ECLI:NL:RBNNE:2013:4163

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
H L 128016 - KG RK 13-288 (E) wraking
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van mr. J.W. Keuning in bestuursrechtelijke procedure

Op 28 juni 2013 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland het wrakingsverzoek van [verzoeker] behandeld. Dit verzoek was gericht tegen mr. J.W. Keuning, de rechter die een beroepsprocedure behandelde tussen [verzoeker] en de inspecteur van de Belastingdienst Noord/kantoor Leeuwarden. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag heeft [verzoeker] zijn wrakingsverzoek ingediend, omdat hij vond dat mr. Keuning niet onpartijdig was. Hij voerde aan dat mr. Keuning hem in de hal van het Gerechtsgebouw had benaderd en de hand wilde schudden, wat volgens hem ongepast was. Daarnaast beschuldigde hij mr. Keuning van het maken van denigrerende opmerkingen over zijn WWB-uitkering en het geven van een voorlopig oordeel over de zaak, wat de schijn van vooringenomenheid zou wekken.

Mr. Keuning ontkende de beschuldigingen en verklaarde dat hij niet verantwoordelijk was voor de samenstelling van de wrakingskamer. Hij gaf aan dat zijn vragen over de bijstandsuitkering bedoeld waren om het gesprek op gang te brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat mr. Keuning vooringenomen was. De wrakingskamer stelde vast dat de rechterlijke onpartijdigheid niet in het gedrang was gekomen door het handelen van mr. Keuning en dat er geen grond was voor het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak kon worden voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Leeuwarden
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/17/128016 / KG RK 13-288
Uitspraak ex artikel 8:18 Awb van 28 juni 2013
Van de meervoudige wrakingskamer, inzake het op 28 juni 2013 door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: [verzoeker],
ingediende verzoek tot wraking van mr. J.W. Keuning, rechter in de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank is een beroepsprocedure - onder zaaknummer AWB LEE 13/791 - aanhangig tussen [verzoeker] als eiser en de inspecteur van de Belastingdienst Noord/kantoor Leeuwarden, als verweerder.
1.2.
Op 28 juni 2013 heeft in deze procedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van mr. Keuning. [verzoeker] heeft ter zitting de wraking van mr. Keuning voorgedragen. Hierop is de behandeling geschorst en is er een proces-verbaal van wraking opgesteld.
1.3.
Het wrakingsverzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de meervoudige wrakingskamer van 28 juni 2013. [verzoeker] en mr. Keuning zijn verschenen. [verzoeker] heeft zijn wrakingsverzoek bij deze gelegenheid nader toegelicht. Mr. Keuning heeft ter zitting aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft zijn standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek verwoord.
1.4.
De wrakingskamer heeft - na sluiting van het onderzoek ter zitting en na beraad -mondeling uitspraak gedaan. Deze uitspraak vormt daarvan de schriftelijke uitwerking.

2.Het standpunt van [verzoeker]

legt aan zijn wrakingsverzoek - samengevat - het volgende ten grondslag.
2.1.
Nadat [verzoeker] het wrakingsverzoek had gedaan en hij in afwachting van de behandeling van zijn wrakingsverzoek door de wrakingskamer in de hal van het Gerechtsgebouw verbleef, is mr. Keuning aldaar op hem af gekomen en heeft hem de hand willen schudden. Het is volgens [verzoeker] echter niet gebruikelijk dat een verzoeker tot wraking en de gewraakte rechter buiten de zitting van de wrakingskamer om contact met elkaar hebben. Een dergelijke handelwijze is ook in strijd met het rolreglement, aldus [verzoeker].
2.2.
Mr. Keuning heeft geweigerd om, nadat het wrakingsverzoek door [verzoeker] was gedaan, een wrakingskamer samen te stellen. Deze weigering is evenwel niet opgenomen in het door mr. Keuning opgestelde proces-verbaal van wraking. Tevens heeft mr. Keuning - in strijd met de uitdrukkelijke wens van [verzoeker] - medegedeeld dat behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer vandaag niet meer zou kunnen plaatsvinden. Ook dit is niet in het proces-verbaal van wraking opgenomen. Gelet op het voorgaande is dit proces-verbaal volgens [verzoeker] gedeeltelijk in strijd met de waarheid opgesteld, althans als onvolledig aan te merken.
2.3.
Mr. Keuning heeft denigrerende opmerkingen gemaakt over het feit dat [verzoeker] een WWB-uitkering heeft alsmede over diens sollicitatieverplichtingen. Deze omstandigheden zijn niet relevant voor de beoordeling van het door [verzoeker] bij de rechtbank ingestelde beroep, dus het is onbegrijpelijk dat mr. Keuning zich toch daarover uitliet.
2.4.
Ten slotte heeft mr. Keuning ter zitting reeds een voorlopig (inhoudelijk) oordeel gegeven over de voorliggende kwestie. Kennelijk stond zijn oordeel dus op voorhand al vast. Hiermee heeft mr. Keuning de schijn van vooringenomenheid gewekt, aldus [verzoeker].

3.Het standpunt van mr. Keuning

3.1.
Mr. Keuning erkent dat hij in de hal van het Gerechtsgebouw, voorafgaand aan de wrakingszitting, op [verzoeker] af is gelopen om hem de hand te schudden.
3.2.
Mr. Keuning heeft niet geweigerd om, nadat het wrakingsverzoek was gedaan, een wrakingskamer samen te stellen. Mr. Keuning gaat ook niet over de samenstelling van de wrakingskamer. Hij heeft het proces-verbaal van de wraking in handen van de griffier van de wrakingskamer gesteld, waarna er - zonder tussenkomst van mr. Keuning - een wrakingskamer is geformeerd. Mr. Keuning heeft nadat hij was gewraakt aangegeven dat hij niet zeker wist of de zitting van de wrakingskamer, conform de uitdrukkelijke wens van [verzoeker], nog dezelfde dag zou kunnen plaatsvinden.
3.3.
Mr. Keuning heeft aan het begin van de door hem geleide zitting [verzoeker] gevraagd naar zijn bijstandsuitkering en zijn sollicitatieverplichtingen. Dit heeft mr. Keuning, hoewel deze omstandigheden strikt genomen niet relevant waren voor het oordeel aangaande de voorliggende zaak, gedaan om het gesprek met [verzoeker] op gang te brengen, alsook uit belangstelling. Mr. Keuning betwist overigens dat hij denigrerende opmerkingen in de richting van [verzoeker] zou hebben gemaakt.
3.4.
Ter zitting heeft mr. Keuning een voorlopig (inhoudelijk) oordeel gegeven over de voorliggende kwestie, waarbij hij erop heeft gewezen dat de bewijslast ter zake de door [verzoeker] opgevoerde fiscale aftrekposten bij hem ligt en dat [verzoeker] naar zijn -voorlopig - oordeel vooralsnog onvoldoende bewijs voor het mogen opvoeren van deze aftrekposten had bijgebracht. In vervolg daarop heeft mr. Keuning aan [verzoeker] gevraagd of hij nog nader bewijs zou kunnen leveren.

4.De beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt worden gewraakt indien sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke - door verzoeker aan te voeren - omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
Uit de door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden valt naar het oordeel van de
wrakingskamer niet af te leiden dat mr. Keuning subjectief - dus ten aanzien van de persoon van [verzoeker] - vooringenomen is. Ook anderszins is dat niet aannemelijk geworden.
4.3.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of de door [verzoeker] aangevoerde
omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat sprake is van objectief gerechtvaardigde vrees dat mr. Keuning jegens [verzoeker] vooringenomen is. De wrakingskamer overweegt dienaangaande als volgt.
4.4.
Waar [verzoeker] heeft verwezen naar de omstandigheid dat mr. Keuning voorafgaand aan de zitting van de wrakingskamer op hem af is gelopen en hem de hand wilde schudden, overweegt de wrakingskamer dat door dit feitelijk handelen van mr. Keuning de rechterlijke onpartijdigheid op geen enkele wijze in het gedrang is gekomen. Hierin kan dan ook geen grond voor wraking worden gevonden.
4.5.
Volgens [verzoeker] is het onderhavige proces-verbaal van wraking door mr. Keuning deels in strijd met de waarheid opgesteld, althans is dit proces-verbaal onvolledig, omdat daarin niet is opgenomen (i) de weigering van mr. Keuning om een wrakingskamer samen te stellen en (ii) omdat mr. Keuning heeft medegedeeld dat - in afwijking van de uitdrukkelijk wens van [verzoeker] - de behandeling van het wrakingsverzoek heden niet meer zou kunnen plaatsvinden. Een en ander is door mr. Keuning overigens uitdrukkelijk betwist. Wat er ook zij van voormelde bezwaren van [verzoeker] tegen de tekst van het proces-verbaal, de wrakingskamer constateert dat er reeds kort na het indienen van het wrakingsverzoek een zitting van de wrakingskamer heeft plaatsgevonden, waarmee aan die wens van [verzoeker] (voldoende) tegemoetgekomen is. Nadat conform het geldende wrakingsprotocol het proces-verbaal van wraking door mr. Keuning in handen van de griffier van de wrakingskamer was gesteld, heeft deze griffier onverwijld een wrakingskamer geformeerd. Mr. Keuning is als gewraakte rechter niet bevoegd om te beslissen over het samenstellen van een wrakingskamer en hij heeft daarmee ook feitelijk geen enkele bemoeienis gehad. Gelet op het vorenstaande kan in het door [verzoeker] beschreven handelen van mr. Keuning evenmin een grond voor wraking worden gevonden.
4.6.
De wrakingskamer is verder van oordeel dat niet is komen vast te staan dat mr. Keuning opmerkingen met een denigrerend karakter in de richting van [verzoeker] heeft gemaakt. Mr. Keuning heeft uitdrukkelijk betwist dat hij zodanige opmerkingen heeft gemaakt, terwijl [verzoeker] de vermeende opmerkingen niet nader heeft geconcretiseerd of onderbouwd. Indien het [verzoeker] onwelgevallig was dat mr. Keuning vragen stelde over zijn bijstandsuitkering en zijn (daaraan verbonden) sollicitatieverplichtingen, dan kan daarin - hoewel aangenomen moet worden dat deze vragen niet noodzakelijk waren in het kader van de beoordeling door mr. Keuning van het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen de hem opgelegde belastingaanslag - geen grond voor vooringenomenheid van mr. Keuning worden gevonden. Hierbij dient te worden bedacht dat het de rechter, die de leiding heeft over het onderzoek ter terechtzitting, (in beginsel) vrij staat om de wijze van behandeling van een zaak ter zitting te bepalen en in dat kader de door hem gewenste vragen aan partijen te stellen.
4.7.
Vast staat dat mr. Keuning ter zitting een voorlopig oordeel heeft gegeven over de vraag of [verzoeker] voldoende bewijs had bijgebracht ten aanzien de door hem opgevoerde fiscale aftrekposten. De wrakingskamer oordeelt dat het tot de normale gang van zaken ter terechtzitting behoort dat de behandelend rechter, indien hij daartoe aanleiding ziet, partijen - nadat zij in de gelegenheid zijn geweest om hun standpunt toe te lichten - reeds ter zitting in kennis kan stellen van zijn voorlopig oordeel over het voorliggende geschil, waarna partijen daarop desgewenst nog kunnen reageren. In de omstandigheid dat dit voorlopig oordeel kennelijk ongunstig voor [verzoeker] uitviel, kan geen grond voor vooringenomenheid van mr. Keuning worden gevonden.
4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat geen van de door [verzoeker] aangedragen wrakingsgronden slaagt. Het door hem ingediende wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
1. wijst het verzoek tot wraking af;
2. bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek
3. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Keuning en de inspecteur van de Belastingdienst Noord/kantoor Leeuwarden.
Deze uitspraak is gewezen door mr. R. Giltay, mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme en mr. A.H.M. Dölle, bijgestaan door mr. M. Postma als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.
fn 343