ECLI:NL:RBNNE:2013:3921

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
17-880065-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en medeplichtigheid aan ontucht met minderjarigen door een moeder in een gezinssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die betrokken was bij mensenhandel en medeplichtigheid aan ontucht met minderjarigen. De verdachte, die deel uitmaakte van een gezin dat Roemeense landgenoten, waaronder twee minderjarige vrouwen, te werk stelde als krantenverkopers, werd beschuldigd van het uitbuiten van deze vrouwen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hen dwong om de opbrengsten van hun krantenverkoop af te dragen en hen beperkte in hun bewegingsvrijheid. De minderjarige vrouwen moesten niet alleen werken, maar ook huishoudelijke taken verrichten en mochten de woning niet zelfstandig verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als moeder en hoofd van het gezin, op de hoogte was van de seksuele relatie tussen haar zoon en een van de minderjarige vrouwen, en dat zij niet ingreep, wat haar medeplichtigheid aan de ontucht met een minderjarige opleverde. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte ook verantwoordelijk gehouden voor de uitbuiting van de slachtoffers, wat leidde tot een veroordeling voor mensenhandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit de uitbuiting van de slachtoffers en dat er sprake was van een uitbuitingssituatie. De vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten werd toegewezen, en de rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/880065-12
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juni 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
verblijvende te [verblijfplaats].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 28 mei 2013 en 29 mei 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.S.A. Bovens, advocaat te Amsterdam.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging overeenkomstig het bepaalde in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 11 december 2012, en na wijziging tenlastelegging ter terechtzitting van 28 mei 2013, ten laste gelegd dat:
l. dat [medeverdachte 1] in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 23 december 2011 te Leeuwarden, meermalen met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling( en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende die [medeverdachte 1] zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht,
bij en/of tot het plegen van welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 23 december 2011 te Leeuwarden en/of elders in Nederland en/of in Roemenie opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid heeft verschaft, immers heeft verdachte ervoor gezorgd dat die [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] een relatie met elkaar kregen en/of heeft/hebben de seksuele handelingen plaatsgevonden in de door verdachte en haar partner bewoonde woning en/of heeft verdachte deze handelingen laten plaatsvinden zulks terwijl op haar, een plicht tot ingrijpen rustte;
(artikel 245 jo. 48 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 23 december 2011 te Roemenië en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
sub 1.- een vrouw/meisje [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1])
door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkheden of door dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die [slachtoffer 1], heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1],
en/of
sub 2.- een vrouw/meisje [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]) heeft
geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1], terwijl deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;
en/of
sub 4.- een vrouw/meisje [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]) met een van de onder sub 1 genoemde middelen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
en/of
sub 6.- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van een vrouw/meisje [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), immers heeft verdachte met een of meer van haar mededaders en/of alleen,
-die [slachtoffer 1] vanuit Roemenië (via Spanje) meegenomen naar Nederland en/of
-voor die [slachtoffer 1] geregeld dat zij de Herbergkrant kon gaan verkopen en/of
-die [slachtoffer 1] naar de verkooppunten van de straatkrant gebracht en/of
-telkens (een deel van) het door die [slachtoffer 1] verdiende geld aan hen laten afstaan en/of
-die [slachtoffer 1] telkens laten werken gedurende zes dagen per week buiten voor een
winkel staande gedurende de openingstijden van de winkel en/of
-tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat ze niks mocht kopen enlof die [slachtoffer 1] ook geen eten en drinken meegegeven en/of
-tegen die [slachtoffer 1] geschreeuwd dat ze niet genoeg geld verdiende en/of
-die [slachtoffer 1] allerlei huishoudelijke werkzaamheden laten verrichten zoals schoonmaken van het huis, koken en de was doen en/of
-tegen die [slachtoffer 1] gezegd we zijn hier gekomen om geld te verdienen en/of
-die [slachtoffer 1] laten werken zulks terwijl ze ziek was en/of
-terwijl die [slachtoffer 1] de Nederlandse taal niet machtig was en/of onbekend was in Nederland en/of met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of gebruiken en/of bijna niemand in Nederland kende en/of aldus bewerkstelligd dat die [slachtoffer 1] van hen verdachten afhankelijk was;
(artikel 273f lid 1 sub 2 en/of sub 6 en/of lid 3 sub 1 en l of 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij in de maand januari 2012 te Leeuwarden en/of elders in Nederland, opzettelijk mondeling zich jegens een persoon te weten [slachtoffer 2] (door tussenkomst van de moeder van die [slachtoffer 2]) heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beinvloeden, zulks terwijl zij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring
zal worden afgelegd, immers heeft verdachte door tussenkomst van de moeder van die [slachtoffer 2], aan die [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd:
-of hij aangifte heeft gedaan tegen haar echtgenoot en zoon en/of
-dat zij wil dat hij die aangifte gaat intrekken
-zulks terwijl die [slachtoffer 2] nog door een rechter commissaris zou worden gehoord;
(artikel 285 a lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
zij in of omstreeks de periode van I december 20 10 tot en met 7 februari 2012 te Roemenië en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
sub 1. - een vrouw/meisje [slachtoffer 3] door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkheden of door dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkheden
en/of door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die [slachtoffer 3], heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 3],
en/of
sub 2. -een vrouw/meisje [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3]) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 3], terwijl deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en/of
sub 4. - een vrouw/meisje [slachtoffer 3] met een van de onder sub 1 genoemde middelen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder een of meer van de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
en/of
sub 6. - opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van een vrouw/meisje [slachtoffer 3] immers heeft verdachte met een of meer van zijn mededaders en/of alleen,
-tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat zij in Nederland kranten zou gaan verkopen en/of dat ze hiermee tussen de 50 en 100 euro per dag zou gaan verdienen en/of
-een volmacht voor die [slachtoffer 3] geregeld waardoor ze mee kon naar Nederland en/of
-tegen de moeder van die [slachtoffer 3] gezegd dat alles goed zou komen en dat haar dochter bij een goede familie terecht zou komen en dat er goed voor haar zou worden gezorgd en/of
-die [slachtoffer 3] meegenomen naar Nederland en/of
-die [slachtoffer 3] ondergebracht in een gedeelde woning en/of
-die [slachtoffer 3] voorzien van kranten om te verkopen en/of haar instructies gegeven over de verkoop (ondermeer dat ze opdringerig moest zijn en/of er armoedig gekleed uit moest zien) en/of
-haar in een auto naar verkooppunten gebracht en/of bepaald waar ze kranten moest gaan verkopen en/of
-die [slachtoffer 3] telkens laten werken buiten voor een winkel staande gedurende de openingstijden van de winkel en/of mocht die [slachtoffer 3] maar 5 minuten pauzeren waarbij zij op een bankje mocht zitten en/of waarbij ze maar 2 euro mocht uitgeven aan een lunch en/of
-die [slachtoffer 3] telkens gecontroleerd op de werkplek en gevraagd hoeveel ze had verdiend en/of
-telkens het door die [slachtoffer 3] verdiende geld aan hem en zijn mededaders laten afstaan en/of
-die [slachtoffer 3] meermalen uitgescholden als ze niet genoeg had verdiend en/of
-die [slachtoffer 3] 6 dagen per week laten werken en/of
-die [slachtoffer 3] nauwelijks zelfstandig uit de woning laten gaan en/of
-die [slachtoffer 3] na een dag kranten verkoop alle voorkomende huishoudelijke werkzaamheden laten doen en/of
-die [slachtoffer 3] meermalen in het gezicht geslagen en/of met gebalde vuist in de ribben en/of maag en/of tegen de rug geslagen,
-die [slachtoffer 3] geen sleutel van de woning gegeven en/of
-terwijl die [slachtoffer 3] de Nederlandse taal niet machtig was en/of onbekend was in Nederland en/of met de Nederlandse regels en/of wetten en/of gewoonten en/of gebruiken en/of bijna niemand in Nederland kende en/of aldus bewerkstelligd dat die [slachtoffer 3] van hen verdachten afhankelijk was;
(artikel 273f lid 1 sub 1 en/of sub 2 en/of sub 4 en/of sub 6 en/of lid 2 en/of lid 3 sub 1 Wetboek van Strafrecht)
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
  • veroordeling voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • oplegging van gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
  • hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 5.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag, te vermeerden met de wettelijke rente;
  • niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met betrekking tot het overige deel van de vordering;
  • niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3];
  • hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 12.420,--, ten aanzien van [slachtoffer 3], te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • bevel tot gevangenneming van verdachte.

Verlenging inverzekeringstelling

De raadsman heeft aangevoerd dat de verlenging van de inverzekeringstelling van verdachte onrechtmatig was en heeft geconcludeerd dat dit tot strafvermindering dient te leiden.
Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie kan geen beroep worden gedaan op mogelijke verzuimen bij de aanhouding of de inverzekeringstelling als deze (gestelde) verzuimen aan de rechter-commissaris hadden kunnen worden voorgelegd. Reeds daarom passeert de rechtbank hetgeen de raadsman hieromtrent heeft aangevoerd.

Beoordeling van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het ten laste gelegde bewijsbaar is. Ten aanzien van de medeplichtigheid is van belang dat sprake is van nalaten in te grijpen.
[medeverdachte 1] (de zoon van verdachte, hierna: [medeverdachte 1]) heeft seksuele handelingen verricht met [slachtoffer 1], terwijl verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte 2] daar wetenschap van hadden. Verdachte heeft de relatie gearrangeerd en zij had als ouder met enig gezag kunnen en -naar onze normen en waarden- moeten ingrijpen. Daarbij komt nog dat de seksuele handelingen plaatsvonden in de woning van verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte 2]. Nu verdachte daartoe gelegenheid heeft verschaft door dit in haar woning te laten plaatsvinden, heeft zij daarmee gehandeld in strijd met haar plicht tot ingrijpen.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest of gelegenheid heeft verschaft bij het seksueel binnendringen door [medeverdachte 1] bij [slachtoffer 1]. Opzet bij verdachte, gericht op het behulpzaam zijn bij of gelegenheid verschaffen voor seksueel binnendringen bij [slachtoffer 1], kan niet bewezen worden verklaard. Het enkele feit dat buiten weten van verdachte om seksuele handelingen tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] plaatsvonden, is hiervoor onvoldoende.
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij medeplichtig is aan een zedendelict doordat zij heeft nagelaten om te beletten dat de seksuele handelingen plaatsvonden. De rechtbank overweegt dat in een dergelijk geval slechts sprake is van strafrechtelijke aansprakelijkheid indien vastgesteld kan worden dat op verdachte een rechtsplicht rustte tot ingrijpen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij vanaf haar 13e jaar een relatie had met de 25-jarige [medeverdachte 1], de zoon van verdachte en [medeverdachte 2], waarbij zij leefden als man en vrouw. Zij hadden vanaf juli 2010 ook een seksuele relatie. Verdachte was bekend met deze relatie, nu zij in Roemenië betrokken is geweest bij het tot stand brengen van deze relatie. Daarbij komt dat [slachtoffer 1] door haar moeder aan de zorg van verdachte was toevertrouwd. De moeder van [slachtoffer 1] had namelijk voor de duur van een jaar een machtiging afgegeven op basis waarvan [slachtoffer 1] met verdachte of [medeverdachte 1] naar het buitenland mocht reizen. Zij wist daarnaast ook dat [slachtoffer 1] een seksuele relatie met [medeverdachte 1] had. Nadat [slachtoffer 1] samen met [medeverdachte 1] in juli 2011 naar Nederland is gekomen, zijn zij samen gaan wonen in de woning van verdachte. Zij hadden in deze woning een eigen slaapkamer. In de woning is de (seksuele) relatie voortgezet. De seksuele handelingen vonden derhalve plaats in de woning van verdachte en [medeverdachte 2].
De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte wist dat in haar woning een seksuele relatie bestond tussen haar 25-jarige zoon en een minderjarig meisje van 14 jaar, dat door haar moeder aan de zorg van verdachte was toevertrouwd, op haar een rechtsplicht rustte om in te grijpen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank mede dat verdachte behoorde te weten dat een seksuele relatie met een minderjarige in Nederland evenals in Roemenië strafbaar is. Nu verdachte in strijd met de op haar rustende rechtsplicht heeft nagelaten in te grijpen acht de rechtbank het ten laste gelegde feit bewezen.
Algemene overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank gaat uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Op 25 november 2011 meldt zich een man bij het politiebureau genaamd [naam 1]. Hij vertelt dat hij en [betrokkene] begin oktober 2011 door [medeverdachte 2] naar Nederland zijn gehaald. Hij is door [medeverdachte 2] ondergebracht in een woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden. In de betreffende woning wonen naast [medeverdachte 2], verdachte en haar kinderen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]. Voorts bevinden zich nog een aantal Roemeense personen in de woning, te weten (in ieder geval) [slachtoffer 2] en [naam 2]. Daarnaast bevinden zich in de woning twee minderjarigen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. [slachtoffer 1] is, zoals hiervoor reeds vermeld, de partner van [medeverdachte 1] en [slachtoffer 3] heeft een relatie met [medeverdachte 3].
[slachtoffer 1] krijgt in juli 2010 als zij dertien jaar is een relatie met verdachte die op dat moment 24 jaar is. Deze relatie is door verdachte gearrangeerd. Na ongeveer 5 à 6 maanden vertrekt [slachtoffer 1] met verdachte en de medeverdachten vanuit Roemenië naar Nederland. Vanwege de minderjarigheid van [slachtoffer 1] is (voor vertrek) door haar moeder een volmacht afgegeven voor de periode van 22 december 2010 tot 23 december 2011, waardoor zij onder verantwoordelijkheid van verdachte of medeverdachte [medeverdachte 1] naar het buitenland kan gaan. Kort na aankomst in Nederland, vertrekt [slachtoffer 1] met [medeverdachte 1] naar Spanje. Daar verblijft zij in de periode van ongeveer januari tot juli 2011 met [medeverdachte 1] bij familie van hem. In juli 2011 vertrekt [slachtoffer 1] samen met [medeverdachte 1] weer naar Nederland.
[slachtoffer 1] gaat dan samen met [medeverdachte 1] op het perceel [straatnaam] wonen, waar ook verdachte, haar man en zoon [medeverdachte 3] wonen. Voorts verblijven er nog een aantal Roemeense krantenverkopers op dat adres.
Vanaf juli 2011 moet [slachtoffer 1] straatkranten verkopen. [slachtoffer 1] wordt daartoe bij supermarkten afgezet met de auto, onder meer door [medeverdachte 1]. Gedurende de tijd dat [slachtoffer 1] de kranten verkoopt wordt niet of slechts zeer beperkt toegestaan dat zij pauzeert of dat zij van het verdiende geld eten en drinken koopt. Ook wordt gedurende de tijd van verkoop regelmatig door [medeverdachte 3] of [medeverdachte 1] gecontroleerd of [slachtoffer 1] nog op de aangewezen plek staat. [slachtoffer 1] wordt geacht zes dagen per week te werken, ongeacht de weersomstandigheden. Zij maakt lange dagen met de krantenverkoop. Zij wordt ’s avonds weer opgehaald van haar werkplek door de medeverdachten. De dagopbrengst moet zij elke avond in de woning afdragen aan [medeverdachte 2] en bij diens afwezigheid aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3]. Als ze niet genoeg geld verdiend heeft, begint [medeverdachte 2] tegen haar te schreeuwen.
[slachtoffer 3] heeft [medeverdachte 3] op 14 december 2010 in Roemenië ontmoet. Zij is vrijwel direct ingetrokken bij de familie van verdachte. Verdachte zegt tegen haar dat ze haar ouders niet moet vertellen waar ze verblijft. De volgende dag vertelt [medeverdachte 3] haar dat hij naar Nederland gaat en verzoekt haar om mee te gaan. [medeverdachte 3] zegt dat ze eerst een week in Nederland zullen blijven en dat ze daarna naar Spanje gaan en plezier gaan maken. Na het verblijf in Spanje zullen ze weer teruggaan naar Nederland om kranten te verkopen. [medeverdachte 3] zegt haar dat ze in Nederland gaan verblijven in een huis van zijn familie. Hij vertelt [slachtoffer 3] niet hoe de krantenverkoop in zijn werk gaat. [slachtoffer 3] spreekt ook met verdachte die haar vertelt dat ze zich nergens zorgen over hoeft te maken. In Nederland zal zij tussen de € 50,-- en € 100,-- per dag verdienen.
Na aankomst in Nederland wordt [slachtoffer 3] eerst gehuisvest in [plaatsnaam], in een woning waar ook verdachten verblijven. Vervolgens zijn verdachten samen met [slachtoffer 3] in Leeuwarden gaan wonen aan de [straatnaam]. De dag na aankomst in Nederland moet [slachtoffer 3] kranten gaan verkopen. Verder reizen naar Spanje of plezier maken is niet aan de orde. [medeverdachte 2] vertelt haar dat jonge meisjes, zoals [slachtoffer 3], veel geld kunnen verdienen.
[slachtoffer 3] wordt dagelijks bij een supermarkt afgezet met de auto. Gedurende de tijd dat zij bezig is met de krantenverkoop wordt niet of slechts zeer beperkt toegestaan dat zij pauzeert of dat zij van het verdiende geld eten en drinken koopt. Ook wordt zij net als [slachtoffer 1] gedurende de tijd van verkoop regelmatig gecontroleerd door [medeverdachte 3] of [medeverdachte 1]. [slachtoffer 3] wordt geacht zes dagen per week te werken ongeacht de weersomstandigheden. Zij wordt 's avonds ook weer opgehaald van haar werkplek door verdachten. De dagopbrengst moet zij elke avond afdragen aan [medeverdachte 2] net als [slachtoffer 1].
Na een lange dag kranten verkopen moet [slachtoffer 1] bij thuiskomst samen met [slachtoffer 3] eten koken. In opdracht van verdachte moeten zij voorts ’s avonds en op zondagen samen het huishouden verzorgen, dit terwijl verdachte en haar medeverdachten geen of nagenoeg geen bijdrage leveren aan deze taken. Zij beschikken zodoende nauwelijks over vrije tijd.
Voorts wordt geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] niet geschuwd. Zij worden door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] geslagen.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] kunnen zich ten tijde van het verblijf bij verdachten niet vrijelijk bewegen, omdat zij de woning niet zelfstandig mogen verlaten en niet over een sleutel van de woning beschikken. Op 27 januari 2012 wordt [slachtoffer 1] door de politie uit de woning gehaald. Op dat moment is de hiervoor genoemde volmacht reeds verlopen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde
In artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is mensenhandel strafbaar gesteld. Door de wetgever wordt mensenhandel gedefinieerd als het dwingen - in ruime zin - van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten en arbeid of het beschikbaar stellen van eigen organen. Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
Wezenlijk bestanddeel van diverse varianten van het delict mensenhandel is dat sprake is van uitbuiting en/of dat het oogmerk van de verdachte daarop is gericht. Uitbuiting omvat op grond van artikel 273f, tweede lid, Sr ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Nadere invulling van het begrip uitbuiting is door de wetgever aan de rechter overgelaten. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 oktober 2009, LJN: BI7099, overwogen dat de vraag of – en zo ja, wanneer- sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van artikel 273f Sr niet in algemene termen is te beantwoorden, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Een bewezenverklaring van mensenhandel op grond van artikel 273f lid 1 sub 1 en 2 Sr kan volgen indien verdachte aangevers met het oogmerk van uitbuiting en door gebruik van dwangmiddelen (alleen bij meerderjarige slachtoffers) heeft geworven, vervoerd overgebracht, gehuisvest of opgenomen (de gedragingen). Voor een bewezenverklaring van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr is vereist dat verdachte door het hanteren van dwangmiddelen aangevers gedwongen of gebracht heeft tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel hen daartoe heeft gehouden.
Omtrent de dwangmiddelen die zijn opgenomen in artikel 273f Sr heeft de wetgever onder meer het volgende opgemerkt:
'De in dit verband verboden gedragingen, bestaande in het aanwenden van dwang door geweld of een andere feitelijkheid, het misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding, beïnvloeden de wil waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken.' ( Kamerstukken II 1988/89, 21 207, nr. 3, p. 3 e.v.)
en
'Het woord "uitbuitingssituatie" (…) wordt in de memorie van toelichting gebruikt ter verduidelijking van het begrip 'misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht' (…). In die memorie wordt gesteld dat van een zodanige uitbuitingssituatie sprake is indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan schulden, aangegaan om de reis naar Nederland te betalen. De afbetalingsverplichting kan van dien aard zijn dat de zich prostituerende gedwongen is zich te blijven prostitueren. Meer in het algemeen kan worden gesteld dat het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen als een uitbuitingssituatie moet worden aangemerkt. Misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht kan veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. Een uit een ontwikkelingsland afkomstig persoon of een aan verdovende middelen verslaafde verkeert meestal niet in een situatie waarin een onafhankelijke zelfstandige opstelling mogelijk is, vergelijkbaar met de opstelling van een mondige Nederlandse prostitué(e).'
en:
'Ten aanzien van meerderjarigen geldt dat vrijwilligheid ontbreekt, indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dit is niet anders indien de relatie aanvankelijk op vrijwillige basis werd aangegaan (…).'
(Kamerstukken II 1988/89, 21 027, nr. 5, p. 3 en 7)
De rechtbank acht op basis van de hierboven beschreven feitelijke gang van zaken bewezen dat ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] sprake is geweest van de middelen ‘dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkheden, misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie’. [slachtoffer 3] is door een valse voorstelling van zaken overgehaald om naar Nederland gekomen en eenmaal daar aangekomen had zij en later ook [slachtoffer 1] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keus dan straatkranten te verkopen en de verdiensten daarvan af te staan aan verdachten. Voor beiden geldt voorts dat het middel geweld bewezen kan worden.
De rechtbank overweegt dat de verkoop van straatkranten, waarbij kranten werden verkocht met een winstmarge als arbeid in voornoemde zin dient te worden beschouwd en niet als bedelarij. Dat sommige burgers de krantenverkopers een hoger geldbedrag gaven dan de prijs van de krant of geld gaven aan aangevers zonder een krant af te nemen, doet daaraan niet af. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook indien aangevers tot bedelarij gedwongen waren dit als een vorm van gedwongen arbeid beschouwd kan worden.
De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachten [slachtoffer 3] hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en hebben opgenomen. Ten aanzien van [slachtoffer 1] geldt dat zij pas eerst nadat zij in juli 2011 samen met [medeverdachte 1] vanuit Spanje (opnieuw) naar Nederland is gekomen kranten is gaan verkopen en vanaf dat moment ook in de huishouding heeft gewerkt. Het huisvesten en opnemen van [slachtoffer 1] acht de rechtbank bewezen.
Ook is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting. Oogmerk veronderstelt tenminste een noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het gevolg en is bij mensenhandel gelegen in het verkrijgen van financieel gewin. Dat verdachten het oogmerk van uitbuiting hadden, leidt de rechtbank af uit het feit dat zij financieel gewin hebben gehad van de werkzaamheden van aangevers. Nagenoeg alle opbrengsten zijn door aangevers aan verdachten afgestaan. Regelmatig werden substantiële geldbedragen via Western Union overgemaakt naar Roemenië alwaar verdachten een nieuwe woning lieten bouwen. De kosten die zij maakten voor aangevers (onder andere ten aanzien van de huisvesting) zijn naar het oordeel van de rechtbank beduidend lager geweest dan de opbrengst van de krantenverkoop. Voorts kan het oogmerk van uitbuiting afgeleid worden uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, waaronder het maken van veel en lange werkdagen, het niet zelfstandig kunnen verlaten van de woning, de bedreigingen en het gehanteerde geweld. Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank niet alleen af dat verdachte het oogmerk had tot uitbuiting, maar dat zij aangevers ook feitelijk uitbuitte.
De rechtbank is van oordeel dat in alle ten laste gelegde varianten van artikel 273f Sr sprake is geweest van medeplegen. Voor het aannemen van medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking vereist. Daarnaast dient sprake te zijn van een gezamenlijke uitvoering van een bepaald strafbaar feit, zij het dat niet alle ten laste gelegde bestanddelen door alle medeplegers behoeven te worden vervuld. In de onderhavige zaak is sprake van een gezinssituatie. Binnen dit gezin was sprake van een zekere rolverdeling met betrekking tot het innen van de gelden, het brengen en halen van aangevers aan het einde van de dag en het laten verrichten van huishoudelijke arbeid in de woning. Iedere verdachte had daarin een taak. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de verdachten in gelijke mate voor de uitbuiting van aangeefsters verantwoordelijk worden gehouden. Weliswaar zijn niet alle te bewijzen gedragingen door verdachten gezamenlijk uitgevoerd, maar zij hebben wel elk een wezenlijke bijdrage geleverd aan het tot stand brengen en het in stand houden van de hierboven geschetste afhankelijke positie van aangeefsters. De feitelijke gang van zaken maakt duidelijk dat dit in nauwe en bewuste samenwerking gebeurde en dat dus sprake was van medeplegen.

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde

De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte slechts vriendelijk verzocht heeft aan de moeder van [slachtoffer 2] (genaamd [moeder slachtoffer 2]) of [slachtoffer 2] zijn verklaring wilde intrekken en heeft zij daarbij geen bedreigingen geuit. Daarom kan volgens de raadsman niet geconcludeerd worden dat deze uitlatingen bedoeld waren om de vrijheid van [slachtoffer 2] om naar waarheid of geweten te verklaren te beïnvloeden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de door [moeder slachtoffer 2] afgelegde verklaringen af dat verdachte telefonisch contact heeft gezocht met de in Roemenie woonachtige [moeder slachtoffer 2] en haar huilend heeft verzocht of zij haar zoon er toe wilde brengen om zijn aangifte in te trekken, omdat haar man en zoon waren gearresteerd en zij onschuldig waren. Voorts moest zij haar zoon een telefoonnummer door geven van [medeverdachte 3] en hem vragen dit nummer te bellen.
De rechtbank overweegt allereerst dat artikel 285a Sr ook ziet op de beïnvloeding van een getuige om terug te komen op een eerder afgelegde verklaring dan wel die eerdere verklaring te wijzigen (zie HR 12 september 2006, LJN: AV6188). De rechtbank overweegt voorts dat de Hoge Raad in zijn arrest van 14 september 2010, LJN: BM4212, heeft overwogen dat niet is vereist dat komt vast te staan dat van de zijde van de verdachte sprake is geweest van enige vorm van intimidatie jegens de in artikel 285a Sr bedoelde persoon. Het standpunt van de raadsman, luidende dat enkel een veroordeling op grond van artikel 285a Sr kan volgen indien sprake is van (geuite) bedreigingen, volgt de rechtbank dan ook niet. Ook op andere manieren kan een persoon mondeling beïnvloed worden en kan aldus sprake zijn van overtreding van artikel 285a Sr. Voorts oordeelt de rechtbank dat niet van belang is of de persoon door wiens tussenkomst wordt getracht een ander te beïnvloeden de uitlatingen al dan niet als bedreigend heeft ervaren.
De rechtbank overweegt dat de verzoeken door verdachte zijn gedaan, nadat [slachtoffer 2] vele maanden was uitgebuit door de familie van verdachte en daarbij ook door hen was bedreigd. Na de vlucht van [slachtoffer 2] uit de woning van verdachte is hij door haar familie meermalen gebeld en heeft [medeverdachte 2] hem daarbij telefonisch bedreigd. Vervolgens heeft [slachtoffer 2] zijn telefoon zo ingesteld dat oproepen vanaf de telefoons van verdachten werden geweigerd, zodat zij hem niet langer konden bereiken. Verdachte heeft vervolgens het telefoonnummer van de moeder van [slachtoffer 2] achterhaald en geprobeerd door tussenkomst van de moeder van [slachtoffer 2] hem alsnog te bereiken en hem te bewegen zijn aangifte in te trekken. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat verdachte door haar handelswijze heeft getracht [slachtoffer 2] te beïnvloeden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
dat [medeverdachte 1] in de periode van 1 juli 2011 tot en met 23 december 2011 te Leeuwarden, meermalen, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende die [medeverdachte 1] zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht,
tot het plegen van welk feit verdachte in de periode van 1 juli 2011 tot en met 23 december 2011, te Leeuwarden opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, immers hebben de seksuele handelingen plaatsgevonden in de door verdachte en haar partner bewoonde woning en heeft verdachte deze handelingen laten plaatsvinden, zulks terwijl op haar een plicht tot ingrijpen rustte;
2.
zij in de periode van 1 juli 2011 tot en met 23 december 2011 in Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen,
sub 1.- een vrouw/meisje [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1])
door dwang en geweld en door dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkheden en door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie heeft gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting,
en
sub 2. - een vrouw/meisje [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]) heeft
gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1], terwijl deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;
en
sub 4. - een vrouw/meisje [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]) met de onder sub 1 genoemde middelen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
en
sub 6. - opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van een vrouw/meisje [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), immers heeft verdachte met een of meer van haar mededaders
-voor die [slachtoffer 1] geregeld dat zij de Herbergkrant kon gaan verkopen en
-die [slachtoffer 1] naar de verkooppunten van de straatkrant gebracht en
-telkens (een deel van) het door die [slachtoffer 1] verdiende geld aan hen laten afstaan en
-die [slachtoffer 1] telkens laten werken gedurende zes dagen per week buiten voor een
winkel staande gedurende de openingstijden van de winkel en
-tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat ze niks mocht kopen en die [slachtoffer 1] ook geen eten en drinken meegegeven en
-tegen die [slachtoffer 1] geschreeuwd dat ze niet genoeg geld verdiende en
-die [slachtoffer 1] allerlei huishoudelijke werkzaamheden laten verrichten zoals schoonmaken van het huis, koken en de was doen en
-tegen die [slachtoffer 1] gezegd we zijn hier gekomen om geld te verdienen en
-die [slachtoffer 1] laten werken zulks terwijl ze ziek was en
-terwijl die [slachtoffer 1] de Nederlandse taal niet machtig was en onbekend was in Nederland en met de Nederlandse regels en wetten en gewoonten en gebruiken en bijna niemand in Nederland kende en aldus bewerkstelligd dat die [slachtoffer 1] van hen verdachten afhankelijk was;
3.
zij in de maand januari 2012 in Nederland, opzettelijk mondeling zich jegens een persoon te weten [slachtoffer 2] (door tussenkomst van de moeder van die [slachtoffer 2]) heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, zulks terwijl zij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, immers heeft verdachte door tussenkomst van de moeder van die [slachtoffer 2], aan die [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd:
-of hij aangifte heeft gedaan tegen haar echtgenoot en zoon en
-dat zij wil dat hij die aangifte gaat intrekken;
zij in de periode van 1 december 2010 tot en met 7 februari 2012 in Roemenië en Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen,
sub 1. - een vrouw [slachtoffer 3]
door dwang en geweld en door dreiging met geweld of een of meer andere feitelijkheden en door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting,
en
sub 2. - een vrouw/meisje [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3]) heeft
geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 3], terwijl deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;
en
sub 4. - een vrouw [slachtoffer 3] met de onder sub 1 genoemde middelen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
sub 6. - opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van een vrouw, [slachtoffer 3] immers heeft verdachte met een of meer van haar mededaders,
-tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat zij in Nederland kranten zou gaan verkopen en dat ze hiermee tussen de 50 en 100 euro per dag zou gaan verdienen en
-een volmacht voor die [slachtoffer 3] geregeld waardoor ze mee kon naar Nederland
en
-tegen de moeder van die [slachtoffer 3] gezegd dat alles goed zou komen en dat haar dochter bij een goede familie terecht zou komen en dat er goed voor haar zou worden gezorgd en
-die [slachtoffer 3] meegenomen naar Nederland en
-die [slachtoffer 3] ondergebracht in een gedeelde woning en
-die [slachtoffer 3] voorzien van kranten om te verkopen en haar instructies gegeven over de verkoop (ondermeer dat ze opdringerig moest zijn en er armoedig gekleed uit moest zien) en
-haar in een auto naar verkooppunten gebracht en bepaald waar ze kranten moest gaan verkopen en
-die [slachtoffer 3] telkens laten werken buiten voor een winkel staande gedurende de openingstijden van de winkel en mocht die [slachtoffer 3] maar 5 minuten pauzeren waarbij zij op een bankje mocht zitten en waarbij ze maar 2 euro mocht uitgeven aan een lunch en
-die [slachtoffer 3] telkens gecontroleerd op de werkplek en gevraagd hoeveel ze had verdiend en
-telkens het door die [slachtoffer 3] verdiende geld aan haar en haar mededaders laten afstaan en
-die [slachtoffer 3] meermalen uitgescholden als ze niet genoeg had verdiend en
-die [slachtoffer 3] 6 dagen per week laten werken en
-die [slachtoffer 3] nauwelijks zelfstandig uit de woning laten gaan en
-die [slachtoffer 3] na een dag kranten verkoop alle voorkomende huishoudelijke werkzaamheden laten doen en
-die [slachtoffer 3] meermalen in het gezicht geslagen en met gebalde vuist in de ribben en maag en tegen de rug geslagen,
-die [slachtoffer 3] geen sleutel van de woning gegeven en
en
-terwijl die [slachtoffer 3] de Nederlandse taal niet machtig was en onbekend was in Nederland en met de Nederlandse regels en wetten en gewoonten en gebruiken en bijna niemand in Nederland kende en aldus bewerkstelligd dat die [slachtoffer 3] van hen verdachten afhankelijk was.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1.
Medeplichtigheid aan met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
2.
Mensenhandel jegens een persoon beneden de zestien jaren, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
3.
Opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen, te beïnvloeden.
4.
Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
  • de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
  • de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
  • de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie;
  • de vordering van de officier van justitie;
  • het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de uitbuiting van twee personen en aan medeplichtigheid aan seks met een minderjarige onder de zestien jaar. Verder heeft verdachte op strafbare wijze een getuige in het strafproces beïnvloed.
Verdachte is de moeder van een gezin dat mensen uit Roemenië naar Nederland heeft gehaald om hen hier gedurende langere tijd als verkoper van straatkranten te werk te stellen. Voor de ‘schoondochters’ van verdachte gold dat zij in het huishouden van het gezin moesten werken. Zoals eerder in dit vonnis overwogen was in al deze gevallen sprake van een uitbuitingssituatie. Verdachte was degene die de slachtoffers aan het werk hield. Schokkend hierbij is dat één van de twee een meisje was van veertien jaar ten tijde van het delict.
Verder heeft verdachte niets gedaan om te voorkomen dat haar zoon van vijfentwintig in de woning waar het gezin verbleef, seks had met ditzelfde meisje.
Het gaat stuk voor stuk om ernstige feiten waarop een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie is. Verdachte is in Nederland niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is niet veel bekend.
Alles afwegend zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Door de benadeelde partij wordt een schadevergoeding gevorderd ter zake materiële schade van € 5.280,-- en ter zake immateriële schade van € 15.000,--.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade van € 5.280,-- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. De rechtbank zal echter een forfaitair bedrag aan kosten per dag in mindering brengen op de gevorderde materiële schade, omdat [slachtoffer 1] ook kosten voor levensonderhoud had moeten maken (welke kosten nu door verdachten zijn gemaakte) als zij de verdiensten van de kranten zelf had mogen behouden. De rechtbank stelt dit bedrag vast op € 10,-- per dag, gedurende een periode van 6 maanden (6 x 30 x € 10,--) = € 1.800,--. De rechtbank zal dit bedrag in mindering brengen op de gevorderde materiële schade. De totale materiële schade wordt derhalve vastgesteld op € 3.480,--.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde een vergoeding ter zake immateriële schade toekomt. De rechtbank acht echter de gevorderde schadevergoeding te hoog, mede gelet op het feit dat de onderbouwing van deze schade ook betrekking heeft op schade die voortvloeit uit strafbare feiten die verdachte niet worden verweten, en stelt deze ex aequo et bono vast op € 6.000,--.
De rechtbank acht het toegewezen deel van de vordering, welke vordering niet dan wel onvoldoende door verdachte en haar raadsman is weersproken, voor hoofdelijke toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2011. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren. De rechtbank acht daarnaast voor wat betreft het toegewezen deel van de vordering, hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Namens
[slachtoffer 3]is door de voegingsadviseur een vordering ingediend. Uit deze vordering blijkt niet wat voor schadevergoeding de benadeelde partij wenst, aangezien daartoe geen bedragen zijn ingevuld. Tevens is de vordering niet ondertekend door de benadeelde partij.
Bij de stukken bevindt zich een verklaring van [slachtoffer 3] d.d. 12 november 2012, waarin zij aangeeft dat zij wil dat het geld waarop zij recht had aan haar terug wordt gegeven. Daarnaast vraagt zij een vergoeding voor de stress en de angst die zij in die periode had.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren, nu deze vordering niet door haar is ondertekend.
De rechtbank ziet aanleiding om ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 3] een bedrag van € 10.920,-- is onthouden ter zake van de opbrengst van de krantenverkoop. De rechtbank zal op dit bedrag een forfaitair bedrag aan kosten per dag in mindering brengen, omdat [slachtoffer 3] ook kosten voor levensonderhoud had moeten maken (welke kosten nu door verdachten zijn gemaakt) als zij de verdiensten van de kranten zelf had mogen behouden. De rechtbank stelt dit bedrag vast op € 10,-- per dag, gedurende een periode van 12 maanden (12 x 30 x € 10,--) = € 3.600,--. De totale materiële schade van [slachtoffer 3] bedraagt derhalve € 7.320,--.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 3] daarnaast immateriële schade heeft geleden en stelt deze schade vast op € 3.000,--.
De rechtbank acht gelet op bovenstaande voor bedrag van € 10.320,-- hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Overweging met betrekking tot de vordering bevel tot gevangenneming.

Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte per datum van de uitspraak gevorderd.
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van verdachte bij beslissing van 22 augustus 2012 opgeheven. De rechtbank ziet thans geen aanleiding om de vordering tot bevel tot gevangenneming toe te wijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 48, 57, 245, 273f en 285a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1], domicilie kiezende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 9.480,--
(zegge: zesduizendvierhonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2011, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 9.480,-- (zegge: zesduizendvierhonderdtachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2011, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 82 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3], te betalen een som geld ten bedrage van € 10.320,-- (zegge: tienduizenddriehonderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2012, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 86 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. J. Jukema-Teertstra, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juni 2013.
w.g.
Brinksma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Sikkema
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Jukema-Teertstra
locatie Leeuwarden,
Van Dijk

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/880065-12
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 11 juni 2013
Tegenwoordig:
mr. M. Brinksma, voorzitter,
mr. W.S. Sikkema en mr. J. Jukema-Teertstra, rechters,
mr. R.G. de Graaf, officier van justitie en
mr. E. Troost, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, genaamd:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder
bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
verblijvende te [verblijfplaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsman van verdachte mr. P.S.A. Bovens, advocaat te Amsterdam, is eveneens niet ter terechtzitting verschenen.
…………………..
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak in de hoofdzaak en ontnemingsvordering zal plaatsvinden ter terechtzitting van 25 juni 2013 te 13:30 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.