ECLI:NL:RBNNE:2013:3715

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
139781
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P. Schadd-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van schriftelijke aanwijzing door gezinsvoogdij-instelling in omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 april 2013 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gezinsvoogdij-instelling Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering Groningen (LJ&R). De moeder had op 8 maart 2013 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzocht de schriftelijke aanwijzing van het LJ&R d.d. 22 februari 2013 vervallen te verklaren. De schriftelijke aanwijzing beoogde een wijziging in de omgangsregeling tussen de moeder en haar vier minderjarige kinderen, wat in strijd was met eerdere rechterlijke uitspraken van het Gerechtshof Leeuwarden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing nietig is, omdat deze in strijd is met de eerder vastgestelde omgangsregeling en de gezinsvoogdij-instelling niet bevoegd was om deze aanwijzing te geven. De kinderrechter heeft ook geoordeeld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, aangezien dit tijdig is ingediend. De rechtbank heeft het LJ&R veroordeeld in de proceskosten van de moeder, die zijn vastgesteld op € 904,--. De beslissing is uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknr.: C/18/139781 / JE RK 13-185
beschikking d.d. 4 april 2013
inzake het verzoek van:

[naam 1],

wonende te [adres],
verzoekster
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. A.A.M. Kroon-Jongbloed,
tegen

LEGER DES HEILS JEUGDZORG & RECLASSERING GRONINGEN

gevestigd te 9728 JR Groningen, Laan Corpus den Hoorn 106,
verweerster,
hierna te noemen het LJ&R,
strekkende tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing.
De rechtbank merkt voorts als belanghebbende aan:
[naam 2],
wonende te [adres]
hierna te noemen de vader.

PROCESVERLOOP

Namens de moeder is op 8 maart 2013 een verzoekschrift met bijlage ingediend. Daarbij heeft zij verzocht de schriftelijke aanwijzing van het LJ&R d.d. 22 februari 2013 vervallen te verklaren.
Op 20 maart 2013 is ter griffie een brief met bijlagen van mr. Kroon-Jongbloed ontvangen.
Op 26 maart 2013 een schrijven van de vader ontvangen, waarin hij aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen. De kinderrechter slaat voorts acht op hetgeen door de vader verder in dit schrijven is gesteld, nu de moeder daarvan geen kennis heeft kunnen nemen.
Op 26 maart 2013 zijn ter griffie briefjes van de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontvangen, waarin zij aangeven niet te zullen verschijnen om door de kinderrechter gehoord te worden.
Op 27 maart 2013 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn daarbij: de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Kroon-Jongbloed en mevrouw G. Kooijstra en mevrouw B. Ottens namens het LJ&R.
Mr. Kroon-Jongbloed heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota en deze overgelegd.
Op 27 maart 2013 is een faxbericht met bijlagen van mr. Kroon-Jongbloed ontvangen. De kinderrechter zal hierop geen acht slaan nu de advocaat ter zitting heeft aangegeven akkoord te kunnen gaan met de liquidatietarieven zoals in beginsel door de kinderrechter in het kader van een proceskostenveroordeling worden gehanteerd.

RECHTSOVERWEGINGEN

Vaststaande feiten:
  • de ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]
  • voornoemde minderjarigen zijn bij beschikking d.d. 2 mei 2012 ondertoezicht gesteld voor de duur van een jaar, met ingang van 6 mei 2012 tot 6 mei 2013,
  • de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door het LJ&R,
  • bij beschikking d.d. 25 oktober 2012 heeft het Gerechtshof Leeuwarden een omgangsregeling vastgesteld tussen de moeder en voornoemde minderjarigen, in die zin dat:
o vanaf de eerste week van november 2012 alle kinderen viermaal een omgangsmoment hebben met de moeder van eens in de veertien dagen van 15.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de begeleiding van de omgang door LJ&R wordt geregeld en het LJ&R bepaalt of alle kinderen tegelijk dan wel apart van elkaar omgang met de moeder hebben, alsmede de dag waarop de omgang plaatsvindt en de locatie waar de omgang plaatsvindt,
o vanaf de eerste week van januari 2013 alle kinderen tweemaal één dagdeel van vier uren, gelegen in het weekend, per veertien dagen onbegeleid omgang met de moeder hebben,
o vanaf de eerste week van februari 2013 alle kinderen tweemaal een dag in het weekend van 10.00 uur tot 19.00 uur per veertien dagen onbegeleid omgang met de moeder hebben,
o vanaf 1 maart 2013 alle kinderen eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur onbegeleid omgang met de moeder hebben,
  • bij vonnis in kort geding d.d. 18 januari 2013 is de vader veroordeeld tot naleving van de door het Gerechtshof Leeuwarden vastgestelde omgangsregeling onder de verbeuring van een dwangsom indien hij in gebreke blijft aan deze verplichting te voldoen,
  • Het LJ&R heeft de moeder een brief gestuurd d.d. 22 februari 2013 met als onderwerp en bijlage een ‘plan omtrent de omgangsregeling’. Dit plan houdt kort gezegd in dat:
- [minderjarige 3] met ingang van 1 maart 2013 dan wel de eerst mogelijke datum voor de duur van een jaar om de drie weken op de vrijdagmiddag een bezoek zal hebben met zijn moeder op het kantoor van het LJ&R. Bij de eerste twee contactmomenten zal de vader zowel bij het begin als bij het einde van het contact aanwezig zijn. Bij de volgende twee contactmomenten zal vader niet in de ruimte aanwezig zijn, behalve wanneer [minderjarige 3] hier om vraagt. De gezinsvoogd zal bij alle deze vier momenten in de ruimte aanwezig zijn. Bij de volgende twee contactmomenten zal de gezinsvoogd het contactmoment volgen achter het glas, tenzij [minderjarige 3] aangeeft dit niet te willen,
- Zodra [minderjarige 4] er klaar voor is om contact te hebben met zijn moeder zal het contact op dezelfde wijze worden opgestart en op dat moment zullen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] tegelijkertijd contact hebben met hun moeder,
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen zelf beslissen of zij contact hebben of niet wanneer [minderjarige 3] (en [minderjarige 4]) wel contact hebben met hun moeder;
Standpunt namens de moeder
De moeder heeft een brief van het LJ&R ontvangen, d.d. 22 februari 2013, waarin de moeder wordt gevraagd mee te werken aan een plan dat is opgesteld door de man en voorziet in een contactregeling tussen de vrouw en (in eerste instantie alleen) [minderjarige 3], dat afwijkt van de beslissing die het gerechtshof Leeuwarden bij beschikking d.d. 25 oktober 2012 heeft genomen, alsmede van het vonnis in kort geding d.d. 18 januari 2013. Deze brief betreft een schriftelijke aanwijzing nu met de brief wordt beoogd de contacten tussen de vrouw en de vier minderjarige kinderen – in strijd met voornoemde rechterlijke beslissingen – te beperken. Daarnaast stelt het LJ&R als sanctie dat, indien de vrouw aan dit plan geen medewerking verleent, een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling zal worden ingediend.
De schriftelijke aanwijzing wijkt sterk af van de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden d.d. 25 oktober 2012. Dit is onbegrijpelijk, aangezien er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden welke niet ter zitting van het gerechtshof Leeuwarden, dan wel ter zitting bij de voorzieningenrechter in januari 2013 zijn besproken. De gezinsvoogden van het LJ&R zijn niet bevoegd middels een schriftelijk aanwijzing of anderszins de door de rechter gegeven contactregeling te wijzigen (zie bijvoorbeeld gerechtshof Amsterdam 14 november 2006,
JPF2007,71). Daarnaast is de handelswijze van de gezinsvoogden zeer onzorgvuldig, hetgeen blijkt uit de schriftelijke vastlegging van de inhoud van de gesprekken met de vrouw die zijn gevoerd in de zogenaamde ‘blauwtjes’(d.d. 7 november 2012, 22 november 2012, 13 december 2012 en 24 januari 2013). Zowel na de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden als het vonnis in kort geding is het LJ&R van start gegaan met de uitvoering van de rechterlijke uitspraken, waardoor de vrouw het vertrouwen had dat de gezinsvoogden conform deze uitspraken zou handelen. Thans stelt het LJ&R, in strijd met deze eerdere schriftelijke toezeggingen, enkele een contactregeling te willen nastreven waarmee de man akkoord kan gaan. Daarom heeft het LJ&R de man verzocht het plan op te stellen, dat bij de schriftelijke aanwijzing aan de vrouw werd toegezonden. Het is een plan waarmee de man tracht het contact tussen de vrouw en de vier kinderen tot een minimum te beperken, hetgeen in strijd is met de beslissing die het gerechtshof weloverwogen heeft genomen.
Verzocht wordt de schriftelijke aanwijzing d.d. 22 februari 2013 vervallen te verklaren. Daarnaast wordt verzocht de schriftelijke aanwijzing voor de duur van het geding (met betrekking tot de procedure inzake het verzoek van het LJ&R tot wijzing van de omgangsregeling) te schorsen, zodat uitvoering kan worden gegeven aan het vonnis in kort geding d.d. 18 januari 2013.
Ter zitting wordt namens moeder gesteld dat volgens de aanwijzing [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen enkel contact hebben met de vrouw, wanneer zij uit eigen beweging het contact willen aangaan. Ten aanzien van [minderjarige 4] vindt er pas contact plaats nadat de psychologische hulp is beëindigd. Enkel ten aanzien van [minderjarige 3] zou volgens het plan in maart 2013 worden gestart met omgang door middel van een bezoek op vrijdagmiddag op het kantoor van het LJ&R, eenmaal per drie weken, welk bezoek door een psycholoog wordt begeleid. Geheel ten onrechte is deze omgangsregeling niet voor de vier kinderen gezamenlijk en neemt het LJ&R wederom als uitgangspunt dat de psychologische hulp voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] moet worden afgerond, voordat de omgang met de vrouw kan worden gestart. De vraag of psychologische hulp een (tijdelijke) contra-indicatie zou opleveren voor omgang tussen de kinderen en de vrouw is door de Raad, in het kader van de procedure bij het gerechtshof, eerder uitvoerig onderzocht. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van een contra-indicatie. Het gerechtshof heeft een zelfde conclusie getrokken en besloten dat de omgangsregeling zo spoedig mogelijk moet worden opgestart, zodat de vrouw weer zou gaan deelnemen aan de zorg- en opvoedingstaken.
Het feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangeven geen omgang te willen hebben met de vrouw, wijt het gerechtshof aan het bestaande loyaliteitsconflict. Zowel de Raad als het gerechtshof heeft aangegeven dat er sprake is van oudervervreemdingen en dat de uitlatingen van de kinderen ook van daaruit moeten worden geïnterpreteerd. Om dit voor de kinderen zeer schadelijke proces te keren, dient de omgang tussen de kinderen en de vrouw zo snel mogelijk te worden hervat.
De man accepteert geen andere mening van de hulpverlening dan de zijne. Het is onbegrijpelijk dat het LJ&R uitgerekend de man heeft verzocht een plan tot omgang op te stellen.
In de aanwijzing wordt de vrouw opgedragen om zich, in afwijking van de beschikking van het gerechtshof te conformeren aan een regeling zoals de man is opgesteld. De gezinsvoogd breekt zodoende in op het ouderlijk gezag en de beslissing van het gerechtshof. Verwezen wordt in dat kader naar de aantekening bij artikel 1:258 BW van de
Groene Serie Personen- en Familierecht. Een beslissing van een gezinsvoogdij-instelling, waarin de ouder wordt verzocht af te wijken van bestaande regeling, houdt een schriftelijke aanwijzing in. De vorm is daarbij niet relevant. Het artikel is in het leven geroepen om een ouder een rechtsmiddel te geven indien door een gezinsvoogd een beslissing wordt genomen die inbreekt op het ouderlijk gezag. Daarnaast mag de gezinsvoogdij-instelling niet afwijken van een rechtelijke uitspraak. Tevens wordt verwezen naar de beschikking van de Rechtbank Roermond 28 november 2007,
LJNBB9552.
Door het LJ&R wordt gesteld dat er sprake zou zijn van onveiligheid bij moeder. Er is echter geen enkele deskundige geweest die heeft geoordeeld dat moeder geen goede opvoeder zou zijn. Het LJ&R praat vader na en onderbouwt dit standpunt niet.
Gesteld wordt dat vader nu wel wil meewerken. Dit blijkt echter nergens uit. Vader voelt zich nergens aan gebonden en maakt de dienst uit. Hij wordt hierin bevestigd door het LJ&R. Het LJ&R stelt geen dwangmiddel te hebben. Dat hoeft ook niet. De rechter heeft besloten dat er een dwangmiddel komt. Het LJ&R hoeft alleen maar data vast te stellen waarop er omgang plaatsvindt.
Standpunt van het LJ&R
De brief d.d. 22 februari 2013 is geen schriftelijke aanwijzing. Wanneer een schriftelijke aanwijzing wordt gegeven, worden ouders altijd van te voren op de hoogte gebracht. De gezonden brief houdt een voorstel tot omgang in. Moeder is ook zelf gevraagd een plan op te stellen, maar zij gaf aan dat haar plan te veel zou afwijken van het plan zoals het er lag. Er is telefonisch contact geweest met de moeder, waarbij moeder is uitgenodigd om het plan te bespreken. Daar is moeder niet op ingegaan. Vervolgens heeft de gezinsvoogd de brief d.d. 22 februari 2013 verstuurd, en daarbij vermeld dat indien moeder niet met het plan kan instemmen, een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling zal worden ingediend.
De gezinsvoogden hebben regelmatig contact met de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geven aan geen contact te willen met moeder. Na intern overleg is besloten om te kijken naar een regelmatige omgangsregeling die gegarandeerd door kan gaan. Daarom is vader gevraagd het plan op te stellen. Hij blijft volharden in zijn standpunt niet mee te kunnen werken aan de omgangsregeling zoals is vastgesteld. Dit voelt onveilig voor vader. Het LJ&R kan de kinderen in die onveiligheid niet naar moeder laten gaan.
Het LJ&R is van mening dat de omgang – zoals is vastgesteld – te snel wordt opgebouwd. Er moet omgang komen, maar deze moet minder snel worden opgebouwd. Na de beschikking van het gerechtshof was de insteek van het LJ&R om deze na te leven. Er is dan ook ingezet op het starten van omgang zoals bij beschikking aangegeven. Vader weigerde hieraan mee te werken gelet op de snelle opbouw van het contact. Vervolgens is door het LJ&R verzocht naar een manier waarop omgang wel kan plaatsvinden. De houding van vader is daarbij niet leidend geweest. Het LJ&R heeft aan het door de vader opgestelde plan een aantal dingen toegevoegd. Bijvoorbeeld met betrekking tot de periode van omgang. Het LJ&R kan partijen niet daadwerkelijk dwingen om mee te werken aan de omgang.
Op 26 maart jl. is bij de rechtbank een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling ingediend. Gehoopt wordt dat in die procedure een regeling wordt vastgesteld, die ook daadwerkelijk doorgang kan vinden. Het LJ&R verzet zich tegen het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing te schorsen voor de duur van het geding met betrekking tot het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling.
Beoordeling door de kinderrechter
Schriftelijke aanwijzing
Allereerst ziet de kinderrechter zich de vraag gesteld of de door het LJ&R aan de moeder gezonden brief met bijlage d.d. 22 februari 2013 als een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:258 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient te worden beschouwd, nu het LJ&R de brief niet als zodanig heeft aangemerkt. De kinderrechter is van oordeel dat deze vraag bevestigend beantwoord dient te worden. Door de inhoud van het ‘plan omtrent de omgangsregeling’ wordt de moeder - als gezaghebbende ouder - in het contact met haar kinderen beperkt. In de begeleidende brief stelt het LJ&R een verzoek tot wijzing van de omgang in te dienen, indien de moeder niet akkoord gaat met het plan omtrent de omgangsregeling. Hoewel de moeder in de brief in de gelegenheid wordt gesteld om op het plan te reageren, kon haar eventuele zienswijze - gelet op het vorengaande - de facto niet tot een andere beslissing leiden. De brief met het plan dient dan ook als een schriftelijke aanwijzing te worden beschouwd. Dat moeder voorafgaand aan het sturen van de brief door de gezinsvoogd telefonisch was uitgenodigd om het plan te bespreken, doet daar niets aan af.
Ontvankelijkheid voor wat betreft de termijn
Het verzoek tot vervallen verklaring is ter griffie ontvangen binnen twee weken na de dag waarop de schriftelijke aanwijzing aan de moeder is uitgereikt, zodat de moeder, gezien artikel 1:259, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) waar het betreft de termijn van indiening van het verzoek ontvankelijk is in haar verzoek.
De inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 1:258, eerste lid, BW dient een schriftelijke aanwijzing te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb). Hieruit volgt dat de vraag beantwoord dient te worden of de schriftelijke aanwijzing van 22 februari 2013 volgens de regels van de Awb en de ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand zijn gekomen. De kinderrechter dient daarbij de aanwijzingen marginaal te toetsen en dient de vraag te beantwoorden of de gezinsvoogdij-instelling redelijkerwijs tot voornoemde schriftelijke aanwijzing heeft kunnen komen.
De kinderrechter stelt vast dat het Gerechtshof Leeuwarden op 25 oktober 2012 een beschikking heeft gegeven, waarin een uitgebreide en gedetailleerde zorgregeling is vastgesteld tussen de moeder en de minderjarigen. De schriftelijke aanwijzing d.d. 22 februari 2013 wijkt hier significant van af.
Hoewel een schriftelijke aanwijzing in beginsel kan zien op de beperking dan wel uitbreiding van het contact tussen een ouder en de minderjarige, geldt dat een aanwijzing in geen geval in strijd mag komen met het recht. Voorts kan een aanwijzing betreffende de omgang van een ouder met zijn kind een eerdere beschikking van de rechter inzake de omgang niet opzij zetten omdat de gezinsvoogdij-instelling geen aanwijzing kan geven die in strijd is met een rechterlijke uitspraak (zie
Kamerstukken II1992/93, 23000, nr 3, p. 35 (MvT)).
Gelet op het vorenstaande had het LJ&R nimmer de bevoegdheid om de schriftelijke aanwijzing te geven, nu het LJ&R met het geven van de aanwijzing in strijd met een eerdere rechterlijke beslissing heeft gehandeld. De schriftelijke aanwijzing d.d. 22 februari 2013 moet naar het oordeel van de kinderrechter dan ook nietig worden verklaard (zie ook Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 oktober 2012,
RFR2013,8). Aan een verdere (inhoudelijke) beoordeling komt de kinderrechter dan ook niet toe.
De proceskostenveroordeling
De moeder heeft verzocht het LJ&R in de kosten van het geding te veroordelen. Ingevolge artikel 289 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de (kinder)rechter een dergelijke proceskostenveroordeling uitspreken. In het licht van de overwegingen die de kinderrechter aan het oordeel tot nietigverklaring van de aanwijzing ten grondslag heeft gelegd, ziet de kinderrechter aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. De kinderrechter zal in dit kader beslissen zoals onder de beslissing is aangegeven.
De kinderrechter zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot schorsing van de schriftelijke aanwijzing voor de duur van het geding, nu gelet op het vorenstaande haar belang daarbij is komen te ontvallen.

BESLISSING

verklaart de door het LJ&R op 22 februari 2013 gegeven schriftelijke aanwijzing nietig;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek met betrekking tot de schorsing van de schriftelijke aanwijzing;
veroordeelt het LJ&R in de kosten van dit geding aan de zijde van de moeder begroot op
€ 904,-- aan salaris;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. P. Schadd-de Boer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Piksen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2013.