11.Een schriftelijk bescheid, te weten een brief van K. de Vries, raadsman van verdachte, d.d. 30 mei 2013, bevattende als bijlage de schriftelijke beantwoording van vragen door getuige [naam 6]:
Hoe vond er in de periode 1995 en juni 2003, toezicht c.q. controle plaats op de procedures bij de voorinspecties en oplevering van het woonbedrijf?
In de genoemde periode was er sprake van een hoogconjunctuur in de woningmarkt waarin bij [naam 2] maandelijks rond de 150 mutaties plaatsvonden,
Het mutatieproces bij woningcorporaties was in die tijd grotendeels een intern gericht proces, gericht op het verzamelen van gegevens om het verhuurproces met zo min mogelijk tussentijdse leegstand te blijven voortzetten.
Onder het huurrecht zoals dat gold tot augustus 2003 was de huurder gehouden om het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst in goede staat op te leveren. Zie artikel 7A:1598, 1599 en 1603 BW De stelplicht en de bewijslast dat het gehuurde bij de aanvang van de huurovereenkomst niet in goede staat verkeerde rustten op de huurder. Dit gold ook ingeval bij aanvang van de huur geen inspectierapport was opgemaakt, vgl. HR 27 november 1998, NJ 199, LJN ZC 2790. Het belang om bij aanvang van de huur de staat van een woning vast te leggen ontbrak daardoor.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank het volgende vast.
De heer[slachtoffer] is in de periode van 9 oktober 2003 tot en met 10 oktober 2003 als gevolg van koolmonoxidevergiftiging overleden in de woning van mevrouw[huurster], gelegen aan de [adres 2] te Leeuwarden. Deze woning werd door [huurster] gehuurd van [naam 2], waarvan verdachte rechtsopvolger is. In de slaapkamer waarin het lichaam van[slachtoffer] is gevonden is een in werking zijnde gevelkachel aangetroffen. Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat deze kachel ondeugdelijk was gemonteerd waardoor het mogelijk was dat onvolledig verbrande verbrandingsgassen en buitenlucht in de slaapkamer werden gezogen. De gevelkachel bevond zich in de woning op het moment dat huurster de woning betrok.
Huurster [huurster] heeft verklaard dat zij de gevelkachel sinds haar intrek in de woning in juni 2003 nooit heeft gebruikt. De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen. Het dossier bevat evenmin aanwijzingen dat er in de periode van juni 2003 tot en met 10 oktober 2003 (onderhouds)werkzaamheden aan de gevelkachel zijn verricht, noch dat er op enige andere wijze veranderingen zijn aangebracht aan de staat waarin de gevelkachel verkeerde. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de gevelkachel reeds in ondeugdelijke staat verkeerde ten tijde van de oplevering in juni 2003.
Voorafgaand aan de oplevering heeft geen deugdelijke inspectie plaatsgevonden. De gevelkachel is daardoor in het geheel niet opgemerkt. Nagelaten is de kachel te controleren en/of te verwijderen, dan wel te vervangen.
Dientengevolge is de woning opgeleverd inclusief de ondeugdelijk gemonteerde gevelkachel. Aldus heeft verdachte niet voldaan aan de opleveringsverplichting die op grond van artikel 7:203 van het Burgerlijk Wetboek op haar als verhuurster rust. De woning werd immers opgeleverd met een zodanig gebrek, dat normaal gebruik van de zaak – te weten: bewoning – niet op een veilige manier mogelijk was.
De rechtbank dient - mede in het licht van hetgeen ter terechtzitting namens verdachte is aangevoerd - te beoordelen of dit nalaten aan verdachte kan worden toegerekend. Voor dat oordeel acht de rechtbank van belang dat de ontruiming van de woning onder leiding van een deurwaarder is geschied in opdracht van [naam 2], rechtsvoorganger van verdachte. Daaropvolgend is een bezoek aan de woning gebracht door een inspecteur die bij [naam 2] in dienst was. De werkzaamheden die door hen zijn verricht, waren - onder meer - gericht op de oplevering van de woning en behoorden zodoende tot de normale bedrijfsvoering van [naam 2].
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande het geconstateerde nalaten redelijkerwijs worden toegerekend aan (de rechtsopvolger van) [naam 2], nu zowel de ontruiming als de inspectie werd verricht in de sfeer van de rechtspersoon.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het geconstateerde verzuim, om voorafgaand aan de oplevering de gevelkachel te controleren, schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Voor de beantwoording van die vraag dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen, waarbij de ernst van het gevolg niet redengevend is voor de mate van de schuld.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende omstandigheden gebleken.
De reguliere procedure voorafgaand aan de oplevering van een woning aan een nieuwe huurder bestond, zo blijkt uit de verklaringen van[naam 6] en [naam 3], uit twee controlemomenten, te weten een voorinspectie en een mutatie-inspectie. Daarbij werd de staat van de woning gecontroleerd.
De oplevering van de woning in 2003 was in die zin afwijkend dat de woning van de vertrekkende huurder is ontruimd. Aan de deurwaarder die daarbij betrokken was, is de opdracht gegeven om de woning 'bezemschoon' achter te laten. Er heeft geen voor-inspectie plaatsgevonden. Op het inspectieformulier uit 2003 staat niet vermeld dat er een kachel aanwezig was in de woning.
Uit de verklaring van[naam 6] blijkt dat er in 2003 een hoogconjunctuur heerste en dat [naam 2] te maken had met ongeveer 150 mutaties per maand. De intern geldende procedures bij [naam 2] waren om die reden voornamelijk gericht op een zo snel mogelijke afhandeling van de mutaties, om het verhuurproces voort te zetten met zo min mogelijk tussentijdse leegstand. Civielrechtelijk was er bovendien voor het woonbedrijf geen belang om de staat van de woningen nauwkeurig te registreren bij aanvang van de huur.
Bezien tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de door [naam 2] gemaakte fout in belangrijke mate is veroorzaakt doordat de organisatorische omgeving in 2003 overwegend was ingericht op snelheid en voorkoming van leegstand. Andere aspecten, zoals de zorg voor een goede staat van de woningen, waaronder begrepen de veiligheid, zijn daardoor in voorkomende gevallen uit het oog verloren. Met name het geval van een ontruiming noopt naar het oordeel van de rechtbank tot waakzaamheid bij verdachte, omdat contact tussen de oude en de nieuwe huurder dan doorgaans niet zal plaatsvinden en informatie over de staat van de woning dus niet langs die weg aan het licht zal komen. Hierdoor vindt ook geen overleg plaats met betrekking tot de overname van achtergelaten zaken, zoals gaskachels.
De rechtbank is van oordeel dat de gebrekkige inrichting en naleving van de procedures in het geval van oplevering en met name ontruiming, niet de zorg werd betracht die in redelijkheid van een professioneel woonbedrijf kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van fouten, met verstrekkende gevolgen. Het was immers bij niemand binnen het bedrijf bekend dat de gevelkachel nog aanwezig was in de woning en dat die kachel verwijderd, dan wel vervangen diende te worden. Dat er civielrechtelijk wellicht geen belang voor verdachte bestond om de staat van de woning goed vast te leggen, doet aan het voorgaande niet af. De rechtbank acht de wijze waarop is nagelaten de gevelkachel te controleren, in het licht van de gebrekkige procedures, aanmerkelijk onvoorzichtig.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.