ECLI:NL:RBNNE:2013:4101

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
K L 378133 - CV EXPL 12-152 (E)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van hulploon na sleep- en hulpverlening van een zeilschip

In deze zaak vorderde eiser [A] betaling van hulploon van gedaagden [B] en [C] na het verlenen van hulp aan een zeilschip dat was vastgelopen. De kantonrechter oordeelde dat er een sleep- en hulpverleningsovereenkomst tot stand was gekomen tussen [A] en [C], waarbij [C] aansprakelijk werd gesteld voor de betaling van het hulploon. De kantonrechter overwoog dat er sprake was van een reële dreiging van schade aan het zeilschip, wat de hulpverlening rechtvaardigde. De hoogte van het hulploon werd vastgesteld op € 800,00, rekening houdend met de omstandigheden van de hulpverlening. De vordering van [A] op [B] werd afgewezen, omdat er geen overeenkomst tussen hen was. De kantonrechter oordeelde verder dat de verjaring van de vordering was gestuit door een aanmaning en het instellen van de vordering. In de vrijwaringszaken werden de vorderingen van [B] op [C] en [D] afgewezen, omdat [B] in de hoofdzaak in het ongelijk was gesteld. De proceskosten werden gecompenseerd tussen [A] en [C], terwijl [B] werd veroordeeld in de proceskosten van [C] en [D].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
vonnis van de kantonrechter d.d. 5 juli 2013
in de hoofdzaak met zaak-/rolnummer: C/17/378133/CV EXPL 12-152 tussen
[A],
handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. Tj.H. Pasma,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Vos,
en
[C],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. N.J. Hos,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/17/400022/CV EXPL 12-5434 tussen
[B],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. M. Vos,
tegen
[C],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. N.J. Hos,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/17/400018/CV EXPL 12-5431 tussen
[B],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. M. Vos,
tegen
[D],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna [A], [B],[C] en [D] worden genoemd.

1.Het procesverloop in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaken

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak met zaak-/rolnummer: C/17/378133/CV EXPL 12-152 blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 september 2012, waarin de kantonrechter een comparitie heeft bevolen;
  • het proces-verbaal van de op 2 november 2012 gehouden comparitie;
  • de conclusie na comparitie aan de zijde van [A], tevens houdende akte vermindering van eis;
  • de antwoordakte na comparitie aan de zijde van [C];
  • de antwoordakte na comparitie aan de zijde van [B].
1.2.
Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/17/400022/CV EXPL 12-5434 blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 20 april 2012;
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring;
  • het tussenvonnis van 7 september 2012, waarin de kantonrechter een comparitie heeft bevolen;
  • het proces-verbaal van de op 2 november 2012 gehouden comparitie.
1.3.
Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/17/400018/CV EXPL 12-5431 blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 20 april 2012;
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring;
  • het tussenvonnis van 7 september 2012, waarin de kantonrechter een comparitie heeft bevolen;
  • het proces-verbaal van de op 2 november 2012 gehouden comparitie.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.5.
De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

2.De vaststaande feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaken

2.1.
[D] was ten tijde in geding eigenaar van het zeilschip "[naam zeilschip]", een Bavaria 36 ft (hierna te noemen: het zeilschip).
2.2.
[B] heeft een ligplaats bij zijn woning, die hij ten tijde in geding ten behoeve van het zeilschip ter beschikking had gesteld aan [D].
2.3.
[B] heeft in opdracht van [D] als verhuurder van het zeilschip met [C] op 30 mei 2009 een huurovereenkomst ter zake van het zeilschip gesloten. In de huurovereenkomst is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
"Verhuurder verklaart te hebben verhuurd en in goed staat te hebben afgeleverd aan huurder, die verklaart te hebben gehuurd en in goede staat in ontvangst te hebben genomen van de verhuurder, de hieronder omschreven boot:
Merk boot:
BAVARIA
Type boot:
36 ft.
Bijzonderheden:
Naam boot "[naam zeilschip]"
Dit met bijbehorende documenten en bijkomende zaken, waaronder de sleutels, tegen betaling van een huurprijs van € 900 per week (…).
Artikel 2
1. Gedurende de tijd, dat huurder over het voertuig beschikt, zijn alle kosten aan het gebruik van de boot, zoals brandstof, olie en reparaties voor rekening van de huurder.
2. Eventuele sleepkosten en transportkosten van de boot en/of medepassagiers zijn voor rekening van de huurder.
(…)
Artikel 6
1. De huurder is aansprakelijk voor alle schade welke gedurende de huurtijd aan de boot met toebehoren mocht worden toegebracht en daaruit voortvloeiende gevolgschade, al dan niet met schuld van de huurder en onverschillig of zulks in of buiten overmacht geschiedt.
(…)."
2.4.
Op 1 juni 2009 is [C] met het zeilschip op het Vrouwezand, een zandplaat gelegen in het IJsselmeer voor de kust van Laaksum, vastgelopen.
2.5.
[A] heeft met zijn bergingsschip [naam bergingschip] het zeilschip vlotgetrokken.
2.6.
[A] heeft aan [B] een factuur ter zake van de bergingswerkzaamheden ten bedrage van 3.867,50 gezonden.
2.7.
Toen betaling van de betreffende factuur door [B] uitbleef, heeft [A] zowel [B] als [C] aangemaand tot betaling van de factuur.
2.8.
De factuur is onbetaald gebleven.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[A] heeft gevorderd [B] en [C] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.867,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en voorts met hun hoofdelijke veroordeling in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de nakosten ten gevolge van het voeren van deze procedure en de executie van dit vonnis. Bij conclusie na comparitie heeft [A] zijn vordering in hoofdsom verminderd tot een bedrag van € 3.272,50.
3.2.
[B] en [C] hebben verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil in de hoofdzaak

4.1.
[A] heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat [C] zijn hulp heeft ingeroepen, toen hij met het zeilschip was vastgelopen. Het zeilschip dreigde, aldus [A], verloren te gaan, althans ernstige schade op te lopen door het ruwe weer, te weten windkracht 5 tot 6. Voorts heeft [A] gesteld dat hij en [C] een sleepbergingsovereenkomst hebben opgesteld en dat de hoogte van de factuur is bepaald aan de hand van de moeilijkheidsfactor van de berging - waarbij de ernst van de gevaarzetting en het weer een rol spelen -, de waarde van het schip en de tijdsduur, die gemoeid is met de bergingswerkzaamheden. De kosten voor het verlenen van hulp worden altijd achteraf door een verzekeraar en een expert bepaald. Volgens [A] heeft [B] als eigenaar van het zeilschip te gelden en is [B] als eigenaar gehouden de factuur te voldoen. Ook [C] is, aldus [A], gehouden tot betaling van de factuur, omdat hij opdracht heeft gegeven aan [A] tot het verrichten van de werkzaamheden. [B] en [C] zijn volgens [A] met het niet betalen van de factuur tekort geschoten. Tot slot heeft [A] gesteld dat aan de zijde van [B] sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
4.2.
[C] heeft verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat hij geen opdracht heeft gegeven aan [A] hem te helpen, dat [A] pas achteraf het verslag dan wel de sleep- en hulpverleningsovereenkomst heeft overhandigd, dat hij de algemene voorwaarden niet ter hand heeft gesteld, dat geen sprake was van slechte weersomstandigheden en gevaar en dat [A] zich niet als commercieel reddingsbedrijf heeft gepresenteerd. Verder heeft [C] aangevoerd dat de hoogte van de nota niet in verhouding staat tot de verleende dienst en dat sprake is van verjaring van de vordering. Tot slot heeft [C] de rechtsgeldigheid van de door hem en [B] ondertekende verklaring betwist.
4.3.
[B] heeft verweer gevoerd. Hij heeft - kort samengevat - aangevoerd dat niet hij, maar [D] eigenaar van het zeilschip is, dat hij aan [D] een ligplaats voor zijn zeilschip heeft aangeboden en dat hij gedurende de afwezigheid van [D] het zeilschip verhuurde. De door hem geïnde huursommen maakte hij over aan [D]. Voorts heeft [B] aangevoerd dat hij niet toerekenbaar is tekort geschoten, omdat er geen verbintenis tussen hem en [A] tot stand is gekomen, en dat geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, omdat hij geen eigenaar is van het jacht. Verder heeft [B] aangevoerd dat van ruw weer op de betreffende dag geen sprake was en dat niet is komen vast te staan dat het zeilschip door de hulp van [A] is losgekomen. Daar komt, aldus [B] bij, dat [A] zich toen niet heeft gepresenteerd als commercieel sleep-, duik- en bergingsbedrijf en dat [C] destijds niet besefte dat hij een overeenkomst sloot met [A].
De vordering in hoofdsom van [A] op [C]
4.4.
[A] en [C] twisten over de rechtsgeldigheid van de sleep- en hulpverleningsovereenkomst. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt. [A] heeft zich op het standpunt gesteld dat een sleep- en hulpverleningsovereenkomst tot stand is gekomen en heeft ter onderbouwing van zijn stelling bij productie 1 van de dagvaarding een door [C] ondertekende sleep- en hulpverleningsovereenkomst overgelegd. [C] heeft bij conclusie van antwoord ten verwere aangevoerd dat hij op een door hem als "verslagje" aangeduid papier zijn personalia heeft ingevuld en dat hij dit papier heeft ondertekend. Dit verweer bezien in relatie tot de inhoud van vorengenoemde door [A] overgelegde productie 1 stelt de kantonrechter vast dat met het "verslagje" gedoeld wordt op de sleep- en hulpverleningsovereenkomst. De kantonrechter kan [C] niet volgen in zijn verweer dat geen sleep- en hulpverleningsovereenkomst tot stand is gekomen, omdat boven de door [C] ingevulde persoonlijke gegevens duidelijk is aangegeven dat het om een sleep- en hulpverleningsovereenkomst gaat en dit op het moment van invullen en ondertekenen van het betreffende papier ook duidelijk moet zijn geweest voor [C]. Het verweer van [C] dat de boot die destijds langszij kwam om hulp te bieden een oranje boot was met daarin bemanningsleden met oranje hesjes en dat hij dacht dat het ging om een vriendendienst dan wel om de Vrijwillige Reddingsbrigade van de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) kan de kantonrechter evenmin volgen. Daartoe overweegt de kantonrechter dat [C] er als - zoals door hem gesteld - ervaren zeiler mee bekend moet worden geacht dat in het geval het gaat om hulp door de KNRM dit duidelijk zichtbaar is op de boten en kleding van de bemanningsleden werkzaam voor de KNRM en dat de omstandigheid dat het ging om een oranje boot en bemanningsleden in oranje hesjes er evenmin op duidt dat het ging om een vriendendienst. De kantonrechter zal dit verweer derhalve passeren.
4.5.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de door [A] uitgevoerde werkzaamheden moeten worden gezien als hulpverlening (waarvoor overeenkomstig artikel 8:561 BW hulploon verschuldigd is), dat wil zeggen dat het ging om werkzaamheden die zijn verricht om hulp te verlenen aan een in bevaarbaar water of in welk ander water dan ook in gevaar verkerend schip of andere zaak (artikel 8:551 BW). Van gevaar is ingevolge HR 9 februari 1996, NJ 1996, 667 sprake wanneer een toestand bestaat van dreigend verlies, althans van ernstig nadeel, waaruit het schip zich niet door eigen kracht, niet zonder hulp van buiten, kan redden. Ook een betrekkelijk geringe mate van gevaar kan voldoende zijn om het bestaan van gevaar aan te nemen. De kantonrechter overweegt ten aanzien van de aanwezigheid van gevaar dat, ook al waren de weersomstandigheden op het moment van vastlopen van het zeilschip goed, het risico dat het zeilschip niet op eigen kracht zou kunnen loskomen op zichzelf al zodanig moet worden geacht dat gesproken kan worden van een reële dreiging voor het oplopen van schade, en mitsdien van gevaar. Vaststaat dat het zeilschip, zoals [C] ter gelegenheid van de comparitie heeft verklaard, door middel van een lijn is vlotgetrokken. Alle voorgaande omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is de kantonrechter van oordeel dat [A] hulp heeft verleend op grond van de sleep- en hulpverleningsovereenkomst. Het door [C] gevoerde verweer dat de sleep- en hulpverleningsovereenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden zal de kantonrechter als niet onderbouwd passeren. Het beroep op misleiding zal de kantonrechter eveneens passeren, gelet op de hiervoor in overweging 4.4 geschetste omstandigheden waaronder de hulpverlening heeft plaatsgevonden. Het voorgaande betekent dat [C] ingevolge artikel 8:561 BW hulploon verschuldigd is aan [A].
4.6.
Uit de stellingen van partijen heeft de kantonrechter afgeleid dat [A] en [C] bij het sluiten van de sleep- en hulpverleningsovereenkomst geen bedrag aan hulploon zijn overeengekomen. Op grond van artikel 8:563 lid 1 BW wordt bij gebreke van een bij overeenkomst tussen partijen vastgesteld bedrag aan hulploon door de rechter het hulploon vastgesteld. Ingevolge artikel 8:563 lid 2 BW wordt het hulploon vastgesteld met het oog op het aanmoedigen van hulpverlening, rekening houdend met de volgende criteria, ongeacht de volgorde waarin zij hieronder zijn opgesomd:
a. de geredde waarde van het schip en de andere goederen;
b. de vakkundigheid en inspanningen van de hulpverleners, betoond bij het voorkomen of beperken van schade aan het milieu;
c. de mate van de door de hulpverleners verkregen gunstige uitslag;
d. de aard en ernst van het gevaar;
e. de vakkundigheid en inspanningen betoond door de hulpverleners bij de redding van het schip, de andere zaken en mensenlevens;
f. de door de hulpverleners gebruikte tijd, gemaakte kosten en geleden verliezen;
g. het risico van aansprakelijkheid en andere door de hulpverleners of hun uitrusting gelopen risico's;
h. de snelheid van de verleende diensten;
i. de beschikbaarheid en het gebruik van schepen of andere voor hulpverlening bestemde uitrusting;
j. de staat van gereedheid alsmede de doelmatigheid en de waarde van de uitrusting van de hulpverleners.
4.7.
[A] heeft gesteld dat hij bij het bepalen van het hulploon rekening heeft gehouden met de moeilijkheidsfactor van de berging - waarbij de ernst van de gevaarzetting en het weer een rol spelen -, de waarde van het schip en de tijdsduur, die gemoeid is met de bergingswerkzaamheden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] echter geen inzicht gegeven in de waarde van het zeilschip en in de ernst van de gevaarzetting. Voorts heeft [A] - na de gemotiveerde betwisting door [C] - niet onderbouwd gesteld dat de weersomstandigheden op het moment van het bieden van de hulp ongunstig waren en dat de tijdsduur die met de bergingswerkzaamheden gemoeid was 2,5 uren bedroeg. Voorts heeft [A] nagelaten gemotiveerd te stellen dat hij bij het vaststellen van het hulploon tevens rekening heeft gehouden met de redding van andere zaken dan het schip en van mensenlevens, de gemaakte kosten en verliezen, het risico van aansprakelijkheid en andere door de hulpverleners of hun uitrusting gelopen risico's, de beschikbaarheid en het gebruik van de schepen of andere voor hulpverlening bestemde uitrusting en de staat van gereedheid alsmede de doelmatigheid en de waarde van de uitrusting van de hulpverleners.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [A] onvoldoende heeft gesteld om de redelijkheid van (de hoogte van) het door hem bedoelde bedrag aan hulploon in rechte te kunnen aannemen. Hierdoor bestaat er geen aanleiding om hem nog toe te laten bewijs bij te brengen door het horen van getuigen. De kantonrechter zal het door [A] ter zake gedane bewijsaanbod dan ook passeren.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] gezien het feit dat de door hem ingevolge de sleep- en hulpverleningsovereenkomst geboden hulp een gunstig resultaat heeft gehad, namelijk het vlottrekken van het zeilschip, in beginsel wel recht op een redelijk hulploon ten bedrage van € 800,00. Ter bepaling van dit bedrag heeft de kantonrechter, naast het gunstige resultaat, mede in aanmerking genomen dat een zekere mate van gevaar aanwezig was, dat [A] inspanningen heeft geleverd om het schip vlot te trekken en dat [A] in dezen kosten heeft gemaakt en tijd heeft besteed - waarbij de kantonrechter met betrekking tot de tijdsduur het midden houdt tussen de door [C] genoemde 10 minuten en de door [A] genoemde 2,5 uren. [C] heeft echter, voor zover [A] hulploon toekomt, een beroep op verjaring als bedoeld in artikel 8:1820 BW gedaan. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat een rechtsvordering ter zake van betaling als bedoeld in artikel 551, onder e verjaart door verloop van twee jaren, welke termijn begint met de aanvang van de dag waarop de hulpverlening is beëindigd.
4.10.
Met de brief van 8 februari 2011, waarin [A] [C] heeft aangemaand tot betaling van de hem eerder toegezonden factuur ter zake van de verleende hulp op 1 juni 2009, heeft [A] de verjaring echter wel gestuit als bedoeld in artikel 3:317, lid 1 BW. In dit artikellid is bepaald dat de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De verjaring is vervolgens opnieuw gestuit als bedoeld in artikel 3:316, lid 1 BW door het instellen van de onderhavige vordering. In laatstgenoemde artikellid is bepaald dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt. Door de stuitingen is de verjaringstermijn van twee jaren iedere keer verlengd met twee jaren. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat de vordering van [A] op [C] niet is verjaard en dat het beroep op verjaring van [C] geen doel treft.
4.11.
Het verweer van [C] dat [A] zich dient te richten tot de eigenaar van het schip, zijnde [D], treft naar het oordeel van de kantonrechter evenmin doel, nu [A] betaling van het hulploon heeft gevorderd op grond van de tussen [A] en [C] gesloten sleep- en hulpverleningsovereenkomst, waarbij [D] geen partij is geweest en voorts gesteld noch gebleken is dat [D] als reder/eigenaar van een zeeschip als bedoeld in de artikelen 8:2, lid 1, 8:10 juncto 8:563 lid 3 BW heeft te gelden, zodat hij uit dien hoofde niet het hulploon verschuldigd is. Hoewel in de verhouding [A] en [C] niet relevant, volgt bovendien uit artikel 2, lid 2 van de tussen [B] en [C] gesloten huurovereenkomst dat eventuele sleepkosten en transportkosten van de boot en/of medepassagiers voor rekening van [C] komen. Het verweer van [C] over de rechtsgeldigheid van de door hem en [B] ondertekende verklaring treft tot slot evenmin doel, nu deze verklaring enkel geldt tussen [C] en [B] en niet tussen [C] en [A].
4.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de kantonrechter [C] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 800,00, aan [A] ter zake van door [A] verleende hulp.
De vordering in hoofdsom van [A] op [B]
4.13.
Het meest verstrekkende verweer van [B] is dat tussen hem en [A] geen overeenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt. Zoals hiervoor ter zake van de vordering tussen [A] en [C] reeds is overwogen, is enkel een overeenkomst tussen [A] en [C] tot stand gekomen. Bij deze overeenkomst is [B] geen partij geweest, zodat van een overeenkomst tussen [A] en [B] geen sprake is. Het verweer van [B] treft dan ook doel. De kantonrechter zal de vordering van [A] op [B] dan ook afwijzen.
Wettelijke rente
4.14.
Tegen de bij dagvaarding gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is geen specifiek verweer gevoerd, zodat de kantonrechter deze zal toewijzen over het in hoofdsom toe te wijzen bedrag ter zake van de vordering van [A] op [C].
Proceskosten en nakosten
4.15.
In de omstandigheid dat [A] en [C] over en weer in het gelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de kosten tussen deze partijen te compenseren, zoals hierna nader aangegeven.
1. De kantonrechter zal, nu [A] [C] terecht in rechte heeft betrokken ter verkrijging van hulploon voor door hem verrichte diensten, [C] veroordelen in de volgende kosten:
dagvaarding €  76,31
griffierecht 207,00
overige kosten 0,90
Totaal €  284,21;
2. Tevens zal de kantonrechter [C] veroordelen in de nakosten;
3. De proceskosten, bestaande uit het salaris gemachtigde, zal de kantonrechter tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.16.
Ter zake van de vordering van [A] op [B] zal [A] als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [B] worden vastgesteld op een bedrag van € 400,00 (2 punten x € 200,00 per punt) aan tegemoetkoming in het salaris van de gemachtigde.

5.De beoordeling van het geschil in de vrijwaringszaken

5.1.
[B] heeft [C] en [D] in vrijwaring opgeroepen. Nu in de hoofdzaak is geoordeeld dat de vordering van [A] op [B] zal worden afgewezen, zullen ook de vorderingen in vrijwaring van [B] op [C] en [D] worden afgewezen.
5.2.
In de zaak in vrijwaring moet [B] worden aangemerkt als de in het ongelijk te stellen partij. [B] zal dan ook in de proceskosten van zowel [C] als van [D] worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [C] worden tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 225,00 (1 punt x € 225,00 per punt) aan tegemoetkoming in het salaris van de gemachtigde. De proceskosten aan de zijde van [D] worden tot op heden vastgesteld op nihil, nu [D] zich niet heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde.

6.Beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak:
6.1.
veroordeelt [C] tot betaling aan [A] van een bedrag groot € 800,00 (zegge: achthonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente over € 800,00 vanaf 19 december 2012, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
compenseert tussen [A] en [C] de kosten, in dier voege dat [C] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding in dezen, het griffierecht en de overige kosten, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op een bedrag van € 284,21, alsmede tot betaling van de nakosten ten bedrage van € 50,00 en dat voor het overige ieder zijn eigen kosten draagt;
6.3.
veroordeelt [A] ter zake van de vordering van [A] op [B] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [B] vastgesteld op een bedrag van € 400,00;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in de vrijwaringszaken:
6.6.
wijst af het gevorderde;
6.7.
veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [C] tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 225,00;
6.8.
veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [D] tot op heden vastgesteld op nihil.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2013 in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Ambachtsheer.
c 222.