ECLI:NL:RBNNE:2013:1913

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
S880067-12PROM
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen in hennep en opzettelijk aanwezig hebben van hennep

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dealen in hennep en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren voor elke van de twee bewezenverklaarde overtredingen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. De verdachte was aanwezig bij de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Rosema. De tenlastelegging omvatte onder andere het verkopen van hennep in de periode van 1 mei 2011 tot en met 16 februari 2012 en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 41 gram hennep op 16 februari 2012. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het tweede ten laste gelegde feit, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte voor het eerste en derde feit werd veroordeeld. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen geldbedrag van € 107,17 verbeurd moet worden verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter de leiding had over het onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/880067-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 maart 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 8 maart 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Rosema, advocaat te Oosterwolde.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 16 februari 2012 te Drachten (telkens) (opzettelijk) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, hennep zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
verdachte op of omstreeks 16 februari 2012, te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer drie (3) gram, in elk geval een
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA/XTC), zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
verdachte op of omstreeks 16 februari 2012, te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 41 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde;
  • ten aanzien van het onder ten 1 ten laste gelegde, oplegging van 4 maal 50 uren werkstraf;
  • ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren;
  • oplegging van de bijzondere voorwaarde: toezicht door de Verslavingszorg Noord Nederland;
  • verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 107,17;

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 2 ten laste gelegde, nu voor dit feit onvoldoende wettig bewijs voorhanden is.
De rechtbank past met betrekking tot de onder 1 en 3 het ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1.
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 maart 2013;
2.
een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 6 april 2012 opgenomen op pagina 3 van dossier nummer PL02CD 20125933, d.d. 15 juli 2012;
3.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 27 februari 2012, opgenomen vanaf pagina 56 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 1];
4.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 16 februari 2012, opgenomen vanaf pagina 60 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 2];
5.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 16 februari 2012, opgenomen vanaf pagina 62 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 3];
6.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 16 februari 2012, opgenomen vanaf pagina 64 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 4].
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 1 mei 2011 tot 16 februari 2012 meerdere malen wiet heeft verkocht. Omdat verdachte minder dan 30 gram per keer heeft verkocht, levert dit meerdere overtredingen op. Op grond van art. 62 Sr dient er bij meerdere overtredingen voor elke overtreding afzonderlijk een straf op te worden gelegd. De officier gaat uit van 4 concrete overtredingen waarvoor hij telkens een werkstraf van 50 uren vordert.
Standpunt van verdachte
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat niet de gehele periode van 1 mei 2011 tot en met 16 februari 2012 bewezen kan worden. Zo blijkt uit de verklaring van verdachte en de getuigenverklaring van [naam 2] dat verdachte slechts 6 maanden wiet heeft verkocht. Ook getuige [naam 4] verklaart dat hij pas een half jaar geleden voor de eerste keer wiet van verdachte heeft gekocht.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden. De rechtbank gaat bij kwalificatie en de strafoplegging, net als de officier van justitie, uit van 4 concrete overtredingen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
verdachte op tijdstippen in de periode van 1 mei 2011 tot en met 16 februari 2012 te Drachten telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
verdachte op 16 februari 2012, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal ongeveer 41 gram hennep, zijnde hennep een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op de overtredingen:
1.
handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, viermaal gepleegd.
en het misdrijf:
2.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
  • de aard en de ernst van het gepleegde feit;
  • de omstandigheden waaronder dit is begaan;
  • de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie en het reclasseringsadvies d.d. 30 juli 2012;
  • de vordering van de officier van justitie;
  • het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 mei 2011 tot en met 16 februari 2012 schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 3 van de Opiumwet. Verdachte heeft vanuit zijn woning kleine hoeveelheden wiet verkocht aan een vaste afnemersgroep, bestaande uit – naar eigen zeggen - circa vijf personen. Verdachte kocht – samen met een ander – deze wiet in Groningen.
Op de dag van zijn aanhouding was verdachte in het bezit van ongeveer 41 gram hennep.
Door zijn handelen heeft verdachte de volksgezondheid in gevaar gebracht en overlast berokkend aan zijn woonomgeving.
De officier van justitie heeft voor vier expliciet verweten overtredingen telkens 50 uur werkstraf gevorderd. Omdat het hier gaat om geringe hoeveelheden hennep verkocht in kleine kring zal de rechtbank die werkstraf matigen tot telkens 20 uur werkstraf per overtreding. Daarnaast is voor het voorhanden hebben van ongeveer 41 gram hennep een voorwaardelijke gevangenisstraf als gevorderd op zijn plaats. De rechtbank zal aan die voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden verbinden als geadviseerd door de reclassering, teneinde recidive te voorkomen en verdachte te ondersteunen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag van € 107,17 verbeurd moet worden verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het in beslag genomen geldbedrag aan verdachte toebehoort en door middel van het strafbare feit is verkregen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
ten aanzien van onder 1 ten laste gelegde:
viermaal een werkstraf, telkens bestaande uit het verrichten van 20 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraffen niet naar behoren verricht, telkens vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand gevangenisstraf.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1.
dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2.
dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3.
dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
1.
dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij de reclassering van de VNN, zolang en frequent de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen bedrag van € 107,17.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, M.A.M. Wolters en Th.A. Wiersma, rechters, bijgestaan door mr. T. van den Berg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2013.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Wolters
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Wiersma
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/880067-12
ontnemingsvordering parketnummer 17/880067-12
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 8 maart 2013
Tegenwoordig:
Tegenwoordig:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. M.A.M. Wolters en Th.A. Wiersma, rechters,
mr. R. de Graaf, officier van justitie en
mr. T. van den Berg griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de jongste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de jongste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig M. Rosema, advocaat te Oosterwolde.
De jongste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 22 maart 2013 te 13:30 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.