ECLI:NL:RBNNE:2013:4205

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
L 127453 - KG ZA 13-175 (E)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van executie door hypotheekhouder en beroep op buitengerechtelijke vernietiging van overeenkomsten

In deze zaak heeft Nord Vastgoed B.V. een kort geding aangespannen tegen de Coöperatieve Rabobank Leeuwarden-Noordwest Friesland UA en Rabohypotheekbank N.V. met als doel een verbod op de voorgenomen executie van onroerende zaken. Nord Vastgoed stelt dat er geen titel aanwezig is voor de executie, omdat zij de vernietigbaarheid van de onderliggende kredietovereenkomst en het hypotheekrecht heeft ingeroepen. De Rabobank heeft op haar beurt betoogd dat Nord Vastgoed in verzuim is met haar betalingsverplichtingen en dat zij recht heeft op parate executie. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Nord Vastgoed al geruime tijd niet aan haar verplichtingen voldoet en dat Rabobank gerechtigd is om tot executie over te gaan. De vorderingen van Nord Vastgoed zijn afgewezen, omdat de voorzieningenrechter oordeelt dat de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomsten geen doel heeft getroffen. Daarnaast heeft Nord Vastgoed vorderingen ingediend voor het verkrijgen van inzage in bepaalde stukken, maar deze zijn ook afgewezen wegens gebrek aan rechtmatig belang. De proceskosten zijn toegewezen aan de Rabobank, die als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/127453 / KG ZA 13-175
Vonnis in kort geding van 10 juli 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NORD VASTGOED B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: Nord Vastgoed,
advocaat: mr. R.H. Hulshof te Leeuwarden
tegen
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK LEEUWARDEN-NOORDWEST FRIESLAND UA,
gevestigd te Leeuwarden,
2. de naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
hierna afzonderlijk te noemen: Rabobank Leeuwarden en Rabohypotheekbank en gezamenlijk te noemen: Rabobank,
procesadvocaat: mr. R.S. van der Spek,
advocaat: mr. A.F. van Ingen te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Nord Vastgoed heeft Rabobank in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare terechtzitting van 17 juni 2013.
1.2.
Nord Vastgoed heeft toen - na vermeerdering van eis - gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. Rabobank verbiedt enige (voorbereidende) werkzaamheden te verrichten in het kader van executie en Rabobank verbiedt over te gaan tot executie van de ten processe bedoelde onroerende zaken, vanaf vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een zowel door Rabobank Leeuwarden als Rabohypotheekbank te verbeuren dwangsom van € 500.000,- per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat Rabobank Leeuwarden en/of Rabohypotheekbank dit verbod overtreedt, met een maximum van € 20.000.000,- voor Rabobank Leeuwarden respectievelijk Rabohypotheekbank;
IIa. Rabohypotheekbank veroordeelt tot het verstrekken van afschriften van de navolgende stukken, binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis:
1. de eerste taxatierapporten, althans de eerste versie, van DTZ Zadelhoff v.o.f., waarvan de heer [A] wist te berichten dat hij, althans Rabobank, met dat rapport weinig kon aanvangen, nu er een veel te hoge koopsom uit zou blijken - waarvan kennelijk zelfs Rabobank oordeelde dat dat geen enkel aanknopingspunt zou bieden voor een schikkingsvoorstel, laat staan een regeling -, terwijl de heer [B] in datzelfde rapport las dat "het pand" - waarbij hij doelde op de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats 1] - "onverkoopbaar" was;
2. alle correspondentie tussen en namens respectievelijk [G] en [C] en medewerkers van Rabobank vanaf 1 november 2007 tot en met de dag van het wijzen van dit vonnis in kort geding;
3. alle (interne) stukken over de totstandkoming van de kredietovereenkomst, de beoordeling van de aanvraag daarvan en de onderbouwing van de acceptatie ervan;
4. alle correspondentie omtrent meldingen van misstanden, zoals bedoeld in de "Regeling interne melding misstanden Rabobank" (productie 36) ten gevolge van het handelen van de heren [D] en [E];
5. alle correspondentie tussen Rabobank en derden over de vaststellingsovereenkomst;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per dag per bovengenoemd bescheid, een deel van een dag of een deel van een bescheid daaronder begrepen, dat Rabohypotheekbank aan de veroordeling geen gevolg zal geven;
IIb. Rabobank Leeuwarden veroordeelt tot het verstrekken van afschriften van de navolgende stukken, binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis:
1. de eerste taxatierapporten, althans de eerste versie, van DTZ Zadelhoff v.o.f., waarvan de heer [A] wist te berichten dat hij, althans Rabobank, met dat rapport weinig kon aanvangen, nu er een veel te hoge koopsom uit zou blijken - waarvan kennelijk zelfs Rabobank oordeelde dat dat geen enkel aanknopingspunt zou bieden voor een schikkingsvoorstel, laat staan een regeling -, terwijl de heer [B] in datzelfde rapport las dat "het pand" - waarbij hij doelde op de onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats 1] - "onverkoopbaar" was;
2. alle correspondentie tussen en namens respectievelijk [G] en [C] en medewerkers van Rabobank vanaf 1 november 2007 tot en met de dag van het wijzen van dit vonnis in kort geding;
3. alle (interne) stukken over de totstandkoming van de kredietovereenkomst, de beoordeling van de aanvraag daarvan en de onderbouwing van de acceptatie ervan;
4. alle correspondentie omtrent meldingen van misstanden, zoals bedoeld in de "Regeling interne melding misstanden Rabobank" (productie 36) ten gevolge van het handelen van de heren [D] en [E];
5. alle correspondentie tussen Rabobank en derden over de vaststellingsovereenkomst;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per dag per bovengenoemd bescheid, een deel van een dag of een deel van een bescheid daaronder begrepen, dat Rabobank Leeuwarden aan de veroordeling geen gevolg zal geven;
III. Rabohypotheekbank en Rabobank Leeuwarden veroordeelt tot het (doen) realiseren van correcte polissen op de levens van de heren [F], [G], [H] en [I] voor € 250.000,00 per leven, waarbij als begunstigde heeft te gelden Nord Vastgoed, binnen tien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250.000,00 per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat Rabohypotheekbank en Rabobank Leeuwarden niet aan die verplichting voldoet;
IV. Rabohypotheekbank en Rabobank Leeuwarden gebiedt om de onderhandelingen wederom aan te vangen en die onderhandelingen voort te zetten tot het moment dat duidelijk wordt dat partijen ofwel een regeling, de totaaloplossing, tegen finale kwijting van Nord Vastgoed, haar (middellijk) aandeelhouders en Rabobank (en diens werknemers) hebben getroffen of onder geen beding een regeling zullen kunnen treffen, waarbij dat resultaat binnen vier weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis moet zijn bereikt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500.000,00 per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat Rabobank weigert te onderhandelen;
V. Rabohypotheekbank en Rabobank Leeuwarden veroordeelt tot betaling van de proceskosten, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en voor zover voldoening niet binnen deze termijn heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf het verstrijken van de termijn van veertien dagen tot aan de dag der algehele voldoening van deze kosten;
VI. Rabohypotheekbank en Rabobank Leeuwarden veroordeelt tot betaling van de nakosten.
1.3.
Rabobank vordert in reconventie dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
A1. Nord Vastgoed gebiedt om zorg te dragen en te blijven dragen voor correcte nakoming van de verplichtingen jegens Rabobank voortvloeiend uit de overeenkomsten van 1 april 2008, bij gebreke waarvan Rabobank gerechtigd is een executie te starten en onverwijld voort te zetten;
A2. Nord Vastgoed gebiedt te gehengen en te gedogen dat zij een executie door Rabobank tegen zich heeft te laten gelden;
A3. Nord Vastgoed gebiedt om medewerking te verlenen, waaronder het verschaffen van toegang tot het pand voor bezichtiging en medewerking aan aanplakking, voor zover zulks volgens plaatselijk gebruik noodzakelijk is;
A4. Nord Vastgoed verbiedt zich jegens derden/potentiële kopers, dan wel in de media of anders dusdanig uit te laten dat dit een prijsdrukkend effect heeft;
A5. een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500.000,00 per overtreding;
subsidiair:
B. Nord gebiedt om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan Rabobank genoegzame zekerheid te bieden tot een bedrag van € 500.000,00, zulks door middel van het stellen van een bankgarantie door een Nederlandse kredietinstelling waarbij de bank gerechtigd is op eerste afroep de garantie in te roepen, dan wel op een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen wijze, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500.000,00;
primair en subsidiair:
C. Nord Vastgoed in de kosten van het geding veroordeelt.
1.4.
Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij de
advocaten van partijen gebruik hebben gemaakt van pleitnotities. Partijen hebben over en
weer geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de wederpartij.
1.5.
Partijen hebben producties overgelegd.
1.6.
Het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

In dit kort geding zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
Nord Vastgoed B.V. is een vennootschap met vier aandeelhouders: (1) [J] (thans geheten: [P]) vertegenwoordigd door [I], (2) [K] vertegenwoordigd door [H], (3) [L] (thans geheten: [M]) vertegenwoordigd door [F] en (4) [C] vertegenwoordigd door [G].
2.2.
Nord Vastgoed is eigenaar van de onroerende zaken aan de [adres 1] te [plaats 1] en aan de [adres 2] te [plaats 2].
2.3.
Rabobank heeft op 1 april 2008 een geldlening aan Nord Vastgoed verstrekt ten bedrage van € 1.800.000,-. Voorts is door Rabobank aan Nord Vastgoed onder nummer
[nummer 2]een krediet in rekening-courant verstrekt van € 500.000,-, welk krediet vervolgens met een bedrag van € 4.166,-- per maand werd ingeperkt. Over het krediet was Nord Vastgoed een debetrente aan Rabobank verschuldigd. Nord Vastgoed was gehouden om maandelijks rente- en aflossingsbetalingen te doen op de geldlening, per maand achteraf op de eerste dag van de daaropvolgende kalendermaand (= de vervaldag).
2.4.
Als zekerheid voor de verstrekte financiering is voor een bedrag van € 2.400.000,- door Nord Vastgoed aan Rabobank een hypotheekrecht verstrekt op de hiervoor onder 2.2. genoemde onroerende zaken en zijn de vorderingen van Nord Vastgoed op derden aan Rabobank verpand. Tevens zijn verpand aan Rabobank alle rechten en vorderingen die voortvloeien uit de overlijdensrisicoverzekeringen ad € 250.000,- die zijn afgesloten op de levens van de heren [I], [H], [F] en [G]. Ten slotte zijn aan Rabobank verpand de huurpenningen uit de huurovereenkomsten ten aanzien van voornoemde onroerende zaken. [I], [H], [F] en [G] hebben bovendien ieder voor zich een borgtocht afgegeven aan Rabobank voor een bedrag van € 250.000,- per persoon voor alle verplichtingen van hun vennootschappen, ter zekerheid waarvan voor zodanig bedrag door [I], [H], [F] en [G] een hypotheekrecht aan Rabobank op hun woonhuizen is verstrekt.
2.5.
Uit de hiervoor genoemde verstrekkingen werd een bij Rabobank reeds aangehouden financiering onder nummer
[nummer 4]ad € 400.000,- afgelost, er is een bedrag van € 3.000,- besteed aan behandelingskosten en er is een bedrag van
€ 1.658.539,05 gebruikt voor de aflossing van een eerdere financiering bij ING Bank.
2.6.
Nord Vastgoed hield bij Rabobank tevens aan een bankrekening met nummer
[nummer 3]. Op deze bankrekening kwamen de huurinkomsten binnen en de rekening werd gebruikt voor de huurexploitatie.
2.7.
Op de overeenkomsten tussen partijen zijn onder meer van toepassing de door Rabobank gehanteerde Algemene Bankvoorwaarden.
2.8.
[G] heeft in de periode van april tot en met oktober 2008 voornoemde huurinkomstenrekening, alsook de kredietrekening met nummer [nummer 2] ten behoeve van zijn eigen (notariële) bedrijfsvoering en/of zijn privé huishouding gebruikt, voor een bedrag van ongeveer €  204.000,-.
2.9.
Rabobank Leeuwarden heeft Nord Vastgoed in of omstreeks augustus 2009 gewezen op een debetstand van € 23.000,- op bankrekening [nummer 2] en Nord Vastgoed verzocht om voor aanzuivering van de debetstand zorg te dragen. Ook nadien heeft Rabobank Nord Vastgoed nog een aantal keren verzocht om debetstanden op rekeningen van de vennootschap aan te zuiveren.
2.10.
Op 30 juni 2009 is door een drietal arbiters een arbitraal vonnis gewezen, waarin onder meer de vorderingen van [J]/[I], [L]/[F] en [C]/[G] op derden aan de orde zijn gekomen. De arbiters hebben onder meer beslist:
(…)
- bepaalt dat [N] en [O] aan [G] elk een bedrag van € 34.375,-- dienen terug te betalen ten titel van goodwill, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2009 tot en met de dag der algehele voldoening daarvan;
- bepaalt dat [N] en [O] elk aan [I] en aan [F] een bedrag van
€ 50.875,-- dienen terug te betalen ten titel van goodwill, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 april 2009 tot en met de dag der algehele voldoening daarvan;
(…)
2.11.
Op 16 februari 2010 hebben onder meer de hiervoor genoemde [N], [O], [I], [H], [F] en [G], alsmede hun vennootschappen, ten overstaan van de (fungerend) kantonrechter te Leeuwarden in een procedure ex artikel 96 Rv een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst is onder meer bepaald:
Ter beslechting van hun geschillen, aanhangig in de procedure op de voet van het bepaalde in artikel 96 Rv, onder zaaknummer 98836 HA RK 09/67, komen partijen het navolgende overeen:
1. Alle partijen, in het hoofd van dit proces-verbaal genoemd onder de nummers 1. tot en met 18. verklaren over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben en zij verlenen elkaar over en weer finale kwijting. Alle gelegde beslagen en derdenbeslagen zullen op kortst mogelijke termijn worden opgeheven.
2. Onder de finale kwijting zijn mede begrepen de verschillende vennootschappen van de Nord Groep, te weten Nord Notarissen & Advocaten Holding BV, Nord Notarissen BV, Nord Advocaten BV, Nord Vastgoed BV en Woldmeentherand Vastgoed BV.
(…)
2.12.
In de aanloop naar de sub 2.11. bedoelde procedure is tussen [G] en Rabobank op 2 februari 2010 e-mailcorrespondentie gevoerd, waarbij [G] aan Rabobank te kennen heeft gegeven bereid te zijn om een vergelijk te treffen met zijn wederpartijen in deze procedure, in die zin dat de vorderingen over en weer vervallen tegen finale kwijting. In antwoord hierop heeft Rabobank aan [G] laten weten dat
"het wellicht verstandig is om de vorderingen over en weer te laten vervallen."
2.13.
Op 22 maart 2010 bedroeg de debetstand in rekening-courant € 416.660,13. Nadien heeft Rabobank Nord Vastgoed, bij brief van 6 mei 2010, attent gemaakt op deze debetstand in rekening courant, waarbij Rabobank heeft aangegeven de debetstand onacceptabel te vinden. Rabobank heeft het dossier "Nord Vastgoed" in juni 2010 in handen gesteld van haar (landelijke) afdeling Bijzonder Beheer.
2.14.
Nord Vastgoed heeft zich bij brief van 19 mei 2010 bij Rabobank beklaagd over
- kort samengevat - handelen van Rabobank in het kader van de aan Nord Vastgoed verstrekte hypothecaire financiering, waardoor Nord Vastgoed zou zijn benadeeld.
2.15.
Nord Vastgoed en Rabobank hebben nadien (in 2010 en 2011) uitvoerig gecorrespondeerd en een aantal besprekingen gevoerd om een oplossing te vinden voor de geschillen die partijen verdeeld houden.
2.16.
Nord Vastgoed heeft Rabobank bij e-mail van 3 januari 2012 gevraagd om haar te berichten of Rabobank de - sub r.o. 2.11. bedoelde - vaststellingsovereenkomst van 16 februari 2010 zal vernietigen op grond van artikel 3:45 BW, bij welke overeenkomst [J], [L] en [C] vorderingen hebben prijsgegeven, welke vorderingen volgens Nord Vastgoed hadden moeten worden verpand aan Rabobank, maar waarvan Rabobank heeft afgezien.
2.17.
Rabobank heeft Nord Vastgoed bij brief van 30 januari 2012 onder meer medegedeeld:
"(…) Ten aanzien van de te corrigeren boekingen is voorgesteld om het bestaande overzicht dat uitkwam op een totaal van EUR 260.000,-- uit praktisch oogpunt (enkele detailkwesties zijn zeer bewerkelijk in beeld te brengen) naar boven af te ronden op EUR 270.000,--.
Met betrekking tot uw voorstel om als (benadeelde) bank de vaststellingsovereenkomst aan te tasten hebben wij u beargumenteerd aangegeven dat niet als een begaanbare route te zien. En daarbij komt dan nog dat de bank niet heeft begrepen dat Nord Vastgoed in de tussentijd de rente (en laat staan de aflossing) op de door de bank aan haar verstrekte financiering zal (kunnen) voldoen.
De vaststelling aan de zijde van Rabobank is veeleer dat Nord Vastgoed in feite technisch failliet is en in de huidige situatie niet regulier in staat zal zijn de verplichtingen aan de bank te voldoen. Zelfs niet nadat het creditsaldo van ca. EUR 100.000,-- en de hier bovengenoemde correctie ad EUR 270.000,-- zullen zijn verrekend met het uitstaande obligo, dat na deze twee mutaties nog altijd EUR 2.030.000,-- bedraagt. (…)"
2.18.
Rabobank heeft bij brief aan Nord Vastgoed van 13 maart 2012 de aan Nord Vastgoed verstrekte financiering opgezegd. In deze brief meldt Rabobank onder meer:
"(…) Daarnaast zijn er vorderingen afkomstig uit de ontvlechting van de maatschap Nord Notarissen & Advocaten Holding B.V. aangewend voor een finale regeling tussen de aandeelhouders. U heeft zich afgevraagd of de bank ter zake van die vorderingen geen beter kredietbeheer had moeten voeren. Wij herinneren u er echter aan dat de bank bij de door u bedoelde vaststellingsovereenkomst d.d. 16 februari 2010 geen partij was. De aandeelhouders van Nord Vastgoed hebben nota bene zelf meegewerkt aan het voorrang geven aan de vaststellingsovereenkomst waardoor verdere aflossing van de aan Nord verstrekte financiering werd verhinderd.
De bank heeft getracht om in het kader van een totaaloplossing met Nord een regeling te treffen. Onderdeel daarvan was de aanbieding om de kwestie over de onbevoegde overboekingen af te doen tegen betaling van EUR 270.000,-. Voorts was de bank bereid de met de boekingen samenhangende rente-effecten te corrigeren.
(…)
Mede op grond van de constatering door de bank dat de actuele huurinkomsten van Nord te laag zijn om de verplichtingen uit hoofde van rente en aflossing na te komen is de door de bank voorgestane oplossing niet tot stand gekomen.
(…)
Teneinde alsnog te bezien of een regeling mogelijk was, heeft de bank u een nieuw voorstel gedaan. Dat voorstel hield in dat de bank bereid was een deel van haar vordering te laten voor wat die is en zij heeft haar bereidheid uitgesproken om met een discount afscheid te nemen. Dat voorstel is door u niet onverkort geaccepteerd als uitgangspunt voor het zoeken naar een oplossing. In reactie op het voorstel van de bank hebben uw echtgenoten de borgtochten vernietigd; borgtochten die onderdeel zijn van de zekerheidspositie van de bank. Overigens berust de bank voorshands niet in die vernietiging. Feit is evenwel dat de bank zich geconfronteerd ziet met (i) een schuldenaar die weigert, dan wel niet in staat is haar verplichtingen te voldoen en derhalve in verzuim is in de nakoming van haar verplichtingen en (ii) de bank haar zekerheidspositie mede door én het verslechterde tij ten aanzien van vastgoed én het vernietigen van de borgtochtovereenkomsten verder achteruit ziet hollen.
(…)
U heeft ons aangegeven alsnog een herfinancieringsmogelijkheid elders te onderzoeken, maar nu u tegelijkertijd als onderdeel van een te bereiken oplossing een bijdrage vanuit de aandeelhouders van de hand wijst (waarbij de vernietiging van alle gestelde borgtochten is ingeroepen) hebben wij u aangegeven geen andere mogelijkheid te zien dan tot opzegging van de aan Nord verstrekte financiering over te gaan. Wij zullen tijdens de opzegtermijn wel zien of er wellicht alsnog een voorstel komt dat de bank voldoende substantieel acht om in overweging te kunnen nemen.
(…)
Het niet nakomen van de verplichtingen jegens de bank en de aantasting van haar zekerheidspositie door de vernietiging van de borgstellingen in te roepen, impliceert dat de financiering terstond integraal opeisbaar is. De bank zal met in acht name echter van de van toepassing zijnde voorwaarden de financiering opzeggen met een termijn van drie maanden. (…)"
2.19.
Rabobank heeft bij brief van 24 juli 2012 aan Nord Vastgoed doen weten dat door Rabobank Nederland op verzoek van Rabobank Leeuwarden aan CMS Derks Star Busmann Notarissen de opdracht is gegeven om de openbare verkoop van de onroerende zaken (registergoederen) aan de [adres 1] te [plaats 1] en de [adres 2] te [plaats 2] te begeleiden. In vervolg hierop heeft CMS Derks Star Busmann bij brief van 14 september 2012 aan Nord Vastgoed medegedeeld, dat de openbare veiling van de beide onroerende zaken op 13 november 2012 zal plaatsvinden.
2.20.
Bij brief van 24 september 2012 heeft Trip Advocaten en Notarissen, in de persoon van de aan dit kantoor verbonden notaris [Q] aan Nord Vastgoed - naar aanleiding van een daartoe gedaan verzoek zijdens Nord Vastgoed d.d. 21 september 2012 - opgaaf gedaan van de hoogte van de vordering van Rabobank. In deze brief is onder meer vermeld:
"(…)
De Rabobank heeft aangegeven dat de vordering per 24 september 2012 bedraagt als volgt:
Leningnummer [nummer 1]
- restant hoofdsom € 1.560.000,-
- achterstallige rente p.m.
- lopende rente tot en met voldoening p.m.
- boeterenten p.m.
Leningnummer [nummer 2]
- debetsaldo € 830.742,30
- lopende rente provisie en kosten p.m.
- buitengerechtelijke incassokosten p.m.
en uitwinningskosten
2.21.
Rabobank heeft Nord Vastgoed bij e-mail van 25 september 2012 onder meer medegedeeld:
"(…) Rabo heeft u aangegeven bereid te zijn om de schade die is veroorzaakt door het eigenmachtig handelen van [G] en de daaruit voortkomende rente-effecten te verrekenen. Het daarmee gemoeide bedrag bedraagt EUR 270.000,-- plus hetgeen gemoeid is met de daarop betrekking hebbende rentecorrectie. In de opzeggingsbrief van 13 maart jl. is aangegeven waarom dit niet werd afgehandeld: het werd de bank duidelijk dat Nord ook na deze "correctie" nog altijd niet in staat (en kennelijk ook niet van plan) zou zijn om de verplichtingen uit hoofde van rente en aflossing te voldoen.(…)"
2.22.
Notaris [Q] voornoemd heeft Nord Vastgoed bij e-mail van 8 oktober 2012 medegedeeld:
"(…)
1. De verstrekte financieringen waarvoor het hypotheekrecht is gevestigd zijn - met in acht name van een termijn van drie maanden - voor zover mij bekend op 13 maart 2012 door de Rabobank opgezegd. De totale vordering van de Rabobank ex p.m. posten bedroeg op 13 maart 2012 € 2.309.170,88.
(…)"
2.23.
De door Rabobank aangekondigde openbare veiling is uiteindelijk opgeschort. Notaris [Q] heeft zulks bij brief van 10 oktober 2012 aan Nord Vastgoed bericht.
2.24.
Bij brief van 6 maart 2013 heeft Rabobank - door tussenkomst van CMS Derks Star Busmann Notarissen - aan Nord Vastgoed medegedeeld, dat op 18 april 2013 een openbare veiling van de onroerende zaken aan de [adres 1] te [plaats 1] en de [adres 2] te [plaats 2] zal plaatsvinden.
2.25.
De advocaat van Nord Vastgoed heeft Rabobank bij brief van 16 mei 2013 onder meer medegedeeld:
"(…)
Vernietiging van rechtshandelingen
Mijn cliënten vernietigen in het navolgende op diverse gronden diverse rechtshandelingen vanwege dwaling, misbruik van omstandigheden dan wel benadeling. Op grond van het bepaalde in artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder b en c BW verjaren rechtsvorderingen tot vernietiging van een rechtshandeling door verloop van drie jaren nadat de invloed (in het geval van misbruik van omstandigheden) heeft opgehouden te werken dan wel nadat de dwaling of de benadeling is ontdekt.
Door middel van deze brief, een schriftelijke aanmaning, stuiten mijn cliënten de verjaring van de vordering tot vernietiging, nu u de vernietiging van de diverse rechtshandelingen niet heeft willen erkennen, noch de gevolgen daarvan aanvaardt.
(…)
Rechtshandelingen waarvan (in ieder geval) de vernietiging wordt ingeroepen
Kredietovereenkomst
Allereerst roepen mijn cliënten de vernietiging in, althans doen een beroep op de vernietigbaarheid van de kredietovereenkomst van 1 april 2008. Die overeenkomst is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en zou bij een juiste voorstelling van zaken door/vanwege geen van mijn cliënten zijn ondertekend. De dwaling betreft de facto een veelheid aan dwalingen, maar concentreert zich op de destijds reeds bestaande vriendschappelijke verhouding tussen (een) medewerker(s) van Coöperatieve Rabobank Leeuwarden-Noordwest Friesland en de heer [G]. Coöperatieve Rabobank Leeuwarden-Noordwest Friesland had in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, mijn cliënten behoren in te lichten. In de u ongetwijfeld bekende, weinig zakelijke, correspondentie tussen de heren [G], [D] en [E] blijkt van een ongezonde, althans voor anderen, verhouding die toont dat iedere distantie ontbrak. Mijn cliënten kunnen zich moeilijk (lees: niet) voorstellen dat dergelijk optreden de goedkeuring zou kunnen wegdragen van "Rabobank Nederland". Ter (verdere) onderbouwing zend ik u bijgaand een kopie van een ruw concept van een verzoekschrift tot een voorlopig getuigenverhoor.
Hypotheek en borgtochten
Niet alleen hebben mijn cliënten gedwaald bij de totstandkoming van de kredietovereenkomst, maar van dwaling is ook sprake geweest bij de vestiging van het hypotheekrecht (dat bestaat bij de gratie van het bestaan van de kredietovereenkomst), terwijl ook borgtochten, voor zover niet vernietigbaar en reeds vernietigd door de echtgenotes van de heren [I] en [H], eveneens zijn verstrekt onder invloed van diezelfde dwaling, althans niet met mijn cliënten gedeelde en wel bij "Rabobank" bekende feitencomplex. Voor zover nog vereist (na het inroepen van de vernietiging van de kredietovereenkomst), roepen mijn cliënten ook in de vernietiging van het hypotheekrecht, rustend op een aantal registergoederen te [plaats 1] en [plaats 2] en de door de heren [I] en [H] gestelde borgtochten als ook de wederom daarop gebaseerde hypotheekrechten.
Voor al deze rechtshandelingen - het aangaan van een kredietovereenkomst, het vestigen van een hypotheekrecht ten gunste van "Rabobank" op de registergoederen te [plaats 1] en [plaats 2], het verstrekken van borgtochten en het vervolgens op basis van die borgtochten, althans in lijn met die borgtochten, verstrekken van hypotheekrechten op registergoederen te [plaats 3] respectievelijk [plaats 4] - geldt dat mijn cliënten deze niet zouden hebben verricht indien en voor zover zij zouden hebbengeweten hetgeen zij inmiddels hebben mogen begrijpen en waarvan overigens ook "Rabobank" bij herhaling in kennis is gesteld. Deze rechtshandelingen zijn zijdens u ook door misbruik van omstandigheden tot stand gebracht.
Subsidiair
Een ander (subsidiair) aspect dat aan de vernietiging van de kredietovereenkomst door mijn cliënten ten grondslag wordt gelegd, betreft de absolute wanverhouding tussen de, in het vervolg op de kredietovereenkomst, aan Nord Vastgoed ter beschikking gestelde gelden voor de herfinanciering vanwege de destijds bestaande schuld aan ING Bank N.V. en de daadwerkelijke waarde van de registergoederen van Nord Vastgoed. Mijn cliënten constateren dat u op geen enkel moment tot het (doen) taxeren van de registergoederen bent overgegaan, alvorens mijn cliënten een financieringsvoorstel voor te houden. Dit element in de discussie is - uiteraard - verbonden met de zorgplicht van een bank, maar levert in ieder geval op dat mijn cliënten zich beroepen op de kennelijk wederzijdse dwaling bij het aangaan van de kredietovereenkomst omtrent de waarde van de registergoederen. Mijn cliënten menen dan ook dat u te lichtvaardig, kennelijk in de veronderstelling levende dat mijn cliënten anderszins voldoende verhaal zouden bieden, tot het verstrekken van gelden bent overgegaan. Zoals gezegd, raakt dat nauw aan de zorgplicht van een bank. Daarnaast is er sprake van misbruik van omstandigheden. Wat mijn cliënten betreft, zijn er twee smaken:
a) u, althans de heer [D], wist niet van de grote discrepantie tussen de omvang van de verstrekte gelden en de waarde van de registergoederen. In dat geval is er sprake van wederzijdse dwaling (artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder c BW), hetwelk een grond voor vernietiging oplevert. Mijn cliënten roepen dat rechtsgevolg, de vernietiging van de kredietovereenkomst, langs deze weg (eveneens) in;
b) de andere optie is dat u, althans de heer [D], wel wist van de grote discrepantie en in dat geval komt het handelen van de heer [D] in een, zo menen mijn cliënten, nog vreemder daglicht te staan. (…)"
2.26.
Partijen hebben laatstelijk op 24 mei 2013 gesproken over een mogelijke oplossing van de gerezen geschillen. In deze bespreking is echter geen overeenstemming daaromtrent bereikt.
2.27.
Aan rente en aflossing is tot en met 31 mei 2013 betaald een bedrag van
€ 491.883,90. Rente en aflossing zijn ten laste gekomen van het krediet in rekening-courant.
2.28.
Bij brief van 6 juni 2013 aan het behandelend notarissenkantoor CMS Derks Star Busmann heeft Rabobank aangegeven dat de opdracht tot veiling van de panden die eigendom zijn van Nord Vastgoed tot nader order wordt ingetrokken, in elk geval totdat in een bodemprocedure in eerste aanleg wordt beslist.

3.De beoordeling in conventie

Verbod executie

3.1.
Nord Vastgoed vordert - kort samengevat - een verbod op de voorgenomen executie - door Rabobank als hypotheekhouder - van de aan Nord Vastgoed in eigendom toebehorende onroerende zaken. Nord Vastgoed stelt daartoe dat er geen titel aanwezig is voor deze executie, nu Nord Vastgoed de vernietigbaarheid van de onderliggende kredietovereenkomst en het daarmee verbonden hypotheekrecht buitengerechtelijk heeft ingeroepen. Daarnaast is er, na verrekening met tegenvorderingen van Nord Vastgoed op Rabobank, geen sprake meer van een vordering van Rabobank, op grond waarvan zij gerechtigd zou zijn om - indien er nog sprake zou zijn van een kredietovereenkomst en een daarmee verbonden hypotheekrecht - haar recht van parate executie in te roepen. Rabobank heeft aan Nord Vastgoed ter beschikking gesteld een bedrag van in totaal € 2.200.000,-. Daarop strekken in mindering betalingen van € 496.886,24 (op rekening [nummer 2]) en
€ 113.064,46 (op rekening [nummer 3]). Voorts heeft Rabobank aan Nord Vastgoed een "discount" toegezegd van € 375.000,- en heeft Nord Vastgoed - door de weigering van Rabobank om op grond van artikel 3:45 BW (actio Pauliana) de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst in te roepen - schade geleden omdat diverse vorderingen niet meer opeisbaar zijn. Deze schade raamt Nord Vastgoed op een bedrag van € 1.437.925,88. Ook is er nog sprake van aanvullende schade, die op een bedrag van € 55.000,- te vermeerderen met BTW kan worden geraamd, aldus Nord Vastgoed. Na aftrek van diverse posten resteert er een vordering van € 109.538,69 van Nord Vastgoed op Rabobank, aldus Nord Vastgoed. Overigens is Nord Vastgoed nimmer in verzuim geraakt ter zake de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst jegens Rabobank. Er is nimmer een ingebrekestelling aan Nord Vastgoed gestuurd.
3.2.
Rabobank voert tot haar verweer - samengevat - het volgende aan. Nord Vastgoed heeft geen (spoedeisend) belang bij het gevorderde verbod op executie, nu Rabobank op 6 juni 2013 heeft aangegeven geen executiemaatregelen te treffen. Voorts stelt Rabobank dat er per 31 mei 2013 sprake is van een vordering van Rabobank op Nord Vastgoed ten bedrage van € 2.498.893,43. Dit betreft enerzijds de restant hoofdsom van de hypothecaire geldlening - ad € 1.515.000,- - en anderzijds het debetsaldo uit hoofde van het krediet ad
€ 983.893,43. Vanaf 1 april 2010 vinden enkel nog debiteringen plaats uit hoofde van het boeken van rente en aflossing en zorgt Nord Vastgoed niet meer voor aanzuivering van de debetstand. Aldus is er sprake van verzuim van Nord Vastgoed in de nakoming van haar verplichtingen jegens Rabobank. Rabobank hoeft de vernietiging van de overeenkomsten met Rabobank niet tegen zich te laten gelden. Het ter zake door Nord Vastgoed gedane beroep op dwaling treft geen doel. Het enkele feit dat er sprake zou zijn van vriendschappelijke verhoudingen tussen een medewerker van Rabobank, [D], en [G] levert geen grond voor dwaling op. Evenmin kan Nord Vastgoed zich op dwaling beroepen wegens een discrepantie tussen de verstrekte financiering en de waarde van de verhypothekeerde onroerende zaken. De aanvraag voor de financiering vond plaats op verzoek van Nord Vastgoed en haar bestuurders/aandeelhouders. Gezien de professie van deze direct betrokkenen mocht van hen een meer dan gemiddelde kennis worden verondersteld, zowel voor wat betreft het overzien van de consequenties van het aangaan van de diverse overeenkomsten als voor wat betreft de inzichten in de diverse posities. De aandeelhouders/bestuurders van Nord Vastgoed mochten voldoende bekend worden geacht met de waarde van de onroerende zaken. Bovendien is een eventueel beroep op vernietiging verjaard, aldus Rabobank. Rabobank betwist voorts dat zij onrechtmatig jegens Nord Vastgoed zou hebben gehandeld door de vaststellingsovereenkomst van 16 februari 2010 niet met een beroep op artikel 3:45 BW (actio Pauliana) te vernietigen wegens benadeling. De aandeelhouders/bestuurders van Nord Vastgoed waren betrokken bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst, zowel in privé als via hun holdingvennootschappen, en kenden als geen ander de afspraken met Rabobank. Als het aangaan van de vaststellingsovereenkomst als paulianeus viel aan te merken, is dit veroorzaakt door henzelf. Als pandhouder was/is Rabobank niet verplicht om de actio Pauliana ter zake in te roepen. Voorts stelt Rabobank dat de door Nord Vastgoed genoemde tegenvordering op Rabobank kant noch wal raakt. De in dat verband door Nord Vastgoed genoemde bedragen worden door Rabobank betwist. Een belangrijk deel van de genoemde vorderingen komt ook niet aan Nord Vastgoed toe. Al met al is het vorderingsrecht van Rabobank op Nord Vastgoed aanzienlijk hoger dan de (vermeende) tegenvordering van Nord Vastgoed.
3.3.
De voorzieningenrechter neemt als uitgangspunt dat een hypotheekhouder krachtens artikel 3:268 lid 1 BW het recht van parate executie heeft indien de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt. Dit betekent dat de hypotheekhouder zonder executoriale titel en zonder executoriaal beslag tot executie van het verhypothekeerde goed kan overgaan.
3.4.
De executie door de hypotheekhouder kan worden geschorst indien er geen titel voor de executie (meer) aanwezig is of indien niet aannemelijk is dat de hypotheekhouder een vordering heeft met de voldoening waarvan de schuldenaar in verzuim is. Tevens kan de executie worden geschorst indien de hypotheekhouder misbruik van bevoegdheid maakt door tot executie over te gaan (vgl. gerechtshof Leeuwarden, 1 maart 2011, JOR 2011, 203).
3.5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat Rabobank bij brief van 6 juni 2013 de opdracht tot openbare verkoop van de aan Nord Vastgoed toebehorende onroerende zaken aan de [adres 1] te [plaats 1] en de [adres 2] te [plaats 2] heeft ingetrokken, in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure in eerste aanleg. Niettemin heeft Nord Vastgoed naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit kort geding voldoende (spoedeisend) belang bij het gevorderde verbod op executie, nu Rabobank ter zitting heeft gesteld dat zij alsnog tot executie zal overgaan indien Nord Vastgoed niet aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de verstrekte financiering blijft voldoen, ook al is er nog geen beslissing in een (nog aanhangig te maken) bodemprocedure in eerste aanleg gegeven. Rabobank gaat ervan uit dat de veiling dan in september 2013 zal plaatsvinden. Nu, zoals hierna zal blijken, Nord Vastgoed al geruime tijd niet meer aan haar betalingsverplichtingen voldoet, acht de voorzieningenrechter de kans vrij groot dat Nord Vastgoed de betalingen na het wijzen van dit vonnis niet zal hervatten, zodat - tenzij het gevorderde verbod wordt toegewezen - een veiling alsnog spoedig te verwachten is. Nord Vastgoed heeft aldus nog steeds een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering.
3.6.
Genoegzaam aannemelijk geworden is dat Nord Vastgoed al circa drie jaar niet meer voldoet aan haar betalingsverplichtingen ter zake de verstrekte geldlening, door sindsdien geen betalingen uit hoofde van rente- en aflossingsverplichtingen aan Rabobank te doen. Op grond van de voorwaarden van de verstrekte financiering was Nord Vastgoed gehouden om maandelijks, met als vervaldatum de eerste dag van de volgende kalendermaand, een bedrag aan rente en aflossing te voldoen. Indien zij hieraan niet voldoet, is Nord Vastgoed van rechtswege in verzuim (art 6:83 sub a BW). Een afzonderlijke ingebrekestelling is dan ook niet vereist. De stelling van Nord Vastgoed dat zij nimmer enig bericht van Rabobank heeft ontvangen waarin de vorderingen werden geconcretiseerd, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter overigens niet houdbaar. De inhoud van de diverse brieven van Rabobank aan Nord Vastgoed uit de jaren 2009 en 2010, zoals overgelegd bij de conclusie van eis in reconventie als productie 11, kunnen bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat de Rabobank (herhaaldelijk) vaststelt dat er een debetstand (in dit geval: onder het krediet in rekening-courant) is en hoe hoog deze is en dat Nord Vastgoed in de gelegenheid wordt gesteld om deze aan te zuiveren. Gelet op het verzuim aan de zijde van Nord Vastgoed heeft Rabobank op goede gronden de verstrekte financiering opgezegd en zijn daardoor de uitstaande geldleningen terstond opeisbaar geworden. Gezien het bepaalde in artikel 3:268 lid 1 BW was en is Rabobank dan ook gerechtigd om, met inachtneming van de daarvoor geldende regels, van haar recht op parate executie gebruik te maken. Dit is alleen dan anders, indien in dit kort geding voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat er geen titel voor de executie aanwezig is of dat Rabobank misbruik van executiebevoegdheid maakt.
3.7.
De door Rabobank aan de executie ten grondslag gelegde titel betreft de tussen partijen overeengekomen geldleningen alsmede het daarmee verbonden - door Nord Vastgoed aan Rabobank verstrekte - hypotheekrecht. Nord Vastgoed heeft zowel de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomsten van geldleningen als van het hypotheekrecht ingeroepen.
3.8.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat op grond van artikel 3:51 lid 2 BW een buitengerechtelijke verklaring die een rechtshandeling met betrekking tot een onroerend goed betreft die heeft geleid tot een inschrijving in de openbare registers, zoals een recht van hypotheek, slechts vernietigende kracht heeft indien alle partijen in die vernietiging berusten. Gelet op het standpunt van Rabobank in dezen kan niet worden geconcludeerd, dat zij berust in de buiten rechte ingeroepen vernietiging van het hypotheekrecht. Gelet op het vorenstaande kon de door Nord Vastgoed ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging van het hypotheekrecht geen doel treffen.
3.9.
Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomsten van geldlening geen doel heeft getroffen. Ter zake heeft Nord Vastgoed zich beroepen op dwaling.
3.9.1.
Deze dwaling zou, aldus Nord Vastgoed, in de eerste plaats hebben bestaan in onbekendheid van Nord Vastgoed ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten van geldlening met de vriendschappelijke band tussen een medewerker van Rabobank, [D], en één van de aandeelhouders/bestuurders van Nord Vastgoed, [G]. Voor een geslaagd beroep op dwaling is in dezen vereist dat Nord Vastgoed, indien zij had geweten van de vriendschappelijke band tussen voornoemde personen, (gemotiveerd onderbouwt dat zij) de betreffende overeenkomsten niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zou zijn aangegaan. Nord Vastgoed heeft evenwel op geen enkele manier onderbouwd dat zij de betreffende overeenkomsten niet zou hebben gesloten, althans onder andere voorwaarden, indien zij op de hoogte was geweest van de vriendschappelijke band tussen [D] en [G]. De totstandkomingsgeschiedenis van de financiering wijst ook in een andere richting. Rabobank heeft onbetwist gesteld dat Nord Vastgoed naarstig op zoek was naar herfinanciering en aanvullende financiering in verband met problemen binnen de Nord-groep en dat zij zodoende bij Rabobank is uitgekomen. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter voorshands niet in op grond waarvan Rabobank gehouden was om aan Nord Vastgoed mededeling te doen van een eventuele vriendschappelijke band tussen [D] en [G]. Het feit dat er - ná het sluiten van de beide overeenkomsten - onregelmatigheden hebben plaatsgevonden bij het beheer van de huurinkomstenrekening door [G], staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geheel los van de beweerdelijke dwaling. Bovendien heeft Rabobank haar aansprakelijkheid jegens Nord Vastgoed voor deze onregelmatigheden erkend en - bij herhaling - aangegeven de daardoor ontstane schade volledig te vergoeden. Daarmee wordt de benadeling van Nord Vastgoed op dit punt geheel weggenomen, maar dit terzijde.
3.9.2.
De dwaling aan de zijde van Nord Vastgoed zou in de tweede plaats betrekking hebben op het feit dat de aandeelhouders/bestuurders van Nord Vastgoed ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten van geldlening met Rabobank niet op de hoogte waren van de, aldus Nord Vastgoed, wanverhouding tussen het geleende bedrag en de waarde van de verhypothekeerde onroerende zaken van Nord Vastgoed. Nu Rabobank niet de eis heeft gesteld dat een taxatierapport van het onderpand moest worden overgelegd, is Rabobank in de visie van Nord Vastgoed te lichtvaardig tot kredietverlening overgegaan, kennelijk in de veronderstelling dat er anderszins voldoende verhaalsmogelijkheden waren.
Voorshands moet worden geoordeeld dat ook hier niet met vrucht een beroep op dwaling kan worden gedaan. Daartoe is allereerst van belang dat Nord Vastgoed op geen enkele wijze - bijvoorbeeld aan de hand van door haar over te leggen berekeningen of taxatierapporten - heeft onderbouwd dát er bij het aangaan van genoemde overeenkomsten sprake was van een wanverhouding tussen het geleende bedrag en de waarde van de genoemde onroerende zaken. Rabobank heeft bovendien veel méér zekerheden bedongen dan alleen het recht van hypotheek. Zo zijn bijvoorbeeld ook alle vorderingen van Nord Vastgoed op derden aan Rabobank verpand en zijn er door de aandeelhouders/bestuurders van Nord Vastgoed in privé borgtochten aan Rabobank verstrekt, met daaraan nog weer gekoppeld rechten van hypotheek op de privé woonhuizen van genoemde personen. Nord Vastgoed heeft niet onderbouwd gesteld dat Rabobank er destijds ten onrechte van is uitgegaan dat alles bijeen genomen er onvoldoende verhaalsmogelijkheden waren. Te dezen acht de voorzieningenrechter voorts van belang dat de aandeelhouders/bestuurders van Nord Vastgoed allen als voldoende ervaren professionals mochten worden beschouwd. Immers, deze aandeelhouders/bestuurders waren hetzij advocaat hetzij notaris, uit welken hoofde zij meer dan een gemiddelde particulier op de hoogte geacht mogen worden te zijn van het belang van voldoende waarde van de verhypothekeerde onroerende zaken.
3.10.
Nu de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomsten van geldlening en het daarmee verbonden hypotheekrecht naar voorlopig oordeel geen doel heeft getroffen, moet worden geconcludeerd dat Rabobank nog steeds een titel heeft om tot uitoefening van haar recht op parate executie over te gaan.
3.11.
Nord Vastgoed heeft voorts een uitgebreid exposé gegeven over onrechtmatig handelen van Rabobank door niet tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst van 16 februari 2010 over te gaan met een beroep op de actio Pauliana ex artikel 3:45 BW, als gevolg waarvan Nord Vastgoed zou zijn benadeeld in haar vermogenspositie. Nord Vastgoed heeft dit betoog echter niet in uitdrukkelijke bewoordingen ten grondslag gelegd aan het gevorderde verbod op executie door Rabobank. Voor zover het betoog van Nord Vastgoed aldus zou moeten worden begrepen, dat Rabobank misbruik van bevoegdheid zou maken door tot executie over te gaan, terwijl zij Nord Vastgoed in aanzienlijke mate financieel heeft benadeeld, overweegt de voorzieningenrechter dat dit betoog geen hout snijdt. Bedacht dient te worden dat Rabobank bij de vaststellingsovereenkomst van 16 februari 2010 geen partij was en de aandeelhouders/bestuurders van Nord Vastgoed wél. Indien de vaststellingsovereenkomst naar hun mening in de weg stond aan het aflossen van de aan Nord Vastgoed verstrekte financiering vanwege het prijsgeven van de daarin genoemde vorderingsrechten, had het zonder meer op de weg van de aandeelhouders/bestuurders van Nord Vastgoed zelf gelegen om deze vaststellingsovereenkomst niet aan te gaan. Nu zij dat niettemin hebben gedaan, dienen de gevolgen daarvan voor hun eigen rekening en risico te komen. Er is bovendien geen rechtsregel die de bank als pandhouder ertoe verplicht(te) om de vaststellingsovereenkomst als benadeelde derde buiten rechte te vernietigen met een beroep op de actio Pauliana, nog daargelaten de kans van slagen van een zodanig beroep. Tegen deze achtergrond is voorhands niet aannemelijk geworden dat Rabobank onrechtmatig jegens Nord Vastgoed heeft gehandeld door geen beroep te doen op de vernietiging van vorenbedoelde vaststellingsovereenkomst en dat Nord Vastgoed aldus een vordering op Rabobank zou hebben (die groter is dan de vordering van Rabobank op Nord Vastgoed). Hierin kan dus geen belemmering voor de executie worden gevonden.
3.12.
De slotsom is dat Rabobank gerechtigd is om jegens Nord Vastgoed tot executie over te gaan. Het in verband daarmee door Nord Vastgoed gevorderde verbod zal mitsdien worden afgewezen.
Overleggen stukken
3.13.
Nord Vastgoed vordert van Rabobank afgifte van de stukken, zoals hiervoor in het petitum sub IIa. en IIb. genoemd, onder verwijzing naar artikel 843a Rv. Nord Vastgoed stelt daartoe - kort samengevat - dat zij genoemde stukken nodig heeft om haar positie te bepalen en haar vorderingen op Rabobank (nader) te onderbouwen.
3.14.1.
Rabobank betwist de vorderingen van Nord Vastgoed. Daartoe voert Rabobank aan dat het verzoek van Nord Vastgoed moet worden beschouwd als een 'fishing expedition'. Nord Vastgoed komt niet verder dan de stelling dat zij de bescheiden nodig heeft om haar positie te bepalen. Nord Vastgoed heeft evenwel niet aangevoerd welke concrete stellingen zij met die bescheiden denkt te kunnen onderbouwen. De vorderingen van Nord Vastgoed zijn bovendien te ruim geformuleerd, waar zij zien op afgifte van 'alle' stukken. Ingevolge artikel 843a Rv kan slechts afgifte worden gevraagd van bepaalde
met namegenoemde stukken.
3.14.2.
Ten aanzien van het in opdracht van Rabobank opgestelde taxatierapport van DTZ Zadelhoff heeft Nord Vastgoed geen belang bij de afgifte daarvan. Indien Nord Vastgoed meent dat deze taxatie ondeugdelijk is, dan staat het haar vrij om een contra-taxatie te laten uitvoeren. Voor het bepalen van haar positie heeft Nord Vastgoed het taxatierapport niet nodig. Het taxatierapport is ten slotte opgemaakt door DTZ Zadelhoff in opdracht van Rabobank. Bij die rechtsbetrekking is Nord Vastgoed geen partij. Dat geldt evenzeer voor de rechtsbetrekking tussen [G]/[C], nog daargelaten dat niet duidelijk is op welke specifieke correspondentie Nord Vastgoed's vordering tot afgifte in dezen doelt. De vordering tot afgifte van correspondentie kan, voor zover deze is gevoerd tussen Rabobank en haar raadsman, al helemaal niet slagen. Deze correspondentie valt onder het verschoningsrecht van de behandelend advocaat, nog daargelaten dat Nord Vastgoed ook hier nalaat om aan te geven van welke specifieke stukken zij afgifte verlangt. De vordering tot afgifte van interne stukken van Rabobank is evenmin toewijsbaar, aldus Rabobank. Dit is een interne aangelegenheid, die de beraadslagingen binnen Rabobank betreft en die tevens een gewichtige reden oplevert tegen afgifte. Daarnaast is de gevorderde afgifte van interne stukken onvoldoende bepaald. Ten aanzien van de gevorderde afgifte van correspondentie omtrent meldingen van misstanden ingevolge van het handelen van haar medewerkers [E] en [D] van Rabobank stelt Rabobank dat ter zake daarvan geen correspondentie aanwezig is, te meer daar op dit punt er geen sprake ís van misstanden. Ook voor de gevorderde afgifte van correspondentie tussen Nord Vastgoed en derden aangaande de vaststellingsovereenkomst is geen grondslag aanwezig, nu er geen rechtmatig belang is, het ook hier interne stukken betreft die niet zien op een rechtsbetrekking waarbij Nord Vastgoed partij is en niet is onderbouwd om welke specifieke stukken het gaat.
3.15.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 843a lid 1 Rv kent een vorderingsrecht toe aan degene die daarbij rechtmatig belang heeft om, op zijn kosten, inzage, afschrift of uittreksel te vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Niet iedereen heeft onverkort recht op inzage, uittreksel of een afschrift. Het recht is toegekend aan degene die partij was bij een rechtsbetrekking. Hieronder valt ook de rechtsbetrekking die uit onrechtmatige daad is ontstaan (zie MvT, Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 554). In het vierde lid van genoemd wetsartikel is bepaald dat, ook als de in het eerste lid besloten liggende voorwaarden zijn vervuld, bescheiden niet verstrekt behoeven te worden, indien de rechtspleging anderszins is gewaarborgd of een gewichtige reden daaraan in de weg staat. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient, mede in het belang van degene van wie afgifte van bepaalde bescheiden wordt verlangd, door degene die afgifte verlangt duidelijk te worden aangegeven waarom hij afgifte van die bescheiden vordert. Artikel 843a Rv geeft geen vrijbrief om onbeperkt afgifte van bescheiden te vorderen en om aan de hand daarvan te onderzoeken of deze wellicht kunnen bijdragen aan de onderbouwing van de (vermeende) aansprakelijkheid van de wederpartij.
3.16.
Nord Vastgoed vordert, blijkens het petitum van de dagvaarding, separaat afgifte van stukken van zowel Rabohypotheekbank als Rabobank Leeuwarden. De van Rabohypotheekbank gevorderde afgifte van genoemde stukken dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter al dadelijk te worden afgewezen. Rabobank heeft onbetwist gesteld dat Rabohypotheekbank geen partij is in dezen, anders dan dat het hypotheekrecht mede ten behoeve van haar is gevestigd én dat Rabohypotheekbank niet de financier van Nord Vastgoed is. De financier van Nord Vastgoed is namelijk Rabobank Leeuwarden. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de gevorderde afgifte van stukken ziet op de financiële relatie tussen Rabobank Leeuwarden en Nord Vastgoed. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien - Nord Vastgoed heeft zulks overigens ook niet afzonderlijk toegelicht - welk belang zij heeft bij - afzonderlijke - afgifte van genoemde stukken van Rabohypotheekbank. Nord Vastgoed heeft ook niet aannemelijk weten te maken dat genoemde stukken tevens onder Rabohypotheekbank berusten.
3.17.
Thans ligt derhalve nog slechts ter beoordeling voor de van Rabobank Leeuwarden gevorderde afgifte van stukken. Daaromtrent wordt als volgt overwogen.
3.17.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat DTZ Zadelhoff in opdracht van Rabobank Leeuwarden een taxatierapport heeft opgesteld ten aanzien van de onroerende zaken van Nord Vastgoed. Voorshands wordt geoordeeld dat het rapport (mede) ziet op een rechtsbetrekking waarbij Nord Vastgoed partij is, namelijk de overeenkomsten van geldlening en het daarmee verbonden hypotheekrecht. Nord Vastgoed heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet voldoende onderbouwd welk direct en concreet rechtmatig belang zij heeft bij afgifte van dit taxatierapport. Het enkel - in algemene zin - stellen dat het taxatierapport noodzakelijk is voor de positie van Nord Vastgoed en om haar vorderingen op Rabobank (nader) te onderbouwen, is onvoldoende. Indien Nord Vastgoed meent dat het (definitieve) taxatierapport qua waardering van de onroerende zaken niet deugdelijk is, ligt het voor de hand dat zij zelf een contra-taxatie laat uitvoeren. De eventuele ondeugdelijkheid van het partijrapport van DTZ Zadelhoff levert nog geen rechtmatig belang bij afgifte daarvan voor Nord Vastgoed op. De gevorderde afgifte van het conceptrapport c.q. de conceptrapporten, althans de eerste versie(s), van DTZ Zadelhoff wordt mitsdien afgewezen.
3.17.2.
De door Nord Vastgoed gevorderde afgifte van 'alle' correspondentie gevoerd tussen en namens [G]/[C] met medewerkers van Rabobank vanaf 1 november 2007 zal eveneens worden afgewezen. Niet onderbouwd is wat het concreet en direct belang van Nord Vastgoed bij afgifte van deze stukken is. Zoals hiervoor al is overwogen, het enkele feit dat Nord Vastgoed deze stukken nodig heeft voor haar positie en om haar vorderingen nader te onderbouwen, is daartoe onvoldoende. De voorzieningenrechter acht de vordering van Nord Vastgoed bovendien te onbepaald. Exhibitie van 'alle correspondentie', zoals hiervoor bedoeld, is te weinig gespecificeerd om als
bepaaldebescheiden in de zin van artikel 843a Rv te worden gekwalificeerd.
3.17.3.
De vordering tot afgifte van alle interne stukken van Rabobank Leeuwarden over de totstandkoming van de kredietovereenkomst, de beoordeling van de aanvraag en de onderbouwing van de acceptatie ervan kan naar voorlopig oordeel evenmin slagen. Ook deze vordering is te weinig gespecificeerd om als
bepaaldebescheiden in de zin van artikel 843a Rv te kunnen worden gekwalificeerd. Voorts betreft het stukken die kennelijk ten behoeve van de interne bedrijfsvoering van Rabobank Leeuwarden zijn opgesteld, in het kader van de beraadslagingen c.q. de besluitvorming aangaande de financieringsaanvraag van Nord Vastgoed. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter behoeft Rabobank Leeuwarden geen stukken te verstrekken die louter voor intern gebruik zijn opgesteld, nog daargelaten dat het tevens bedrijfsvertrouwelijke stukken betreft, zodat - zoals Rabobank terecht heeft gesteld - er sprake is van een gewichtige reden die zich tegen afgifte aan Nord Vastgoed verzet.
3.17.4.
De vordering tot afgifte van alle correspondentie omtrent meldingen van misstanden, zoals bedoeld in de "Regeling interne melding misstanden Rabobank" ten gevolge van het handelen van de heren [D] en [E], strandt naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds op grond van het - door Nord Vastgoed niet weersproken - verweer van Rabobank Leeuwarden dat dergelijke correspondentie niet bestaat. Los daarvan heeft Nord Vastgoed naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onderbouwd welke concrete correspondentie zij zou willen ontvangen (tussen Rabobank Leeuwarden en wie?), waarmee de vordering te weinig gespecificeerd is en heeft Nord Vastgoed evenmin onderbouwd dat zij rechtmatig belang zou hebben bij afgifte van dergelijke stukken. Aangenomen mag worden dat Nord Vastgoed zelf over alle correspondentie beschikt die zij met Rabobank Leeuwarden heeft gevoerd over eventuele misstanden ten gevolge van handelen van [D] en [E]. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welk rechtmatig belang Nord Vastgoed heeft bij andere correspondentie (met derden) omtrent meldingen van misstanden ten gevolge van het handelen van de aan Rabobank Leeuwarden verbonden medewerkers [D] en [E].
3.17.5.
Ten slotte sneuvelt ook de vordering tot afgifte van alle correspondentie tussen Rabobank en derden over de vaststellingsovereenkomst. Niet aannemelijk is dat deze correspondentie ziet op een rechtsbetrekking waarbij Nord Vastgoed partij is. Daarnaast heeft Nord Vastgoed niet onderbouwd welk direct en concreet belang zij heeft bij deze correspondentie en is de vordering tot afgifte van genoemde correspondentie te ongespecificeerd om als
bepaaldebescheiden in de zin van artikel 843a Rv te kunnen worden aangemerkt.
De levensverzekeringspolissen
3.18.
Nord Vastgoed stelt dat Rabobank gehouden is om correcte polissen te (doen) realiseren op de levens van de heren [F], [G], [H] en [I], voor een bedrag van € 250.000,- per leven, waarbij als begunstigde heeft te gelden Nord Vastgoed. De polissen dienden ertoe dat Rabobank op basis van een op de uitkering bij overlijden te vestigen pandrecht zou kunnen worden voldaan, als er een (rest)schuld zou bestaan. De uitkering onder de polis zou alsdan in mindering strekken op enige vordering van Rabobank op Nord Vastgoed. Rabobank is haar verplichtingen uit hoofde van het (doen) realiseren van de polissen in het geheel niet, althans niet correct, nagekomen. In plaats van polissen die als begunstigde Nord Vastgoed vermelden, zijn de heren [F], [G], [H] en [I] als begunstigden vermeld op de polissen, hoewel zij niets aan Rabobank verschuldigd zijn. Hiermee heeft Rabobank Nord Vastgoed benadeeld voor een bedrag van 4 x € 250.000,= € 1.000.000,-.
3.19.
Rabobank betwist het gevorderde. De verzekeringen zijn destijds aangegaan in verband met de borgstellingen van de heren [F], [I], [H] en [G] in privé en zagen derhalve (slechts) op die verplichtingen. De verzekeringen hadden dus niets met Nord Vastgoed te maken. Rabobank heeft nimmer van de verzekeringsnemers vernomen dat de afgegeven polissen niet juist zouden zijn. Overigens zijn de levensverzekeringen beëindigd in verband met het feit dat de verschuldigde premie niet meer werd voldaan. In dat licht bezien vraagt Rabobank zich af waarom van haar nog verlangd zou moeten worden om - als intermediair - zorg te dragen voor een gewijzigde overlijdensrisicoverzekering. Nord Vastgoed schiet ook niets op met een gewijzigde begunstigde onder de polissen, nu de uitkeringen op grond van de polissen aan Rabobank verpand zijn in verband met de borgstelling. Een eventuele uitkering onder een polis kan dus nimmer in mindering komen op een schuld van Nord Vastgoed aan Rabobank.
3.20.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De verzekeringen met de vermelding van de huidige begunstigden [F], [I], [H] en [G] zijn reeds jaren geleden gesloten, waarvan polissen zijn opgemaakt en afgegeven. Nord Vastgoed heeft niet onderbouwd waarom zij nu ineens een spoedeisend belang heeft bij wijziging van de naam van de begunstigde op voormelde levensverzekeringspolissen op korte termijn. Nord Vastgoed heeft bovendien niet toegelicht welk concreet belang zij bij wijziging van de begunstiging heeft, nu (a) de polissen zijn beëindigd wegens non-betaling en (b) alle borgen nog in leven zijn. Daarnaast is in dit kort geding, waarin geen ruimte is voor nadere bewijslevering, ook niet aannemelijk geworden dat Rabobank en [F], [I], [H] en [G], in afwijking van de op de polissen vermelde namen van begunstigden - de heren [F], [I], [H] en [G] in persoon - zijn overeengekomen dat niettemin Nord Vastgoed als begunstigde zou gelden. Dan laat de voorzieningenrechter nog in het midden of Nord Vastgoed als vermeend begunstigde wel zelf wijziging van de levensverzekeringspolissen in de door haar gewenste zin kan vorderen. De vordering tot wijziging van de naam van de begunstigde op de levensverzekeringspolissen zal gezien het voorgaande worden afgewezen. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat, indien de tenaamstelling van de begunstigden niet juist zou zijn, het alleszins voor de hand had gelegen dat daarvan melding was gemaakt door de verzekeringnemers [F], [I], [H] en [G], die als juristen als geen ander zouden moeten zijn doordrongen van het belang bij een juiste tenaamstelling op een verzekeringspolis. Indien zij de polissen onvoldoende hebben bekeken, komt die omstandigheid geheel voor hun eigen rekening en risico.
Voortzetten onderhandelingen tussen partijen
3.21.
Nord Vastgoed legt aan haar vordering strekkende tot het opleggen van een gebod aan Rabobank om de onderhandelingen tussen partijen voort te zetten het volgende ten grondslag. Nord Vastgoed en Rabobank zijn al vanaf 2010 op zoek naar een totaaloplossing. Zodoende hebben er de afgelopen jaren diverse besprekingen tussen partijen plaatsgevonden en heeft Rabobank diverse malen aan Nord Vastgoed verzocht om nadere informatie te verstrekken, (onder meer) om problemen binnen de organisatie van Rabobank blootgelegd te krijgen. Partijen zijn elkaar, waar het gaat om een totaaloplossing, dicht genaderd. Bedacht dient te worden dat partijen hoe dan ook aan elkaar verbonden zijn als gevolg van hun financiële relatie. Rabobank heeft Nord Vastgoed op enig moment gevraagd een "spoorboekje" te maken voor het bereiken van een totaaloplossing. Nord Vastgoed heeft een dergelijk document opgesteld, waarop van de zijde van Rabobank nimmer een afwijzende reactie is gekomen. Rabobank heeft de onderhandelingen tussen partijen op een gegeven moment abrupt afgebroken, namelijk toen Nord Vastgoed een concreet schikkingsvoorstel (in de vorm van een te betalen bedrag) deed. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden is Nord Vastgoed van mening dat Rabobank de tussen partijen gevoerde onderhandelingen niet had mogen afbreken. Door dat wel te doen, heeft Rabobank onrechtmatig jegens Nord Vastgoed gehandeld. Rabobank dient de onderhandelingen met Nord Vastgoed voort te zetten tot het moment dat duidelijk wordt dat partijen ófwel een regeling hebben getroffen ófwel onder geen beding een regeling zullen kunnen treffen.
3.22.
Rabobank betwist dat zij gehouden is om door te onderhandelen met Nord Vastgoed. Nord Vastgoed heeft niet (voldoende) onderbouwd op grond waarvan een zodanige verplichting op Rabobank zou rusten. Uitgangspunt is dat, indien er (nog) sprake zou zijn van onderhandelingen, het ieder van de onderhandelende partijen in beginsel vrij staat die onderhandelingen af te breken. Tussen partijen is volgens Rabobank enkel gesproken over de wijze waarop met de bestaande schuld van Nord Vastgoed aan Rabobank zou moeten worden omgegaan. Verder onderhandelen, voor zover van onderhandelen al sprake was, heeft naar de mening van Rabobank geen enkele zin, nu Nord Vastgoed al geruime tijd haar financiële verplichtingen jegens Rabobank niet nakomt. Nord Vastgoed is bovendien onwillig om enig bedrag aan Rabobank te betalen. Tegen deze achtergrond kan ook niet van Rabobank worden verlangd dat zij dooronderhandelt met Nord Vastgoed. Het enkele feit dat Rabobank een 'totaaloplossing' nastreeft, betekent nog niet dat partijen concreet onderhandelen, aldus Rabobank.
3.23.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In beginsel staat het onderhandelende partijen - die verplicht zijn elkaars gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij om de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de nadere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval dat onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen (HR 12 augustus 2005, NJ 2005, 467 en HR 1 maart 2013, NJ 2013, 142).
3.24.
Vastgesteld wordt dat partijen uitgebreid hebben gecorrespondeerd en herhaaldelijk met elkaar hebben gesproken naar aanleiding van de tussen hen gerezen geschillen inzake de - vaststaande - schuld van Nord Vastgoed aan Rabobank en de door Nord Vastgoed gestelde benadeling door Rabobank. Rabobank heeft zich buiten rechte telkenmale op het standpunt gesteld dat Nord Vastgoed aan haar betalingsverplichtingen jegens Rabobank diende te voldoen. Nord Vastgoed is daartoe naar voorlopig oordeel klaarblijkelijk niet bereid, gelet op haar betalingsgedrag, waaruit volgt dat zij sinds enkele jaren geen rente en aflossing meer aan Rabobank voldoet, waardoor de overstand op de rekening-courant steeds groter wordt. Ook is voldoende aannemelijk dat er al geruime tijd geen huurinkomsten voor Nord Vastgoed meer binnenkomen op de daarvoor bestemde rekening (waarvan de inkomsten aan Rabobank zijn verpand). Daarnaast heeft Rabobank - los van de door haar erkende aansprakelijkheid jegens Nord Vastgoed vanwege de onregelmatigheden die door [G] zijn begaan bij het beheer van de huurinkomstenrekening - iedere vorm van aansprakelijkheid harerzijds jegens Nord Vastgoed wegens benadeling van Nord Vastgoed uitdrukkelijk en gemotiveerd van de hand gewezen. Partijen zijn het dus op zeer essentiële punten nog steeds uitdrukkelijk met elkaar oneens. Tegen deze achtergrond heeft Nord Vastgoed naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan - voorshands - moet worden geoordeeld dat zij niettemin gerechtvaardigd mocht vertrouwen op het tot stand komen van een integrale overeenkomst tussen partijen ter zake de punten van geschil. Gelet op de standpunten van partijen over en weer lijkt veeleer het tegendeel het geval te zijn. Een en ander leidt tot de conclusie dat het Rabobank vrijstond om het onderhandelingsproces met Nord Vastgoed, zo dat er (nog) was, af te breken. Het jegens Rabobank gevorderde gebod tot dooronderhandelen moet dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
3.25.
Nord Vastgoed zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Rabobank als volgt vastgesteld:
  • vast recht € 589,00
  • salaris advocaat € 816,00
-------------
totaal € 1.405,00.

4.De beoordeling in reconventie

Nakoming overeenkomsten tussen partijen

4.1.
Rabobank vordert dat Nord Vastgoed dient zorg te dragen voor correcte nakoming van de verplichtingen die op grond van de op 1 april 2008 gesloten overeenkomsten op Nord Vastgoed rusten, bij gebreke waarvan Rabobank gerechtigd is een executie te starten en onverwijld voort te zetten, waarbij Nord Vastgoed dient te gehengen en te gedogen dat deze executie te haren laste plaatsvindt. Ter onderbouwing van deze vorderingen stelt Rabobank dat zij belang heeft bij het verkrijgen van een voorziening in kort geding die ertoe strekt dat het obligo niet verder oploopt en verdere schade wordt voorkomen. Rabobank heeft een aanzienlijke vordering op Nord Vastgoed uit hoofde van de verstrekte geldleningen. Nord Vastgoed heeft al sinds 2009 niet meer aan haar betalingsverplichtingen jegens Rabobank voldaan en de borgstellingen zijn recent (zijdens de echtgenotes van [H] en [I]) vernietigd. Zicht op betaling door Nord Vastgoed is er thans niet. Het nemen van (volledig) verhaal op Nord Vastgoed, althans haar aandeelhouders/bestuurders zal ook moeilijk zijn, aldus Rabobank. Tegen deze achtergrond moet Nord Vastgoed worden veroordeeld tot nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens Rabobank.
4.2.
Nord Vastgoed betwist het gevorderde. De vordering van Rabobank tot nakoming is allereerst te onbepaald. Niet duidelijk is gemaakt waarvan nu precies correcte nakoming wordt verlangd, zodat een eventuele veroordeling tot executiegeschillen zal leiden. Ook heeft Rabobank geen spoedeisend belang bij haar vordering. Rabobank kán ook geen nakoming meer vorderen, omdat er geen titel meer is als gevolg van de buitengerechtelijke vernietiging van de financieringsovereenkomst door Nord Vastgoed. Nord Vastgoed heeft daardoor geen contractuele betalingsverplichting (meer) jegens Rabobank.
4.3.
De voorzieningenrechter zal de vordering van Rabobank afwijzen. Daartoe is het volgende redengevend. Nord Vastgoed heeft naar voorlopig oordeel geen afzonderlijk en spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening ter zake de nakoming van de overeenkomsten van 1 april 2008. Immers, de betreffende overeenkomsten zijn gesecureerd door een daarmee verbonden hypotheekrecht. Op grond van de hypotheekakte komt aan Rabobank jegens Nord Vastgoed het recht van parate executie (artikel 3:268 lid 1 BW) toe indien Nord Vastgoed in gebreke is met de voldoening van datgene waarvoor het hypotheekrecht tot zekerheid strekt. Derhalve beschikt Rabobank reeds over een titel op grond waarvan zij - zonder rechterlijke tussenkomst - tot executie kan overgaan. Een veroordeling tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten voegt daaraan niets toe. Nord Vastgoed zal een dergelijke executie overigens (in beginsel) dienen te gehengen en gedogen. Daarnaast heeft Rabobank onvoldoende onderbouwd waarom juist nu een voorlopige voorziening vereist is, terwijl er al jarenlang sprake is van een situatie van niet-betaling door Nord Vastgoed.
Medewerking aan executie/verbod op prijsdrukkende uitlatingen
4.4.
Rabobank vordert tevens dat Nord Vastgoed haar medewerking dient te verlenen aan executie, waaronder het verschaffen van toegang tot het pand voor bezichtiging en medewerking aan aanplakking, voor zover dat laatste noodzakelijk zou zijn.
4.5.
Nord Vastgoed voert verweer.
4.6.
De voorzieningenrechter zal onderhavige vordering afwijzen, nu Rabobank geen concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld, op grond waarvan de vrees aannemelijk is dat Nord Vastgoed onwillig zal zijn om haar medewerking aan (een eventuele) executie als hiervoor bedoeld te verlenen. Evenmin heeft Rabobank concrete feiten of omstandigheden gesteld, op grond waarvan de vrees aannemelijk is dat Nord Vastgoed zich jegens derden/potentiële kopers, dan wel in de media, dusdanig zal uitlaten dat dit een prijsdrukkend effect zal hebben bij executie. Derhalve bestaat er voorshands geen noodzaak om een voorlopige voorziening ter zake te treffen.
Stellen van aanvullende zekerheid
4.7.
Voor het geval dat de voorzieningenrechter in dit kort geding zou oordelen dat het aannemelijk is dat het door Nord Vastgoed gedane beroep op vernietiging van de financieringsovereenkomst en het hypotheekrecht doel treft, in welk geval er ongedaanmakingsverbintenissen op partijen komen te rusten, stelt Rabobank dat Nord Vastgoed dient te worden veroordeeld om genoegzaam zekerheid te verstrekken aan Rabobank, tot een bedrag van € 500.000,-, door middel van het stellen van een bankgarantie of door middel van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen zekerheidstelling.
4.8.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Hiervoor is in conventie reeds geoordeeld dat het door Nord Vastgoed gedane beroep op vernietiging van de financieringsovereenkomst en het hypotheekrecht - naar voorlopig oordeel - geen doel heeft getroffen. Daarmee is de voorwaarde waaronder de onderhavige vordering is ingesteld niet vervuld. Om die reden kan deze vordering buiten beschouwing worden gelaten.
Proceskosten
4.9.
Rabobank zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Nord Vastgoed vastgesteld op
€ 408,00 (0,5 punt x € 816,00) aan salaris van de advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
I. wijst de vorderingen van Nord Vastgoed af;
II. veroordeelt Nord Vastgoed in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Rabobank vastgesteld op € 1.405,00;
III. verklaart het vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
IV. wijst de vorderingen van Rabobank af;
V. veroordeelt Rabobank in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Nord vastgoed vastgesteld op € 408,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.
fn 343