Met betrekking tot feit 4 heeft de verdediging vrijspraak bepleit nu verdachte de ID-kaart, de ladders en de kabels nooit heeft gezien en, al had ze deze wel gezien, dan had zij niet hoeven vermoeden dat deze uit misdrijf afkomstig waren. Met betrekking tot de Gazelle Impala heeft verdachte verklaard dat zij deze zelf heeft gekocht. De overige fietsen waren in bruikleen gegeven en daarom hoefde verdachte niet te vermoeden dat deze fietsen uit misdrijf afkomstig waren. Over de buitenboordmotor zijn aan verdachte nooit vragen gesteld, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor bewezenverklaring van schuldheling is vereist dat de pleger redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen uit misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent dat sprake is van grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Daarvan is sprake indien de pleger van het feit bij enig nadenken over de hem bekende gegevens over het goed, had kunnen vermoeden dat het goed gestolen was en hij zonder nader onderzoek niet had mogen berusten.
Ten aanzien van de ID-kaart overweegt de rechtbank dat dit een klein voorwerp is en dat het daarom heel wel mogelijk is dat verdachte deze nooit heeft gezien of opgemerkt. Dat geldt evenwel niet voor de fietsen, ladders, wegbebakeningsstandaards, wegmarkeringsschilden en glasvezelkabels. Dit zijn grote voorwerpen en gelet op de aard van deze voorwerpen en de aantallen die zijn aangetroffen in de woning en berging van verdachte, had verdachte zich moeten afvragen wat de herkomst was van deze goederen.
Ten aanzien van de Gazelle Impala overweegt de rechtbank dat verdachte in april 2010 bij de politie heeft verklaard dat de fiets van haar is en dat zij de fiets ongeveer twee jaar geleden heeft gekocht. Uit het dossier blijkt dat op 14 oktober 2010, een half jaar voordat verdachte haar verklaring heeft afgelegd, aangifte is gedaan van diefstal van de fiets. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij alle in de woning van verdachte aangetroffen fietsen heeft gestolen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte tenminste het vermoeden moet hebben gehad dat deze fiets uit een misdrijf afkomstig was.
Anders dan de raadsman heeft betoogd heeft de politie verdachte wel vragen gesteld over een buitenboordmotor. Zij heeft verklaard dat zij en [medeverdachte] voornemens waren een bootje te kopen en dat [medeverdachte] de buitenboordmotor via marktplaats.nl heeft gekocht. Nu in de woning twee buitenboordmotoren zijn aangetroffen en ook de medeverdachte ten aanzien van een van die buitenboordmotoren heeft verklaard dat hij die op marktplaats heeft gekocht, acht de rechtbank deze verklaring voor de aanwezigheid van een van de buitenboordmotoren aannemelijk. In de tenlastelegging wordt echter niet nader gespecificeerd welke van de aangetroffen buitenboordmotoren wordt bedoeld. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor de schuldheling van de ID-kaart en de buitenboordmotor. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken. Ten aanzien van de overige in feit 4 genoemde goederen verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze goederen uit misdrijf afkomstig waren.