ECLI:NL:RBNNE:2013:2688

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
18.930018-13 promis
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag met veroordeling voor poging zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk beroven van het leven van een slachtoffer door deze met een mes te steken. Tijdens de zitting op 12 april 2013 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.M. Carabain-Klomp. De officier van justitie, mr. G. Wilbrink, vorderde vrijspraak voor de poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank heeft de verdediging van de raadsvrouw, die stelde dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het voorwaardelijke opzet van de verdachte om het slachtoffer te doden. Wel werd de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard, omdat de verdachte met een mes in het lichaam van het slachtoffer had gestoken, hoewel de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade van de benadeelde partij, die een vordering tot schadevergoeding had ingediend. De rechtbank kende een bedrag van € 378,03 toe aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank motiveerde de straf door te verwijzen naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank besloot dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.930018-13
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 26 april 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 12 april 2013.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. S.M. Carabain-Klomp,
advocaat te Meppel.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 01 januari 2013 te Nieuwlande, althans in de gemeente Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 01 januari 2013 te Nieuwlande, althans in de gemeente Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Wilbrink acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd en vordert dat de verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
De officier van justitie acht hetgeen aan de verdachte subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen.
Hij vordert een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte groot 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
Verder vordert de officier van justitie de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging van de verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, omdat een van de verhorende verbalisanten in overleg met een officier van justitie tegen verdachte tijdens het verhoor heeft gezegd dat hij zou worden gedagvaard voor de politie ter zake van poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft vervolgens ook een dagvaarding ontvangen voor de politierechterzitting van 25 maart 2013. Deze dagvaarding werd vervolgens zonder overleg met de verdediging ingetrokken.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog en verwerpt haar verweer op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Nog daargelaten dat de door de raadsvrouw geschetste omstandigheden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid door haar niet aannemelijk zijn gemaakt is de rechtbank van oordeel dat een door een verbalisant gedane toezegging niet kan leiden tot het door volgens de raadsvrouw bij verdachte opgewekte vertrouwen.

Vrijspraak

De verdachte dient van het hem primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken omdat de rechtbank dit, evenals de verdachte, diens raadsvrouw en de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is ten aanzien van het primair ten laste gelegde van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte het (voorwaardelijke) opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven. Niet is vast komen te staan dat de door verdachte gedane stekende beweging zodanig van aard is geweest dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer hierdoor zou overlijden.
De rechtbank acht wel het subsidiair tenlastegelegde, de poging tot zware mishandeling bewezen.

Bewijsmiddelen

Nu verdachte, hetgeen de rechtbank ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren, niet heeft weersproken en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank ten aanzien van dit feit volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De rechtbank hanteert voor het bewijs de navolgende bewijsmiddelen:
1.
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2013.
2.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Politie Drenthe, District Zuidwest, Basiseenheid Hoogeveen/Midden-Drenthe, registratienummer: PL033V 2013000029 d.d. 4 januari 2013 met bijlagen, onder meer inhoudende:
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van politie Drenthe, district Zuidwest, Basiseenheid Hoogeveen/Midden-Drenthe, proces-verbaalnummer PL033V 2013000029-1 d.d. 1 januari 2013, houdende de verklaring van aangever [slachtoffer] (pagina’s 30 t/m 34);
  • een formulier “Opvragen medische informatie” houdende onder meer het door de apotheekhoudende [huisarts], te [plaats], geconstateerde letsel;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van politie Drenthe, district Zuidwest, Basiseenheid Hoogeveen/Midden-Drenthe, proces-verbaalnummer PL033V 2013000029-2 d.d. 1 januari 2013, houdende de verklaring van [getuige] (pagina’s 42 en 43).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het hem subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 01 januari 2013 te Nieuwlande ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het hem subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het subsidiair bewezen geachte levert op:
Poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De raadsvrouw doet een beroep op noodweerexces en is van mening dat verdachte dien tengevolge dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden omdat zij het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Hij heeft in paniek met een mes gestoken toen een tweetal jongens, waaronder aangever snel op hem af kwamen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Zo er al sprake is geweest van een noodweersituatie is naar haar oordeel niet aannemelijk gemaakt of geworden dat er bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging door een wederrechtelijke aanranding die hem noopte over te gaan tot het steken met een mes.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten; de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 20 maart 2013.
De officier van justitie heeft gevorderd een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte groot 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
De raadsvrouw heeft onder meer gepleit tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd.
Het bewezen verklaarde rekent de rechtbank verdachte aan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van aangever.
In beginsel wordt voor dergelijke feiten gevangenisstraf van aanmerkelijke duur opgelegd.
De rechtbank overweegt anderzijds dat uit de stukken blijkt dat aangever de confrontatie met verdachte heeft opgezocht, waardoor er ook voor verdachte een enigszins bedreigende situatie is ontstaan, waaraan hij zich door zijn handelen trachtte te onttrekken.
Daarnaast heeft verdachte oprecht spijt betuigd voor zijn handelen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2013 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden en achtergronden van de verdachte zoals omschreven in het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 10 januari 2013.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden en mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting, van oordeel dat in dit geval het opleggen van de deels voorwaardelijke werkstraf, als door de officier van justitie is gevorderd, een passende bestraffing is voor deze verdachte.

Benadeelde partij [slachtoffer] te [woonplaats]

De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden schade ingediend ten bedrage van € 628,03, bestaande uit een gedeelte van € 128,03 aan materiële schade en uit een gedeelte van € 500,00 aan immateriële schade.
De raadsvrouw van verdachte verzocht de rechtbank de vordering van [slachtoffer] af te wijzen dan wel hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank overweegt het volgende:
t.a.v. de materiële schade:
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de materiële schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen.
De vordering acht de rechtbank tot het gevorderde bedrag van € 128,03 voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
t.a.v. de immateriële schade:
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de immateriële schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen.
De vordering acht de rechtbank tot een bedrag van € 250,00 voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk, mede gelet op de mate van eigen schuld van de benadeelde partij. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal het meer of anders gevorderde aan immateriële schade afwijzen.

Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer] te [woonplaats]

Met betrekking tot de in het bewezen verklaarde acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot een bedrag van € 378,03 aansprakelijk voor de schade, die door dat strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit
180 urenwerkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
90 dagenzal worden toegepast, waarvan een gedeelte van deze taakstraf, groot
60 uren, met bevel dat, voor het geval de verdachte dit gedeelte van deze werkstraf niet naar behoren zou verrichten, vervangende hechtenis voor de duur van
30 dagenzal worden toegepast,
voorwaardelijkmet een proeftijd van
3 jaar.
De rechtbank beveelt, dat het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]te [woonplaats], van de som van
€ 378,03ter zake van materiële en immateriële schade en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank wijst af het meer of anders gevorderde aan immateriële schade.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 378,03ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te [woonplaats], bij gebreke van betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voor-meld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter en mrs. M.A.A. van Capelle en M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 26 april 2013, zijnde mr. M. van der Veen buiten staat dit vonnis binnen de daartoe door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.