de stortingen waren gedaan, deze over naar een (privé)rekening om de gelden voor eigen gebruik aan te wenden.
Door zijn handelen heeft verdachte tevens het aanzien van de financiële sector en zijn beroepsgroep geschaad.
De rechtbank is op grond van de ernst van de feiten, in samenhang met de hiervoor
weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geboden is hetgeen recht doet aan de feiten.
Daarnaast zal de rechtbank ter voorkoming van recidive verdachte van het recht ontzetten om het beroep van financieel dienstverlener/adviseur uit te oefenen voor de duur van 5 jaren.

Benadeelde partij [slachtoffer 4]

Door verdachte is gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu de benadeelde partij deze vordering reeds bij de civiele rechter aanhangig heeft gemaakt en de civiele rechter deze vordering heeft toegewezen. Verdachte gaat er hierbij echter aan voorbij dat de vordering bij de civiele rechter is gericht tegen [bedrijf], terwijl de civiele vordering in de onderhavige strafprocedure is gericht tegen verdachte als privépersoon. Verdachte heeft leiding gegeven aan het strafbare, en dus onrechtmatige, handelen van [bedrijf]. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is naast [bedrijf] voor de schade die is ontstaan door dit onrechtmatig handelen. De rechtbank zal verdachte hoofdelijk veroordelen tot de door benadeelde partij geleden schade ter grootte van € 14.500,00. De rechtbank komt tot voornoemd bedrag, nu er door [slachtoffer 4] € 17.500,-- aan verdachte is betaald en door verdachte aan [slachtoffer 4] € 3.000,-- is terugbetaald, zoals [slachtoffer 4] bij haar verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard. Voor het overige -de advocaatkosten- zal de rechtbank de vordering afwijzen, nu deze kosten niet zijn gemaakt ter gelegenheid van de vordering tegen verdachte als privépersoon.

Benadeelde partij [slachtoffer 2] /[slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft een civiele vordering ten bedrage van € 16.484,71, vermeerderd met de wettelijke rente, ingediend.
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering dan wel dat deze afgewezen behoort te worden.
De rechtbank acht het causaal verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt tot een bedrag van € 15.249,00, zijnde een bedrag van € 15.000,00 welk is gestort op rekening van [bedrijf] van verdachte, alsmede
€ 249,-- advocaatkosten.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen. De opgevoerde incassokosten staan naar het oordeel van de rechtbank in een te verwijderd verband ten opzichte van het strafbare feit . De gevorderde immateriële schade acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt.
De civiele vordering is dan ook gegrond en voor een bedrag € 15.249,00, vermeerderd met de wettelijke rente, voor toewijzing vatbaar.

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft een civiele vordering ten bedrage van € 10.978,15, vermeerderd met de wettelijke rente, ingediend.
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering dan wel dat deze afgewezen behoort te worden.
De rechtbank acht het causaal verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen.
De rechtbank zal op basis van de onderliggende stukken de schade, naar redelijkheid en billijkheid, vaststellen op een bedrag van €. 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.

Benadeelde partij [slachtoffer 6]

De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag ten bedrage van € 13.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente, acht zij voldoende aannemelijk gemaakt.
Verdachte heeft deze vordering niet betwist.
De rechtbank acht de civiele vordering gegrond en voor toewijzing vatbaar.

Benadeelde partij [slachtoffer 7]

De benadeelde partij heeft een civiele vordering ten bedrage van € 24.051,85 ingediend.
De raadsman van verdachte heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank acht het causaal verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt tot een bedrag van € 19.081,64, zijnde een bedrag van € 20.081,64 welk is gestort op rekening van [bedrijf] verminderd met een bedrag van € 1000,00 dat verdachte heeft terugbetaald.
De rechtbank acht de opgevoerde post achterstallige rente op de hoofdsom niet voor toewijzing vatbaar, aangezien deze voortkomt uit een gesloten schuldovereenkomst. De rechtbank zal daarvoor in de plaats het toe te wijzen bedrag € 19.081,64, vermeerderen met de wettelijke rente.

Schadevergoedingsmaatregel

Met betrekking tot de bewezen verklaarde feit 1, 2 meer subsidiair, 3 primair en 4 subsidiair acht de rechtbank de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht tot na te noemen bedragen aansprakelijk voor de schade, die door de strafbare feiten zijn toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd die bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de slachtoffers.
De rechtbank zal de vervangende hechtenis in verband met deze maatregel naar evenredigheid beperken in verband met de toepassing van artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 24c van het Wetboek van Strafrecht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 28, 36f, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte 2 primair en subsidiair en 4 primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1, 2 meer subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 meer subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
- een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan een gedeelte groot 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank beveelt dat deze voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van die proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank
ontzetverdachte van
het rechtom het beroep van financieel dienstverlener/adviseur uit te oefenen voor de duur van 5 jaren.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] /[slachtoffer 3] van de som van € 15.249,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2007 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het bedrag, en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst af het meer gevorderde.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] /[slachtoffer 3], een bedrag van € 15.249,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2007 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het bedrag, te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 78 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van de som van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2007 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het bedrag, en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst af het meer gevorderde.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], een bedrag van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2007 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het bedrag, te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 43 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
De rechtbank veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 14.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2007 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het bedrag, te betalen en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door [bedrijf] is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
Wijst af het meer gevorderde.
De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], een bedrag van € 14.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2007 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het bedrag, te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 77 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, en dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door [bedrijf] is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6], van de som van € 13.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2006 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het bedrag, en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6], een bedrag van € 13.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2006 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het bedrag, te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 73 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] van de som van € 19.081,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2008 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het bedrag, en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst af het anders gevorderde.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 7], een bedrag van € 19.081,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2008 tot het tijdstip van de algehele voldoening van het bedrag, te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 94 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormelde bedragen ten behoeve van de slachtoffers de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partijen doet vervallen, alsmede dat betaling van voormelde bedragen aan de benadeelde partijen de verplichting tot betaling aan de Staat van deze bedragen doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, en mr. J.J. Schoemaker en mr. C.M.M. Oostdam, rechters, in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 01 februari 2013.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart isop 1 januari 2013in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak is daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

Voetnoten

1.op pagina 633 van het proces-verbaal van politie Drenthe, dossiernummer: PL031E/09-502104 (het PV)
2.op pagina 204/205, 195 van het PV
3.op pagina 186ev van het PV
4.op pagina 234ev van het PV
5.op pagina 207/208 van het PV
6.op pagina 202ev van het PV
7.op pagina 233ev van het PV
8.op pagina 237ev van het PV
9.op pagina 244ev met bijlagen van het PV
10.op pagina 248ev met bijlagen van het PV
11.op pagina 252ev met bijlagen van het PV
12.op pagina 306ev met bijlagen van het PV
13.op pagina 311ev van het PV
14.op pagina 318/319 met bijlagen van het PV
15.op pagina 320ev van het PV