9Vergrijpboete inkomstenbelasting
Gelet op de aard en omvang van de correcties ben ik van oordeel dat de te weinig geheven belasting is te wijten aan opzet van de belastingplichtige. De administratie is verregaand ondeugdelijk en voldoet niet aan de in artikel 52 AWR gestelde eisen. Bovendien is komen vast te staan dat niet is voldaan aan de administratieplicht. Zo is over een groot gedeelte van de gecontroleerde periode in het geheel geen aantekening gehouden van de inkopen van softdrugs, en is een deel van de primaire omzetgegevens niet bewaard. Hierna is een samenvatting opgenomen van de geconstateerde gebreken:
Er is niet volledig voldaan aan de bewaarplicht. Zo zijn niet alle z-afslagen en niet alle overzichten omzet softdrugs bewaard (punt 2.6, punt 2.6.3,c en punt 2.64);
Er is geen sluitende kasadministratie (punt 2.6.1.);
Over de periode van 1 januari 2005 t/m 8 oktober 2006 is geen aantekening gehouden ten aanzien van de inkopen van softdrugs;
Over de periode van 9 oktober 2006 t/m 31 december 2006 is uitsluitend
extracomptabel aantekening gehouden van de inkopen van softdrugs. Deze
aantekeningen zijn ondeugdelijk gebleken (2.6.2);
- Over het controletijdvak is uitsluitend extracomptabel aantekening gehouden van de
omzet softdrugs. Deze aantekeningen zijn ondeugdelijk gebleken ( 2.6.3);
- De extracomptabel bijgehouden jaaroverzichten inzake de omzetsoftdrugs zijn
onvolledig en daarom ondeugdelijk gebleken (2.6.4);
- De geregistreerde omzet dranken over het jaar 2005 is op basis van het
onwaarschijnlijk lage BW% en de uitkomsten van de theoretische omzetberekening
met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onvolledig (2.6.5 en 2.6.6);
Door geen deugdelijke administratie te voeren moet de belastingplichtige bovendien hebben geweten, behoort hij althans te hebben geweten dat de ingediende aangiften niet juist konden zijn. Bij opzet ( en voorwaardelijke opzet ) is een boete van 50% gepast en geboden. De boete wordt opgelegd ingevolge artikel 67 d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 lid 3 en paragraaf 26 lid 1 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.
(…)
10.1.1 Matiging boete wanverhouding / samenloop
Op grond van paragraaf 44 van het besluit bestuurlijke Boeten belastingdienst zal ik in verband met samenloop van de boete over de primitieve aanslag inkomstenbelasting de boete voor de omzetbelasting matigen tot een bedrag van € 300.
(…)".
1.11Op 19 januari 2009 heeft er, naar aanleiding van de eerste bevindingen uit het boekenonderzoek, een gesprek tussen eiser, bijgestaan door zijn adviseur en de Belastingdienst plaatsgevonden. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt.
1.12Tijdens het onder 1.10 bedoelde boekenonderzoek heeft verweerder de conclusie getrokken dat de gevoerde administratie niet aan de eisen van artikel 52 AWR voldoet en dat de opbrengsten inzake de omzet dranken en cannabis in het controletijdvak niet volledig zijn verantwoord. Verweerder is daarom overgegaan tot het opstellen van een theoretische omzetberekening. Verweerder heeft hierbij de inkoop van dranken, die door externe bescheiden wordt ondersteund, als uitgangspunt genomen. Aan de hand hiervan heeft verweerder de omzet dranken bepaald; ten aanzien van het jaar 2005 op basis van de gemaakte theoretische omzetberekening en ten aanzien van de het jaar 2006 op basis van de cijfers zoals die blijken uit de jaarrekening. Verweerder heeft vervolgens uit de omzet dranken de omzet softdrugs bepaald op grond van een volgens verweerder aanwezige vaste omzetverhouding tussen beide soorten omzet (95% omzet softdrugs: 5% omzet dranken). Vervolgens heeft verweerder de inkoop softdrugs op grond van branchecijfers berekend op 50% van de omzet. Verweerder heeft zich onder meer gebaseerd op informstie van het KLPD, het Trimbosinstituut, krantenartikelen uit het Algemeen Dagblad en het Haarlems Dagblad en het in april 2007 gepubliceerde rapport "De wereld achter de wietteelt".
1.13Verweerder heeft op grond van de hiervoor genoemde theoretische omzetberekeningen met dagtekening 16 oktober 2009 de aanslagen over de jaren 2005 en 2006 opgelegd. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2005 is als volgt vastgesteld:
Aangegeven verzamelinkomen
€
16.019
Correcties:
Meer winst uit onderneming
€
305.511
Geen aftrek buitengewone uitgaven wegens hogere drempel
€
2.45
Vastgesteld verzamelinkomen
€
323.98
De aanslag IB/PVV voor het jaar 2006 is als volgt vastgesteld:
Aangegeven verzamelinkomen
€
30.166
Correcties:
Meer winst uit onderneming
€
439.288
Geen aftrek buitengewone uitgaven wegens hogere drempel
€
1.223
Vastgesteld verzamelinkomen
€
470.677
1.14Eiser heeft daartegen bij brief van 18 november 2009, ontvangen door verweerder op 19 november 2009, bezwaar gemaakt.
1.15Bij brief van 18 januari 2010 verstuurt verweerder aan eiser het voornemen tot afwijzing van het bezwaar.
1.16Eiser verzoekt verweerder bij brief van 3 februari 2010 om te worden gehoord en het bezwaarschrift mondeling nader toe te lichten.
1.17Op 11 mei 2010 heeft er een hoorgesprek plaatsgevonden tussen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigden [gemachtigden], en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door [gemachtigde verweerder] en [vertegenwoordiger]. Tijdens dit hoorgesprek hebben partijen over en weer de wens uitgesproken om het geschil in compromis te beslechten. Op 4 juni 2010 heeft verweerder eiser het verslag van het hoorgesprek toegezonden. Tevens heeft verweerder op 4 juni 2010 eiser een schriftelijke uitwerking van het compromisvoorstel toegestuurd.
1.18Eiser heeft bij brief van 14 juli 2010 verweerder meegedeeld zich niet te kunnen vinden in het compromisvoorstel van 4 juni 2010.
1.19Bij brief van 9 september 2010 stuurt verweerder eiser de kennisgeving uitspraak op bezwaar. Hierin deelt verweerder aan eiser mee dat hij gedeeltelijk tegemoet komt aan eisers bezwaar.
1.2Verweerder is bij zijn uitspraken op bezwaar van 10 september 2010 respectievelijk 12 november 2010 gedeeltelijk tegemoet gekomen aan eisers bezwaren.
Verweerder heeft voor het jaar 2005 het inkomen nader vastgesteld:
Vastgesteld verzamelinkomen
€
323.98
Minder winst uit onderneming
€
21.24
Nader vastgesteld verzamelinkomen
€
302.74
Verweerder heeft voor het jaar 2005 het inkomen nader vastgesteld:
Vastgesteld verzamelinkomen
€
470.677
Minder winst uit onderneming
€
53.004
Nader vastgesteld verzamelinkomen
€
417.673
2.1In geschil is het antwoord op de vraag of eiser binnen zijn onderneming heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van art. 52 AWR. Zijn de eventuele tekortkoming voldoende ernstig om de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen? Daarnaast is in geschil of eiser zich ten aanzien van de wijze waarop hij de administratie voerde, kan beroepen op opgewekt vertrouwen op grond van eerdere boekenonderzoeken en eerder afgelegde bedrijfsbezoeken. Indien er aanleiding is voor een omzetcorrectie is in geschil of de door verweerder gedane omzetbijtelling redelijk is. Ook in dit verband wijst eiser op eerdere boekenonderzoeken en het daarbij gehanteerde brutowinstpercentage. Ten slotte is in geschil of de vergrijpboeten terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd.
2.2Eiser stelt zich op het standpunt dat de gevoerde administratie van de coffeeshop niet zodanige tekortkomingen vertoont dat deze niet aan artikel 52 van de AWR voldoet. Derhalve rechtvaardigen de tekortkomingen een omkering van de bewijslast door de Belastingdienst niet. Eiser is daartoe van mening dat de administratie voldoende grondslag biedt om conclusies te trekken over de aard en omvang van de fiscale verplichtingen van de coffeeshop. Eiser mocht op basis van eerdere controles erop vertrouwen dat de administratie van de coffeeshop conform de vereisten van artikel 52 van de AWR was. Tevens is eiser van mening dat de Belastingdienst bij haar theoretische winstberekening ten onrechte is uitgegaan van een hogere brutowinst dan het door eiser gehanteerde percentage van 25%. Voorts is eiser van opvatting dat de vergrijpboeten dienen te worden vernietigd. Het is niet aan opzet van eiser te wijten dat de beperkte tekortkomingen zijn ontstaan in de administratie van de coffeeshop. Eiser heeft niet willens en wetens onjuiste aangiften ingediend. Eiser was en is zelfs niet bekend met enige onjuistheid. Daarnaast kan ook van voorwaardelijke opzet geen sprake zijn nu eiser niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard tot het indienen van onjuiste gegevens, aangezien van bewustheid van de onjuistheden in de administratie geen sprake was. Daarbij heeft eiser heeft zich laten bijstaan door een deskundige adviseur, eiser had geen reden om aan de deskundigheid van zijn adviseur te twijfelen. Ten aanzien van de heffingsrente stelt eiser dat deze dient te worden verlaagd. Gezien het feit dat de Belastingdienst onterecht de boekhouding van eiser heeft verworpen en winstcorrecties heeft doorgevoerd, is ook onterecht heffingsrente berekend.
2.3Verweerder is van opvatting dat eiser niet heeft voldaan aan de formele verplichtingen van art. 52 AWR, wegens het ontbreken van enige vastlegging betreffende de inkoop van softdrugs, gezien de grote hoeveelheid tekortkomingen in de bijgehouden omzetlijsten en omdat de kasadministratie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De administratie vormt daardoor geen betrouwbare basis voor de beoordeling van de juistheid en volledigheid van de aangegeven omzet. Verweerder heeft aangevoerd dat ten aanzien van de geconstateerde tekortkomingen eiser is gevraagd een verklaring te geven. Met hetgeen eiser heeft aangedragen kunnen de tekortkomingen echter niet dan wel onvoldoende worden verklaard. Gezien de tekortkomingen in de administratie stelt verweerder dat het aannemelijk is dat eiser omzet heeft verzwegen. Verweerder heeft de wijze van berekenen van de correctie aan eiser meegedeeld. Het betreft hier zowel absoluut als relatief gezien aanzienlijke bedragen. Door deze bedragen niet in de aangifte op te nemen, is de vereiste aangifte niet gedaan. Ook op grond van artikel 25, derde lid, sub a, van de AWR is de bewijslast omgekeerd. Verweerder heeft de gerealiseerde winst schattenderwijs vastgesteld, hierbij is gebruik gemaakt van gegevens uit de eigen administratie alsmede van branchegegevens. Met betrekking tot eisers beroep op het vertrouwensbeginsel kan uit de overgelegde stukken niet worden afgeleid dat eiser geen inkoop- of kasadminstratie hoefde bij te houden. Daarnaast kan opgewekt vertrouwen er nooit toe leiden dat ontvangsten niet tot de juiste bedragen verantwoord hoeven te worden. Ten aanzien van de boeten stelt verweerder dat gezien de gebreken in de administratie en de omvang van de niet geboekte ontvangsten er gesproken dient te worden van opzet. Eiser kan niet gemeend hebben door de winst in zijn aangifte op deze wijze te verantwoorden dat hij een juiste aangifte deed. In ieder geval heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door het hanteren van een dergelijk laag brutowinstpercentage te weinig belasting zou worden geheven. De boeten zijn daarom tot de juiste bedragen opgelegd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
2.4Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
3.1Verweerders uitspraak op bewaar van 10 september 2010, betrekking hebbend op de IB/PVV 2005, was verkeerd geadresseerd. Op 27 januari 2011 heeft verweerder de uitspraak op bezwaar op correcte wijze bekend gemaakt. Eisers hiertegen ingestelde beroep dat op 9 maart 2011 door de rechtbank werd ontvangen, is tijdig ingediend.
Ten aanzien van eisers administratieve verplichtingen
3.2In artikel 52 AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen, zoals eiser, gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
3.3Bij beantwoording van de vraag of eiser heeft voldaan aan de administratieplicht moet rekening worden gehouden met de aard en omvang van de onderneming. Naar het oordeel van de rechtbank mag van een exploitant van een coffeeshop, gelet op de aard van de branche, niet worden verwacht dat hij ter zake van de inkopen van softdrugs over inkoopfacturen beschikt. Dit neemt evenwel niet weg dat op de voet van het bepaalde in artikel 52 AWR mag worden verwacht dat hij op een systematische wijze de inkoop van softdrugs in zijn administratie vastlegt. Dit houdt onder meer in dat hij door middel van dagstaten in hoeveelheden, soort softdrugs en geld bijhoudt op welke data inkopen zijn verricht en dat hij een hierop aansluitende voorraadadministratie voert. Zonder een inkoop- en voorraadadministratie te voeren en te bewaren kan immers niet worden voldaan aan de in artikel 52, lid 1, van de AWR gestelde eis, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 31 mei 2013, nr. 11/03452 en 11/03456, LJN BX7184. Hieraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat het in de branche niet gebruikelijk zou zijn een inkoop- en voorraadadministratie te voeren en dat het voeren daarvan tot problemen in de strafrechtelijke sfeer kan leiden.
3.4Tot de gedingstukken behoren zogenoemde 'overzichten omzet softdrugs'. Eiser stelt dat hij daarmee voldoet aan wat van hem verwacht mag worden en dat hij op basis van bij eerdere boekenonderzoeken gemaakte afspraken er ook op mocht vertrouwen dat verweerder hiermee akkoord was. De rechtbank stelt voorop dat eiser over de periode tot 9 oktober 2006 niets heeft bijgehouden ten aanzien van de inkoopbedragen van de softdrugs. Over deze periode is er gelet op het onder 3.3 overwogene geen sprake van een deugdelijke wijze van administreren. Met ingang van 9 oktober 2006 houdt eiser extracomptabel de inkopen bij. De rechtbank oordeelt dat de methode waarop eiser zijn inkoop en omzet softdrugs vanaf 9 oktober 2006 registreert in beginsel controle op hoeveelheden zakjes door de fiscus mogelijk maakt. Ook verweerder heeft dit desgevraagd ter zitting erkend. Wanneer deze controle echter wordt uitgevoerd -zoals verweerder over de periode van 9 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 heeft gedaan- blijkt echter dat de vastleggingen van eiser aanzienlijke materiële gebreken bevatten (zie onder 2.6.2 uit het controle rapport vermeld onder 1.10). Eiser heeft dit desgevraagd ter zitting ook erkend. Gelet op deze materiële gebreken zijn eisers vastleggingen geen goede grondslag voor de bepaling van de fiscale verplichtingen. Bovendien ontbreken er dagelijkse 'overzichten omzet softdrugs' en zijn deze op onjuiste wijze getotaliseerd tot maandbedragen. Deze maandbedragen vormen de grondslag voor de jaarrekening. Bij controle door verweerder blijkt dat er over verschillende maanden minder omzet in het maandbedrag is begrepen dan volgt uit het totaliseren van de 'overzichten omzet softdrugs' voor die maand.
3.5Ten aanzien van de kasadministratie overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat al het geldverkeer in eisers onderneming contant verloopt. De rechtbank is van oordeel dat in dat geval een volledige kasadministratie van wezenlijk belang is voor de controle van de omzet- en winstverantwoording in de onderneming en daarmee een essentieel en onmisbaar onderdeel vormt van de administratie. De inkoop van softdrugs is in hoeveelheden bijgehouden. In de periode vóór 9 oktober 1006 zijn echter geen met de inkoop gemoeide bedragen geregistreerd. Privé-opnamen zijn evenmin in de kasadministratie vermeld, terwijl eiser ter zitting wel heeft erkend dat gelden uit de onderneming voor privé-doeleinden worden aangewend. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij geld stort op een privé-rekening, wat daar ook van zij- stelt de rechtbank vast dat eiser de betreffende opnamen uit de kas niet heeft geregistreerd. Ten slotte is tijdens het onder 1.10 vermelde boekenonderzoek gebleken dat eiser in 2005 in verschillende contante deelbetalingen een huurachterstand heeft betaald met betrekking tot het pand waarin de coffeeshop was gevestigd. Dit is in één bedrag via het memoriaal geboekt op huurkosten. Door de uitgaven voor inkopen softdrugs niet in het kasboek te vermelden, door opnamen voor privé niet op het moment van onttrekking te registreren en door de deelbetalingen aan de huurachterstand niet op het moment van de opname ervan te boeken, kan het administratieve kassaldo niet met het werkelijke kassaldo overeenstemmen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eisers kasadministratie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daarnaast is regelmatig sprake van kasverschillen. Voor zover er sprake is van een kasoverschot, ofwel er is meer kasgeld aanwezig dan er volgens de administratie aanwezig zou zijn, vormt dit een aanwijzing dat er te weinig omzet is geboekt. Eiser heeft althans geen (andere) verklaring hiervoor gegeven. Eiser heeft deze kasverschillen niet (als omzet) in de financiële administratie verantwoord.
3.6Uit de jaarrekening volgt een brutowinstpercentage dranken van 82% voor 2005 en van 272% voor 2006. Het is aan eiser om een verklaring te geven voor dit aanzienlijke verschil. Met hetgeen eiser naar voren gebracht is hij daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat in het jaar 2005 zodanig veel meer is 'weggegeven' als in 2006, dat de onderhavige verschillen in brutowinstmarge hierdoor verklaard kunnen worden. Eisers betoog dat hij door de sluiting van een andere coffeeshop in [vestigingsplaats] in 2005 meer omzet heeft behaald, kan geen verklaring vormen voor de lagere marge, nu dit gegeven geen invloed heeft op de verhouding tussen eisers inkoop- en verkoopprijzen. De rechtbank oordeelt dat de aangegeven omzet frisdrank in 2005 gelet op de geboekte inkoop en de door verweerder gemaakte theoretische omzetberekening onaanvaardbaar laag is.
3.7Het onder 3.4, 3.5 en 3.6 overwogene brengt, ook als de aard en omvang van de onderneming van eiser in aanmerking wordt genomen, mee dat eisers wijze van administreren naar het oordeel van de rechtbank niet voldoet aan de daaraan, uit het oogpunt van juistheid, volledigheid en controleerbaarheid, te stellen eisen. De gebreken zijn zodanig ernstig dat de administratie niet kan dienen als deugdelijke en betrouwbare grondslag voor de bepaling van de belastingverplichtingen. Deze schending is naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat plaats is voor toepassing van de bewijsregel van artikel 27e AWR (omkering en verzwaring van de bewijslast). Dit betekent dat het aan eiser is om overtuigend de onjuistheid van de correcties aan te tonen.
3.8Eiser stelt dat hij er op grond van eerdere boekenonderzoeken en bedrijfsbezoeken op mocht vertrouwen dat zijn administratie wel aan de wettelijke vereisten voldeed. Voor zover eiser stelt dat toepassing van het vertrouwensbeginsel er aan in de weg staat om aan de schending van de administratieplicht het wettelijke gevolg van omkering en verzwaring van de bewijslast te verbinden, faalt die stelling. De onder 1.7 en 1.8 vermelde controlerapporten, waarbij steeds omzetcorrecties zijn aangebracht en het onder 1.9 vermelde bedrijfsbezoeken waarbij een waarschuwing administratieplicht is uitgereikt, wijzen eerder op het tegendeel. De rechtbank acht het op zichzelf wel geloofwaardig dat de wijze waarop de omzetlijsten worden bijgehouden mede in overleg met de belastingdienst tot stand is gekomen, echter er is ook voortdurend op de controleerbaarheid hiervan gewezen. Zo eiser al kon menen dat zijn methode van vastlegging afdoende was, wijst de rechtbank op de materiële gebreken. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder zou hebben ingestemd met een materieel ondeugdelijke administratie.
Ten aanzien van de omzetcorrecties
3.9De toepassing van de onder 3.7 bedoelde bewijsregel ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting om de door hem aangebrachte correcties te baseren op een redelijke schatting (zie onder meer Hoge Raad 29 september 1993, nr. 28 400, BNB 1993/330 en Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38 039, LJN: AF6486, BNB 2003/203). Verweerder heeft uiteengezet dat hij de omzet dranken tot uitgangspunt heeft genomen en dat hij hieruit volgens een vaste omzetverhouding dranken-softdrugs van 5%-95% de omzet softdrugs heeft bepaald. De rechtbank stelt vast dat verweerder de door hem gestelde vaste omzetverhouding heeft onderbouwd met een verwijzing naar waarnemingen ter plaatse bij coffeeshops in [provincie] en voorts met een verwijzing naar een aantal jaarrrekeningen van eiser zelf. De rechtbank acht het hanteren van dit uitgangspunt, hetgeen eiser overigens ook niet heeft betwist, daarom redelijk, ook al is voor het jaar 2005 niet de aangegeven omzet dranken gehanteerd, maar de theoretische omzet dranken, nu deze aan de hand van redelijke uitgangspunten en op basis van eisers eigen inkoop is berekend. Voorts heeft verweerder ten aanzien van de softdrugs een brutowinstpercentage gehanteerd van 50% van de omzet. Verweerder heeft dit percentage onderbouwd door te verwijzen naar diverse publicaties en jurisprudentie. Uit de door verweerder genoemde publicaties heeft hij gemiddelde inkoopcijfers voor 2005 en 2006 afgeleid van respectievelijk € 2.662 en € 3.175 per kilogram. Verweerder heeft voor 2005 en 2006 (gemiddelde) verkoopcijfers afgeleid van respectievelijk € 6.220 en € 6.700 per kilogram. Deze inkoop- en verkoopprijzen resulteren in brutowinstpercentages van 134% voor 2005 en 111% voor 2006. Verweerder heeft de correcties evenwel gebaseerd op brutowinstpercentages van 100% van de inkoopwaarde (hetgeen overeenkomt met 50% van de omzet). Eiser heeft betwist dat dit percentage op hem van toepassing is door onder meer te stellen dat uit het boekenonderzoek over het jaar 2003 en 2004 een brutowinstpercentage van 38% (van de omzet) volgt voor eisers onderneming. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling nu uitdrukkelijk is bepaald dat het genoemde percentage slechts voor de jaren 2003 en 2004 gold. Verder heeft eiser gesteld dat hij een lagere marge heeft dan gemiddeld omdat hij uitsluitend geportioneerd inkoopt en omdat hij van tussenhandelaren inkoopt in plaats van bij de telers. Ten aanzien van de inkoop van tussenhandelaren overweegt de rechtbank dat geen enkel zicht bestaat op wie eisers leveranciers zijn. Eisers enkele stelling dat sprake is van tussenhandelaren is dan ook niet voldoende voor de aanname dat verweerders schatting niet redelijk zou zijn. Dit klemt temeer daar verweerder in zijn verweerschrift gemotiveerd heeft gesteld dat de invloed van inkoop bij tussenhandelaren gering is. De rechtbank is van oordeel dat het op eisers weg ligt om het tegendeel aannemelijk te maken. Hierin acht de rechtbank eiser niet geslaagd. Ten aanzien van de geportioneerde inkopen overweegt de rechtbank als volgt. Uit eisers administratie blijkt een inkoop van gripzakjes van 51.000 stuks. Dat eiser deze zakjes inkoopt ten behoeve van zijn leveranciers die deze vervolgens gebruiken om aan eiser geportioneerd te leveren, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Anderzijds is de ingekochte hoeveelheid gripzakjes onvoldoende voor de omzet die verweerder heeft berekend. Verweerder heeft als verklaring hiervoor genoemd dat de inkoop gripzakjes niet volledig is. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat eiser inderdaad voor een deel geportioneerd inkoopt. Indien en voor zover eiser stelt dat om die reden een schatting op basis van een brutowinstpercentage van 100% van de inkoopwaarde niet redelijk is, ligt het op zijn weg dit aannemelijk te maken. In de beroepsfase heeft eiser hiertoe een verklaring overgelegd van [X]. De rechtbank hecht onvoldoende geloof aan deze verklaring. Zo is deze verklaring opgesteld in 2011, respectievelijk 5 danwel 6 jaren ná de periode waarover het onderhavige geschil speelt. [X] stelt dat 'naar hem bekend is' eiser altijd geportioneerd inkoopt en dat eiser een aantal malen per dag van zijn leveranciers aanvoer ontvangt. Wat de bron van [X] wetenschap is, laat hij echter onvermeld. Ten aanzien van de geportioneerde inkopen overweegt de rechtbank daarenboven dat [X] op geen enkele wijze de in de branche gebruikelijke manier van werken weergeeft wanneer geportioneerd wordt ingekocht, noch op welke schaal dit in de branche gebruikelijk is. De verklaring kan daarom niet dienen als objectieve bron ter onderbouwing van eisers stelling dat de door verweerder gemaakte schatting niet redelijk is. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder de correcties heeft gebaseerd op redelijke schattingen, althans dat eiser het tegendeel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal het beroep voor zover dit betrekking heeft op de aanslagen IB/PVV 2005 en 2006 ongegrond verklaren.
3.1De beroepen worden geacht mede te zijn gericht tegen de beschikkingen heffingsrente. Eiser heeft geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen de opgelegde heffingsrente beschikkingen. Nu de rechtbank de beroepen ten aanzien van de belastingaanslagen ongegrond zal verklaren, is het beroep tegen de beschikkingen heffingsrente eveneens ongegrond. De rechtbank wijst eiser erop dat de hoogte van de beschikking heffingsrente de hoogte van de belastingaanslag volgt.
3.11Indien met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit, ingevolge artikel 67d van de AWR een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de navorderingsaanslag voorzover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.
3.12Ingevolge paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 legt de inspecteur in geval van opzet een vergrijpboete op van 50 procent.
3.13Gelet op hetgeen hiervoor onder de punten 3.4 tot en met 3.9 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eisers administratie in het onderhavige jaar zodanig ondeugdelijk is ingericht dat dit het vermoeden rechtvaardigt dat eiser willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem behaalde omzet te laag is aangegeven tot de door verweerder becijferde omzetcorrectie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit vermoeden met al hetgeen hij heeft aangedragen niet ontzenuwd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het eiser zelf is die de primaire vastlegging van inkopen, omzetten en privé opnamen doet of nalaat, en dat hij derhalve bewust onjuiste of onvolledige informatie (maandtotalen) aan de boekhouder heeft verstrekt. Het gaat derhalve om het verwijtbaar handelen van eiser zelf. De rechtbank is daarom van oordeel dat het aan eisers voorwaardelijke opzet is te wijten dat de aanslagen IB/PVV tot te laag bedragen zijn vastgesteld.
3.14Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2008, nr 41.832, BNB 2008/165, dient bij de beoordeling van een vergrijpboete ervan te worden uitgegaan dat de feitelijk geheven belasting de verschuldigde belasting is, ook als de hoogte daarvan is komen vast te staan met toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast. Bij de vraag of een opgelegde vergrijpboete, gelet op de omstandigheden van het geval, een passende en geboden sanctie is, zal de rechter volgens de Hoge Raad in zijn overwegingen moeten betrekken dat de hoogte van de belasting is komen vast te staan met toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast.
3.15In dit geval heeft verweerder zich moeten baseren op een theoretische omzetberekening, omdat eiser niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht. Gezien de uitgangspunten en aannames waarop verweerder zich heeft gebaseerd bij de theoretische omzetberekening ziet de rechtbank geen aanleiding om tot matiging van de opgelegde vergrijpboetes over te gaan vanwege de omstandigheid dat de grondslag ervan met toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast is vastgesteld. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder reeds rekening heeft gehouden met de samenloop van meerdere boeten voor verschillende belastingmiddelen voortvloeiend uit hetzelfde feitencomplex, nu hij voor de omzetbelasting de opgelegde boete heeft gematigd tot € 300. Mede gelet daarop acht de rechtbank de bij de onderhavige aanslagen IB/PVV opgelegde boeten passend en geboden.
3.16De rechtbank dient voorts op grond van het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005 (nr. 37 984, BNB 2005/337) nog ambtshalve te onderzoeken of sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Nu reeds in januari 2009 een eerste bespreking naar aanleiding van de bevindingen bij de controle heeft plaatsgevonden is dat naar het oordeel het moment waarop een handeling is verricht waaraan eiser in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. Sinds dit tijdstip en het tijdstip waarop de rechtbank uitspraak doet is een periode van vier jaren en vijf maanden verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de redelijke termijn overschreden met twee jaren en vijf maanden. De rechtbank ziet hierin reden de boeten te matigen met 20%, derhalve tot op € 58.178 ten aanzien van de boete opgelegd bij de aanslag IB/PVV 2005 en tot op € 79.718 ten aanzien van de boete opgelegd bij de aanslag IB/PVV 2006.
3.17Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gericht tegen de boetebeschikkingen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
Nu de beroepen uitsluitend vanwege de ambtshalve toetsing van de boetes aan de redelijke termijn gegrond moeten worden verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor een vergoeding van het griffierecht (zie HR 16 september 2011, nr. 10/03571, LJN BP8053)