In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 juni 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de aanleg van een uitweg. De vergunning was verleend aan de Stichting De Bijzondere Onderneming door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland op 6 maart 2013. Verzoekers, die bezwaar maakten tegen deze vergunning, hebben op 23 april 2013 de voorzieningenrechter verzocht om het besluit te schorsen. Tijdens de zitting op 17 juni 2013 zijn de verzoekers en hun gemachtigde verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de stichting.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter heeft echter ook de vraag opgeworpen of de verzoekers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Ondanks deze vraag heeft de voorzieningenrechter besloten om inhoudelijk te oordelen over het schorsingsverzoek, omdat er in ieder geval twee verzoekers als belanghebbenden zijn erkend.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning voor de uitweg in overeenstemming is met het bestemmingsplan dat door de gemeenteraad van Smallingerland is vastgesteld. De verzoekers hebben het bestemmingsplan aangevochten bij de Raad van State, maar hebben geen voorlopige voorziening aangevraagd, waardoor de werking van het bestemmingsplan niet is opgeschort. De rechter heeft geconcludeerd dat de vergunning niet geweigerd kan worden op basis van de bezwaren van de verzoekers, omdat deze niet onderbouwd zijn met de in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) genoemde weigeringsgronden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het schorsingsverzoek afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de omgevingsvergunning in bezwaar niet stand zou houden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen rechtsmiddel tegen deze beslissing mogelijk.