In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 maart 2013 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (Bjz) tot verlenging van de machtiging tot plaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De kinderrechter heeft eerder op 2 januari en 7 februari 2013 beschikkingen gegeven, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarige werd verlengd tot 14 januari 2014. Bjz had op 26 februari 2013 een brief ingediend met de actuele stand van zaken rondom de minderjarige, en op 28 februari 2013 werd een verklaring van een gedragswetenschapper ontvangen. Tijdens de zitting op 6 maart 2013, waar de minderjarige en zijn advocaat, de moeder, en vertegenwoordigers van Bjz en Overstag aanwezig waren, werd het verzoek tot verlenging van de machtiging tot gesloten plaatsing ingetrokken door Bjz.
De kinderrechter heeft overwogen dat de gedragswetenschapper niet instemde met de noodzaak van een gesloten plaatsing. De moeder en de minderjarige gaven aan dat het goed ging en dat de minderjarige zich aan afspraken hield. De kinderrechter concludeerde dat, gezien de intrekking van het verzoek, het belang aan het verzoek was komen te ontvallen. Daarom verklaarde de kinderrechter Bjz niet-ontvankelijk in het verzoek tot verlenging van de machtiging tot gesloten plaatsing.
De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die nu dagbehandeling krijgt bij Overstag en bij Vast&Verder gaat wonen. De kinderrechter heeft benadrukt dat, indien het traject niet succesvol is, Bjz opnieuw een verzoek kan indienen voor een gesloten plaatsing.