1.primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen is. Vaststaat dat aangever [slachtoffer 1] eenmaal op het hoofd is geslagen. Daardoor is gering letsel ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelen mogelijk zou komen te overlijden, zodat verdachte van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de onder 1. subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachten rade, bewezen is.
Na een daartoe onderlinge gemaakte afspraak zijn beide verdachten naar de woning van aangever gegaan, waarbij zij onaangekondigd de woning zijn binnengelopen en er direct ruzie is ontstaan, waarbij beide verdachten direct op een ongecontroleerde manier zijn gaan slaan.
Door de manier van handelen van verdachten, in casu het met een gordijnroede en gummiknuppel inslaan op de aldaar aanwezige personen, hebben zowel verdachte als zijn medeverdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan.
Daarnaast is de officier van justitie van mening dat sprake is van voorbedachten rade.
Verdachte is door [medeverdachte] gebeld om naar zijn woning te komen. Nadat verdachte in de woning was gearriveerd is door [medeverdachte] verteld wat er met zijn zuster was gebeurd en wat hij van plan was. Beiden hebben toen besloten om verhaal te halen bij aangever. Voorzien van slagwapens en bivakmutsen zijn verdachte en zijn medeverdachte naar de woning van aangever gegaan. De verklaring van verdachte dat hij samen met [medeverdachte] naar de woning was gegaan om aangever vrees aan te jagen, legt de officier van justitie terzijde. Verdachte heeft ruimschoots de tijd gehad om over zijn plan na te denken. Gelet op het vorenstaande is de officier van mening dat sprake is van voorbedachten rade.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde, omdat naar de mening van de raadsman verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachtes enige handeling is geweest dat hij iemand met een gummiknuppel op de arm heeft geslagen. Het was de bedoeling van verdachte om aangever angst aan te jagen en geen geweld te gebruiken. Tevens is er geen sprake van voorbedachten rade. De raadsman is van mening dat alleen mishandeling kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Voor bewezenverklaring van de onder 1. subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is vereist dat het opzet van verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, al dan niet in voorwaardelijke vorm.
Er is voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of de gedraging van verdachte die aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Verdachte is samen met zijn [medeverdachte], na een daartoe gemaakte afspraak, naar de woning van aangever gegaan. Bij vertrek uit de woning van verdachte hadden zowel verdachte als zijn medeverdachte zich voorzien van slagwapens en bivakmutsen. Bij de woning aangekomen zijn zij deze onaangekondigd binnengegaan. In de woning is een woordenwisseling ontstaan, waarbij verdachte heeft erkend dat hij met een gummiknuppel heeft geslagen. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij nooit de bedoeling heeft gehad aangever geweld aan te doen, legt de rechtbank deze verklaring terzijde, nu de uitrusting van verdachte en zijn medeverdachte en het gepleegde geweld in het geheel niet corresponderen met het door verdachte gestelde doel, namelijk verhaal te halen omtrent hetgeen de zuster van [medeverdachte] was overkomen.
De handelwijze van verdachte kan, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel kon ontstaan, zodat daarmee het onder 1. subsidiair ten laste gelegde bewezen is te achten.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot de voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade is vereist dat komt vast te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen besluit of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op grond van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden vastgesteld. Verdachte is door [medeverdachte] gebeld met het verzoek om naar de woning van [medeverdachte] te komen. In de woning is verdachte verteld wat de zuster van [medeverdachte] was overkomen. Nadat zij enige tijd in de woning van [medeverdachte] hadden verbleven en één en ander met de zuster van [medeverdachte] hadden besproken, zo blijkt uit de verklaringen, zijn verdachte en zijn medeverdachte volgens plan naar de woning van aangever gegaan. Beiden waren voorzien van slagwapens en droegen bivakmutsen. Ter plaatse aangekomen hebben verdachte en zijn medeverdachte na een korte woordenwisseling meerdere in de woning aanwezige personen geslagen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met het voorgenomen plan geweld te gebruiken naar de woning van aangever is gegaan, terwijl hij ruimschoots de tijd heeft gehad zich te beraden op het door hem gen omen besluit. Hij heeft de gelegenheid gehad om na te denken over de gevolgen van dat besluit, zodat de tenlastegelegde voorbedachten rade bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het feit bewezen kan worden, met dien verstande dat geen sprake is geweest van medeplegen. Op grond van de verklaringen is komen vast te staan dat de aan aangever gegeven klappen door verdachte zijn gegeven. [medeverdachte] had daaraan geen deel.
Het standpunt van de raadsman.
De raadsman is van oordeel dat het feit, met uitzondering van het ten laste gelegde medeplegen, bewijsbaar is.
Het oordeel van de rechtbank
In tegenstelling tot de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde medeplegen bewezen kan worden. Aan verdachte is medeplegen van mishandeling ten laste gelegd. Voor medeplegen is vereist dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking. Voor bewuste samenwerking is het echter niet altijd nodig dat er concrete afspraken zijn gemaakt tussen de medeplegers over wie wat zal doen. Het gaat erom dat er sprake is van een zekere onderlinge gelijkwaardigheid, dat wil zeggen dat de handelingen tot op zekere hoogte inwisselbaar zijn.
In de onderhavige zaak is verdachte samen met zijn [medeverdachte] naar de woning van aangever gegaan. Beide verdachten hebben zich, nadat zij die woning hadden betreden, gewelddadig gedragen ten opzichte van alle in die woning aanwezige personen. Er was sprake van een voorgenomen gezamenlijke gewelddadige actie, gelet op het feit dat de nodige slagwapens van huis uit mee naar de woning werden genomen.
De rechtbank is van oordeel dat het gepleegde geweld ten aanzien van aangever dan ook moet worden bezien in het geheel van de geweldshandelingen die verdachte en de medeverdachte hebben verricht en dat het geweld, gepleegd door de ene verdachte, tevens aan de andere verdachte kan worden toegerekend. Dit betekent dan ook dat [medeverdachte] eveneens verantwoordelijk is te achten voor het geweld dat verdachte heeft gepleegd ten aanzien van aangever [slachtoffer 2]. Op grond van het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. subsidiair, 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat: