ECLI:NL:RBNNE:2013:4132

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
17/885572-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld door nalatigheid van een verhuurder met betrekking tot een gevelkachel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die werd beschuldigd van dood door schuld. De zaak betreft een incident dat zich voordeed in de periode van 9 tot en met 10 oktober 2003, waarbij een persoon, [slachtoffer], is overleden aan de gevolgen van koolmonoxidevergiftiging in een woning die door de verdachte werd verhuurd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als verhuurder, nalatig was in haar verplichtingen om de gevelkachel in de woning te controleren en te onderhouden. De gevelkachel was niet goed gemonteerd, wat leidde tot een onveilige situatie voor de huurder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gevelkachel al bij de oplevering van de woning in juni 2003 aanwezig was en dat er geen deugdelijke inspectie heeft plaatsgevonden. De huurster, [huurster], had de kachel nooit gebruikt en mocht ervan uitgaan dat deze in goede staat verkeerde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had voldaan aan haar opleveringsverplichting en dat dit nalaten aan haar kon worden toegerekend. De rechtbank achtte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en legde een geldboete op van € 4.500,00. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [benadeelde], ter hoogte van € 7.570,00 voor uitvaartkosten. De rechtbank overwoog dat de procedures van de verdachte in 2003 niet de zorgvuldigheid betrachtte die van een professioneel verhuurbedrijf verwacht mag worden, wat heeft geleid tot deze tragische gebeurtenis.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/885572-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 juni 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

gevestigd te [adres].
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. K. de Vries, advocaat te Groningen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 19 februari 2013 en 13 juni 2013, alsmede op het tussenvonnis van 5 maart 2013.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2003 tot en met 10 oktober 2003,
te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig in een woning gelegen, aldaar, aan de[adres 2], (welke woning door verdachte werd verhuurd), de in een slaapkamer van die woning aanwezige gevelkachel/gaskachel niet heeft gecontroleerd of vervangen zulks terwijl die kachel niet op een juiste wijze was gemonteerd en/of nalatig is geweest in het onderhoud ten aanzien van die kachel, zulks terwijl verdachte als verhuurder van die woning verantwoordelijk was voor het onderhoud van de van die woning deeluitmakende gas/gevelkachel, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een koolmonoxidevergiftiging, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
  • vrijspraak van het ten laste gelegde;
  • afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2003103663-6, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [huurster]:
Op 10 oktober 2003 omstreeks 20.15 uur, is de mij bekende[slachtoffer] dood aangetroffen in mijn woning aan de [adres 2] te Leeuwarden.
Ik ben sinds juni 2003 woonachtig op het voornoemde adres. Regelmatig verblijft een kennis van mij, genaamd [naam 1], bij mij in de woning. [slachtoffer] logeerde sinds een drietal weken bij mij in de woning.
U vraagt mij wanneer ik[slachtoffer] voor het laatst levend heb gezien. Dit was op donderdagmiddag 9 oktober 2003 omstreeks 13.30 uur.
De gevelkachel die in de slaapkamer van [slachtoffer] staat, was reeds in de woning aangebracht toen ik in juni 2003 daar kwam wonen. Dit behoort bij de inrichting van de woning. Toen ik destijds de woning betrok heb ik geen instructie gekregen hoe ik met de kachel om moest gaan of wie verantwoordelijk is voor het onderhoud hiervan. Ik ga er vanuit dat de woningbouwvereniging hiervoor verantwoordelijk. is. Daar ik geen gebruik maakte van de kamer heb ik de kachel ook niet gebruikt.
2.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2003103663-5, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van[naam 1]:
Ik verblijf regelmatig bij [huurster] in de woning op het adres [adres 2] te Leeuwarden. Op 10 oktober 2003 omstreeks 20:15 uur heb ik [slachtoffer] dood aangetroffen in de slaapkamer gelegen aan de voorkant in de woning van [huurster].
Ik weet dat er een kachel in de slaapkamer staat waar [slachtoffer] sliep. De kachel was reeds in de woning aanwezig toen [huurster] op de[adres 2] kwam wonen.
3.
Een schriftelijk bescheid, te weten een op ambtseed door [verbalisant], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal van technisch onderzoek, nummer 2003103663-3, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 11 oktober 2003 stelde ik een technisch onderzoek in de woning van het slachtoffer, op het adres [adres 2], in.
In de slaapkamer bevond zich een gesloten kachel. Dit betrof een gesloten gevelkachel. Ik zag dat de bediening van de ontsteker zich in de mantel bevond en was verbonden met het kachelhuis. De kachel was middels een koperen leiding op het gasnet in de woning aangesloten. Ten tijde van het onderzoek stond de gaskraan op de gasleiding open.
De kachel behoort met 4 schroeven tegen de gevel gemonteerd te zijn. Ik zag dat het kachelhuis met 1 schroef in plaats van 4 schroeven tegen de muur bevestigd was.
Tijdens de demontage zag ik dat de binnenste buis, welke de verbrandingsgassen naar buiten afvoert, niet goed aansloot op de uitlaatopening van de verbrandingskamer. Ik zag dat die buismond gedeeltelijk voor de lucht toevoerruimte lag. De buismond was hierdoor vervormd. Ik zag dat het buiseinde van de tweede, buitenste buis niet haaks afgezaagd was. Dit, niet haakse deel van de buismond, sloot niet sluitend aan op het kachelhuis.
Gelet op het vorenstaande werd een groot deel van de verbrandingsgassen in de toe te voeren verbrandingslucht geblazen. Hierdoor ontstond een onvolledige verbranding in de kachel.
Gelet op het feit dat de buitenste buis - toevoerlucht - niet goed op het kachelhuis aansloot, kon het mengsel van lucht en verbrandingsgassen langs de spleet op het kachelhuis en de afstandsplaat in de slaapkamer ontsnappen.
Conclusie:
2.
de in de slaapkamer aangetroffen gas/gevelkachel was niet juist gemonteerd.
3.
de aangezogen - verse - verbrandingslucht werd vlak voor het verbrandingshuis gemengd met verbrandingsgassen welke een onvolledige verbranding veroorzaakt.
4.
gelet op de aangetroffen situatie qua kachelmontage, was het mogelijk dat het mengsel van onvolledig verbrande verbrandingsgassen en buitenlucht in de slaapkamer is gezogen.
4.
Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2003.10.13.17, d.d. 7 januari 2004 opgemaakt door dr. [deskundige], op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:
Onderwerp: toxicologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijk overlijden.
Resultaten toxicologisch onderzoek
Stof : koolmonoxide (carboxyhaemoglobine; CO.Hb)
Onderzocht materiaal : bloed
Concentratie : 64% van totaal Hb.
Conclusie:
In het bloed van [slachtoffer] werd koolmonoxide aangetoond. De hoge concentratie koolmonoxide (64% carboxyhaemoglobine (CO.Hb) ten opzichte van totaal haemoglobine) in het bloed van [slachtoffer] past bij een fatale vergiftiging met koolmonoxide.
5.
Een schriftelijk bescheid, te weten een Huurovereenkomst woonruimte, [naam 2], inhoudende:
De ondergetekenden:
[naam 2] te Leeuwarden, hierna te noemen: verhuurster
en
Mevrouw[huurster], hierna te noemen: huurder
komen het volgende overeen:
Verhuurster verhuurt aan verhuurder, die in huur aanneemt, de woning gelegen aan de[adres 2] te Leeuwarden.
De overeenkomst wordt aangegaan met ingang van 25 juni 2003 en wel voor onbepaalde tijd.
6.
Een schriftelijk bescheid, te weten een inspectierapport van [naam 2] wonen d.d. 10 juli 1995, voor zover inhoudende:
Adres: [adres 2].
Vertrek: Slaapkamer 1, voor
Omschrijving: Goed, kachel aanwezig.
7.
Een schriftelijk bescheid, te weten een inspectierapport van[naam 2] wonen d.d. 4 juni 2003, inhoudende:
Adres: [adres 2].
Vertrek: Slaapkamer 1
Omschrijving:
8.
Een schriftelijk bescheid, te weten een Huuropzegging van [naam 2], voor zover inhoudende:
Vhe-adres : [adres 2] te Leeuwarden
Opgezegd per : 4 juni 2003
Reden opzegging : Ontruiming
Uitgezet.
9.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2003103663-10, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [naam 3]:
Ik heb namens het [naam 4], tot 1 oktober 2003 [naam 2], [huurster] een woning aangeboden aan de [adres 2] te Leeuwarden.
In eerste instantie had mevrouw [huurster] zelfstandig de woning bekeken. [huurster] bleek wel belangstelling voor de woning te hebben, doch wenste dat er nog schilderwerk, sauswerk zou worden uitgevoerd. Nadat zij mij hiervan in kennis had gesteld, ben ik nadien met [huurster] naar de betreffende woning gegaan en heb de situatie ter plaatse bekeken. Mij is niet opgevallen dat er een kachel in de woning aanwezig was. Ik heb hier verder ook niet op gelet.
10.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2003103663-11, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van[naam 5]:
Ik ben als klantadviseur werkzaam bij het [naam 4], tot 1 oktober 2003 het [naam 2]. Voor die periode was ik als medewerker verhuur werkzaam binnen het bedrijf. In die hoedanigheid heb ik medio juni 2003 een huurcontract afgerond en besproken met de bewoonster van perceel [adres 2] te Leeuwarden, zijnde mevrouw [huurster].
U vraagt mij of dat er tijdens het gesprek met de huurder is gesproken over de verantwoordelijkheid ten aanzien van de eventueel in de woning aanwezige gaskachel en/of badgeiser. Ik heb niet met haar gesproken over dergelijke voorzieningen. Voorzover mij bekend waren er geen kachels in de woning aanwezig.
11.
Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van K. de Vries, raadsman van verdachte, d.d. 30 mei 2013, bevattende als bijlage de schriftelijke beantwoording van vragen door getuige [naam 6]:
Hoe vond er in de periode 1995 en juni 2003, toezicht c.q. controle plaats op de procedures bij de voorinspecties en oplevering van het woonbedrijf?
In de genoemde periode was er sprake van een hoogconjunctuur in de woningmarkt waarin bij [naam 2] maandelijks rond de 150 mutaties plaatsvonden,
Het mutatieproces bij woningcorporaties was in die tijd grotendeels een intern gericht proces, gericht op het verzamelen van gegevens om het verhuurproces met zo min mogelijk tussentijdse leegstand te blijven voortzetten.
Onder het huurrecht zoals dat gold tot augustus 2003 was de huurder gehouden om het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst in goede staat op te leveren. Zie artikel 7A:1598, 1599 en 1603 BW De stelplicht en de bewijslast dat het gehuurde bij de aanvang van de huurovereenkomst niet in goede staat verkeerde rustten op de huurder. Dit gold ook ingeval bij aanvang van de huur geen inspectierapport was opgemaakt, vgl. HR 27 november 1998, NJ 199, LJN ZC 2790. Het belang om bij aanvang van de huur de staat van een woning vast te leggen ontbrak daardoor.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank het volgende vast.
De heer[slachtoffer] is in de periode van 9 oktober 2003 tot en met 10 oktober 2003 als gevolg van koolmonoxidevergiftiging overleden in de woning van mevrouw[huurster], gelegen aan de [adres 2] te Leeuwarden. Deze woning werd door [huurster] gehuurd van [naam 2], waarvan verdachte rechtsopvolger is. In de slaapkamer waarin het lichaam van[slachtoffer] is gevonden is een in werking zijnde gevelkachel aangetroffen. Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat deze kachel ondeugdelijk was gemonteerd waardoor het mogelijk was dat onvolledig verbrande verbrandingsgassen en buitenlucht in de slaapkamer werden gezogen. De gevelkachel bevond zich in de woning op het moment dat huurster de woning betrok.
Huurster [huurster] heeft verklaard dat zij de gevelkachel sinds haar intrek in de woning in juni 2003 nooit heeft gebruikt. De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen. Het dossier bevat evenmin aanwijzingen dat er in de periode van juni 2003 tot en met 10 oktober 2003 (onderhouds)werkzaamheden aan de gevelkachel zijn verricht, noch dat er op enige andere wijze veranderingen zijn aangebracht aan de staat waarin de gevelkachel verkeerde. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de gevelkachel reeds in ondeugdelijke staat verkeerde ten tijde van de oplevering in juni 2003.
Voorafgaand aan de oplevering heeft geen deugdelijke inspectie plaatsgevonden. De gevelkachel is daardoor in het geheel niet opgemerkt. Nagelaten is de kachel te controleren en/of te verwijderen, dan wel te vervangen.
Dientengevolge is de woning opgeleverd inclusief de ondeugdelijk gemonteerde gevelkachel. Aldus heeft verdachte niet voldaan aan de opleveringsverplichting die op grond van artikel 7:203 van het Burgerlijk Wetboek op haar als verhuurster rust. De woning werd immers opgeleverd met een zodanig gebrek, dat normaal gebruik van de zaak – te weten: bewoning – niet op een veilige manier mogelijk was.
De rechtbank dient - mede in het licht van hetgeen ter terechtzitting namens verdachte is aangevoerd - te beoordelen of dit nalaten aan verdachte kan worden toegerekend. Voor dat oordeel acht de rechtbank van belang dat de ontruiming van de woning onder leiding van een deurwaarder is geschied in opdracht van [naam 2], rechtsvoorganger van verdachte. Daaropvolgend is een bezoek aan de woning gebracht door een inspecteur die bij [naam 2] in dienst was. De werkzaamheden die door hen zijn verricht, waren - onder meer - gericht op de oplevering van de woning en behoorden zodoende tot de normale bedrijfsvoering van [naam 2].
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande het geconstateerde nalaten redelijkerwijs worden toegerekend aan (de rechtsopvolger van) [naam 2], nu zowel de ontruiming als de inspectie werd verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het geconstateerde verzuim, om voorafgaand aan de oplevering de gevelkachel te controleren, schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Voor de beantwoording van die vraag dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen, waarbij de ernst van het gevolg niet redengevend is voor de mate van de schuld.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende omstandigheden gebleken.
De reguliere procedure voorafgaand aan de oplevering van een woning aan een nieuwe huurder bestond, zo blijkt uit de verklaringen van[naam 6] en [naam 3], uit twee controlemomenten, te weten een voorinspectie en een mutatie-inspectie. Daarbij werd de staat van de woning gecontroleerd.
De oplevering van de woning in 2003 was in die zin afwijkend dat de woning van de vertrekkende huurder is ontruimd. Aan de deurwaarder die daarbij betrokken was, is de opdracht gegeven om de woning 'bezemschoon' achter te laten. Er heeft geen voor-inspectie plaatsgevonden. Op het inspectieformulier uit 2003 staat niet vermeld dat er een kachel aanwezig was in de woning.
Uit de verklaring van[naam 6] blijkt dat er in 2003 een hoogconjunctuur heerste en dat [naam 2] te maken had met ongeveer 150 mutaties per maand. De intern geldende procedures bij [naam 2] waren om die reden voornamelijk gericht op een zo snel mogelijke afhandeling van de mutaties, om het verhuurproces voort te zetten met zo min mogelijk tussentijdse leegstand. Civielrechtelijk was er bovendien voor het woonbedrijf geen belang om de staat van de woningen nauwkeurig te registreren bij aanvang van de huur.
Bezien tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de door [naam 2] gemaakte fout in belangrijke mate is veroorzaakt doordat de organisatorische omgeving in 2003 overwegend was ingericht op snelheid en voorkoming van leegstand. Andere aspecten, zoals de zorg voor een goede staat van de woningen, waaronder begrepen de veiligheid, zijn daardoor in voorkomende gevallen uit het oog verloren. Met name het geval van een ontruiming noopt naar het oordeel van de rechtbank tot waakzaamheid bij verdachte, omdat contact tussen de oude en de nieuwe huurder dan doorgaans niet zal plaatsvinden en informatie over de staat van de woning dus niet langs die weg aan het licht zal komen. Hierdoor vindt ook geen overleg plaats met betrekking tot de overname van achtergelaten zaken, zoals gaskachels.
De rechtbank is van oordeel dat de gebrekkige inrichting en naleving van de procedures in het geval van oplevering en met name ontruiming, niet de zorg werd betracht die in redelijkheid van een professioneel woonbedrijf kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van fouten, met verstrekkende gevolgen. Het was immers bij niemand binnen het bedrijf bekend dat de gevelkachel nog aanwezig was in de woning en dat die kachel verwijderd, dan wel vervangen diende te worden. Dat er civielrechtelijk wellicht geen belang voor verdachte bestond om de staat van de woning goed vast te leggen, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank acht de wijze waarop is nagelaten de gevelkachel te controleren, in het licht van de gebrekkige procedures, aanmerkelijk onvoorzichtig.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 9 oktober 2003 tot en met 10 oktober 2003, te Leeuwarden, aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig in een woning gelegen aan de [adres 2], welke woning door verdachte werd verhuurd, de in een slaapkamer van die woning aanwezige gevelkachel niet heeft gecontroleerd of vervangen zulks terwijl die kachel niet op een juiste wijze was gemonteerd, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een koolmonoxidevergiftiging, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, gepleegd door een rechtspersoon.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
  • de aard en de ernst van het gepleegde feit;
  • de omstandigheden waaronder dit is begaan;
  • de vordering van de officier van justitie;
  • het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich als rechtspersoon schuldig gemaakt aan dood door schuld. In een door haar verhuurde woning is een man overleden aan koolmonoxidevergiftiging doordat een al bij het aangaan van de huurovereenkomst aanwezige gevelkachel in een slaapkamer niet goed was aangesloten.
Bij de oplevering van de huurwoning in juni 2003 is door medewerkers van verdachte niet opgemerkt dat in een slaapkamer van de woning een gevelkachel aanwezig was. Er heeft toen ook geen controle van de kachel plaatsgevonden. De huurster trof een kachel aan in de door haar gehuurde woning en mocht ervan uitgaan dat deze deel uitmaakte van de door haar gehuurde woning en in goede staat verkeerde.
De procedures die verdachte in die tijd - het feit heeft bijna tien jaar geleden plaatsgevonden - hanteerde waren vooral gericht op een snelle doorstroom in de verhuur van woningen. Het lijkt dat daarbij vooral het belang van verdachte voorop stond en de belangen van de huurders, waaronder de veiligheid, uit het oog werden verloren.
De vader van het slachtoffer heeft jaren gestreden om de zaak voor de strafrechter te krijgen. Ter zitting heeft de rechtbank bemerkt hoe zeer het overlijden van zijn zoon zijn leven heeft beheerst.
Bij de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het feit al bijna tien jaar geleden heeft plaatsgevonden. Verdachte hanteert nu andere procedures, al dan niet ingegeven door gewijzigde wetgeving. Daarom acht de rechtbank een voorwaardelijke straf niet aangewezen. Ook het feit dat de rechtbank een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid bewezen acht en niet grove schuld is van belang voor de strafmaat.
Al met al komt de rechtbank tot een geldboete van € 4.500,00.

Benadeelde partij

[benadeelde] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Namens verdachte is gesteld dat de verschillende posten op de vordering onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade met betrekking tot de uitvaartkosten voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. [benadeelde] heeft aangegeven dat de kosten voor de uitvaart € 7.570,00 bedragen. De rechtbank is van oordeel dat dit een redelijk bedrag is en zal derhalve dit bedrag toewijzen. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling voor het overige deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vordering ten aanzien van het overige niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24, 36f, 51 en 307 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 4.500 (zegge: vierduizendvijfhonderd euro).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te [adres 3], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 7.570 (zegge: zevenduizend vijfhonderdzeventig euro).
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], te betalen een som geld ten bedrage van € 7.570 (zegge: zevenduizend vijfhonderdzeventig euro).
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door D.D. Drost, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2013.
Mr. M.B. de Wit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Koelman
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Drost
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/885572-12
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 13 juni 2013
Tegenwoordig:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. G.C. Koelman en mr. M.B. de Wit, rechters,
mr. P. van der Vliet, officier van justitie en
D.D. Drost, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, gedagvaard als:

[verdachte],

gevestigd te [adres],
is niet ter terechtzitting verschenen.
De ter terechtzitting aanwezige raadsman van verdachte, K. de Vries, advocaat te Groningen, verklaart uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd hem ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank laat de advocaat tot de verdediging toe, zodat de zaak op tegenspraak wordt behandeld.
Ter terechtzitting is tevens verschenen de heer [benadeelde], benadeelde partij.
……
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 27 juni 2013 te 13.30 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.