ECLI:NL:RBNHO:2025:9975

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
11437345 \ CV EXPL 24-3287
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake precontractuele informatieplicht en oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 augustus 2025 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij heeft onvoldoende aangetoond dat zij heeft voldaan aan de precontractuele informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 6:230l sub f van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij de gedaagde niet heeft geïnformeerd over de voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomst, wat vereist is. Dit leidt tot de conclusie dat er een sanctie moet worden toegepast, en het rentebeding in de overeenkomst wordt als oneerlijk beschouwd. De kantonrechter heeft de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over deze bevindingen en de gevolgen daarvan. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling, waarbij de kantonrechter benadrukt dat de beoordeling van de (on)eerlijkheid van de algemene voorwaarden niet afhankelijk is van de vraag of de eisende partij de consument daadwerkelijk aan de afspraken heeft gehouden. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, en de eisende partij moet zich bij akte uitlaten over het oordeel van de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11437345 \ CV EXPL 24-3287
Uitspraakdatum: 28 augustus 2025
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
te Heerhugowaard
de eisende partij
gemachtigde: mr. A. Bartlema
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen
De procedure
1.1. Bij tussenvonnis van 5 juni 2025 (hierna: het tussenvonnis) is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen en op welke wijze daarbij is voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. De eisende partij heeft ter uitvoering van het tussenvonnis een akte genomen. Op haar betoog zal worden ingegaan bij de beoordeling.

2.De verdere beoordeling

Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.1.
Uit de toelichting van de eisende partij blijkt dat de vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
2.2.
De eisende partij stelt te hebben voldaan aan de precontractuele informatieplichten van artikel 6:230l BW. Ter onderbouwing heeft zij kopieën van brieven en e-mails overgelegd, voorzien van een toelichting. Uit de stellingen van de eisende partij blijkt echter niet (voldoende) dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst is voldaan aan de informatieplicht(en) als bedoeld in artikel 6:230l BW onder f BW. Weliswaar stelt de eisende partij dat de vooraf toegezonden overeenkomsten vermelden dat deze zijn aangegaan voor een onbepaalde duur, maar er is niet gesteld en ook niet gebleken dat de gedaagde partij daarbij is geïnformeerd over de voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomst. Dit is wel vereist. Voor deze schending(en) zal een sanctie worden toegepast.
2.3.
Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] en onder meer het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 [3] moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.4.
Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en de jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad, zal de overeenkomst gedeeltelijk worden vernietigd, te weten voor 20% van de door de gedaagde partij oorspronkelijk verschuldigde hoofdsom.
Ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen
2.5.
De kantonrechter moet onderzoek doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. [4] Algemene voorwaarden kunnen ook in de overeenkomst zelf staan. Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.6.
Artikel 3 van de overeenkomsten betreft een rentebeding. Dat luidt – voor zover relevant – als volgt:
‘Artikel 3 – Betalingen(…)6. Indien de huurder niet tijdig betaalt, is hij in verzuim zonder dat daarvoor ingebrekestelling nodig is en is hij gehouden tot vergoeding van een rente van één procent over het verschuldigde bedrag voor iedere maand of gedeelte hiervan dat hij in verzuim is, met een minimum van twintig euro (€ 20,00).’
2.7.
De bedongen rente bedraagt minimaal € 20,-. Dat kan tot gevolg hebben dat de eisende partij meer rente in rekening brengt dan de wettelijke handelsrente. Het rentebeding is daarom vermoedelijk oneerlijk. De kantonrechter is voornemens om dit beding te vernietigen. De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld om zich over dit voornemen uit te laten.
Conclusie
2.8.
De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel omtrent de oneerlijkheid van het hiervoor genoemde beding. De kantonrechter wijst de eisende partij er daarbij op dat de vraag of de eisende partij de consument daadwerkelijk aan de bedongen afspraken heeft gehouden, voor de beoordeling van de (on)eerlijkheid van algemene voorwaarden niet relevant is. Het beding moet immers worden beoordeeld naar het moment waarop de overeenkomst is aangegaan en beslissend is daarom niet of en hoe de handelaar het beding heeft toegepast, maar hoe het zou kunnen worden toegepast.
2.9.
Als aan de hierboven bedoelde opdracht niet of niet volledig wordt voldaan, zal de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom afwijzen.
2.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
25 september 2025om de eisende partij in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over het voorshands uitgesproken oordeel zoals hiervoor is overwogen;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.HvJ EU 23 januari 2019, zaak C-430/17, ECLI:EU:C:2019:47 (Walbusch Walter Busch), punt 41; HvJ EU 10 juli 2019, zaak C-649/17, ECLI:EU:C:2019:576 (Amazon EU), punt 44.
3.Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
4.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).