In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 juni 2013 een beschikking gegeven met betrekking tot het gezag over een minderjarige. De rechtbank oordeelt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is, gezien het gebrek aan vertrouwen van de vrouw in de man, diens opstelling ten opzichte van de vrouw en de minderjarige, en het vermoeden van mishandeling door de man. De rechtbank concludeert dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders zonder zicht op verbetering. De rechtbank heeft ook overwogen dat de communicatie tussen de ouders niet hersteld kan worden door deelname aan het ONS-traject, waardoor het gezag alleen aan de vrouw wordt toegekend. De minderjarige zal zijn hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De rechtbank houdt de beslissing over de contactregeling aan, zodat partijen de gelegenheid krijgen om deel te nemen aan het ONS-traject. De rechtbank verzoekt Bureau Jeugdzorg om te onderzoeken of er een indicatiebesluit kan worden afgegeven voor deelname aan het ONS-traject. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen drie maanden na de uitspraak.