ECLI:NL:RBNHO:2025:9810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 394
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigmaking douaneaangifte en vernietiging uitnodiging tot betaling in douanerechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 23 juli 2025, wordt de rechtsgeldigheid van douaneaangifte VWD54 en de bijbehorende uitnodiging tot betaling (utb) van € 63.506,22 aan eiseres, een B.V., beoordeeld. De zaak betreft een verzoek tot ongeldigmaking van de aangifte, ingediend door eiseres, die stelt dat de aangifte ten onrechte is gedaan. De rechtbank onderzoekt of de aangifte ongeldig moet worden verklaard op basis van artikel 148 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446, waarbij eiseres aanvoert dat de goederen bij vergissing zijn aangegeven op meer dan één douaneaangifte. De rechtbank concludeert dat niet aan de voorwaarden voor ongeldigmaking is voldaan, omdat de aangifte VWD54 niet bij vergissing is gedaan en het verzoek om ongeldigmaking niet binnen de vereiste termijn is ingediend. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af en verklaart de utb in stand. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet kan worden verweten dat de douaneautoriteiten niet op de hoogte waren van de aangifte VWD54, en dat de utb correct is opgelegd. Eiseres verzoekt om vergoeding van immateriële schade en proceskosten, maar deze verzoeken worden afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: 24/394

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 23 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Hoekstra)
en

de inspecteur van de Douane, verweerder

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de douaneaangifte met nummer eindigend op VWD54 (hierna: aangifte VWD54) ongeldig moet worden gemaakt dan wel of de uitnodiging tot betaling (hierna: utb) die naar aanleiding van aangifte VWD54 aan eiseres is uitgereikt, vernietigd moet worden.
Verweerder heeft op 6 augustus 2023 aan eiseres een utb uitgereikt voor een bedrag van
€ 63.506,22 aan invoerrechten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2023 het bezwaar van eiseres tegen de utb en het verzoek om het ongeldig maken van de aangifte VWD54 afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2025.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [naam 1] (stagiair bij het kantoor van gemachtigde). Namens verweerder zijn verschenen [naam 2] , mr. [naam 3] en mr. [naam 4] .

Feiten

1. Op 1 december 2022 heeft [bedrijf] B.V. als direct vertegenwoordiger (hierna: [bedrijf] ) namens eiseres in het elektronische AGS-aangiftesysteem een douaneaangifte met nummer eindigend op 5WD58 (hierna: aangifte 5WD58) ingediend voor de actieve veredeling van negen artikelen. Het betreft goederen van GN-onderverdeling 7304 2910.
2. Op 1 januari 2023 heeft [bedrijf] namens eiseres in het elektronische AGS-aangiftesysteem een douaneaangifte met nummer eindigend op VWD54 ingediend voor het in het vrije verkeer brengen van negen artikelen. Het betreft goederen van GN-onderverdeling 7304 2910. [bedrijf] heeft in deze aangifte door het vermelden van preferentiecode 120 (vak 36) en het contingentnummer 098936 (vak 39) namens eiseres verzocht om toepassing van een niet-preferentieel tariefcontingent. Als voorafgaand document heeft [bedrijf] in vak 40 het aangiftenummer van aangifte 5WD58 vermeld. Op dezelfde dag, namelijk 1 januari 2023, heeft verweerder de aangifte aanvaard (DMSACC), de goederen vrijgegeven (DMSROG) en een voorlopige utb opgemaakt (DMSTAX).
3. Op 10 januari 2023 is via het AGS-aangiftesysteem voor de douaneaangifte VWD54 een mededeling DMSEXT aan [bedrijf] gezonden. Dit bericht houdt in dat de aangifte buiten het aangiftesysteem AGS, dus handmatig, wordt afgedaan.
4. Bij brief van 3 mei 2024 verzocht [bedrijf] team Zuivering van de Douane te Heerlen (hierna: team Zuivering) de regeling AV met betrekking tot douaneaangifte 5WD58 te beëindigen. In de bijlage bij het verzoek heeft [bedrijf] een overzicht van 44 verschillende uitvoeraangiften gevoegd. In de uitvoeraangiften is melding gemaakt van de code 1000 (definitieve uitvoer).
5. Op 1 juni 2023 heeft het team Zuivering per e-mail aan [bedrijf] medegedeeld dat het door [bedrijf] overgelegde bewijs voor aanzuivering van de aangifte 5WD58 onvoldoende is omdat de overgelegde uitvoeraangiften regelingcode 1000 hebben (definitieve uitvoer van goederen uit het vrije verkeer), terwijl dit regelingcode 3151 had moeten zijn. Anders zou sprake zijn van statusverwisseling, hetgeen leidt tot een douaneschuld op grond van artikel 79 van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU). Ook staat in de e-mail vermeld dat een Nederlandse niet-grensoverschrijdende AV-vergunning niet kan worden aangezuiverd met Belgische uitvoeraangiften.
6. Op 16 juni 2023 heeft [bedrijf] van verweerder bericht ontvangen dat de aangifte 5WD58 (gedeeltelijk) niet gezuiverd is en dat verweerder voornemens is om een utb te sturen voor € 221.435,79.
7. Op 19 juni 2023 heeft [bedrijf] per e-mail gereageerd op het bericht dat de aangifte 5WD58 niet gezuiverd is. [bedrijf] verzocht team Zuivering de utb in te trekken en met gebruik van de bij de e-mail gevoegde invoeraangifte (eindigend op WD55) en de eerder overgelegde uitvoeraangiften de regeling actieve veredeling alsnog te zuiveren.
8. Op 26 juni 2023 heeft [bedrijf] van verweerder een afloopbericht ontvangen inhoudende dat voor de aangifte 5WD58 de regeling actieve veredeling is beëindigd.
9. Op 6 augustus 2023 heeft verweerder aan eiseres de onderhavige utb uitgereikt inzake de aangifte VWD54, omdat op 27 juli 2023 was gebleken dat het verschuldigde invoerrecht voor de vrijgegeven goederen te laag was vastgesteld. Vanwege de uitputting van het contingent 098936 is eiseres voor 171.609,329 kg aanvullende rechten verschuldigd tegen een tarief van 25%. In AGS werden in de aangifte de artikelen 10 tot en met 18 toegevoegd, voor welke artikelen aanvullende rechten verschuldigd zijn.
10. Op 7 augustus 2023 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres, gedateerd 22 juni 2023, tegen voornoemde utb ontvangen. In het bezwaar verzocht eiseres ook om de aangifte eindigend op VWD54 buiten werking te stellen en de aanvullende rechten ten bedrage van € 63.506,22 te laten vervallen.

Geschil

11. In geschil is of de aangifte VWD54 ongeldig gemaakt moet worden en of de utb vernietigd moet worden.
12. Eiseres betoogt dat de aangifte VWD54 ongeldig moet worden gemaakt, ingevolge artikel 148, vierde lid, onder c, van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 (hierna: GVo.DWU) omdat de goederen bij vergissing zijn aangegeven op meer dan één douaneaangifte. De aangifte VWD54 heeft eiseres ten onrechte gedaan. De aangifte 5WD58 is aangezuiverd met de aangifte voor het vrije verkeer, met kenmerk eindigend op WD55 en enkele uitvoeraangiften. Voor een verzoek om ongeldigmaking van de aangifte op deze grond geldt niet de beperking van 90 dagen na vrijgave van de goederen. Door de aangifte VWD54 alsnog te behandelen wordt de regeling actieve veredeling voor deze goederen twee keer gezuiverd, hetgeen niet mogelijk is. Het belang van de aangifte VWD54 is daarmee komen te vervallen, en daarmee de grondslag voor de utb.
Eiseres voert voorts aan dat er geen voornemen is gestuurd voor de utb betreffende aangifte VWD54 en dat de utb niet inzichtelijk is, zodat de utb niet in stand kan blijven. De goederen zijn weliswaar met de verkeerde code buiten de Europese Unie gebracht, maar het staat wel vast dat de goederen buiten de Europese Unie zijn gebracht. Als de aangifte van 1 januari 2023 van VWD54 moet worden gevolgd, was er nog wel ruimte volgens het opengestelde tariefcontingent zodat de utb op nihil dient te worden gesteld.
Verder doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel en zowel het nationale als het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de utb dan wel ongeldigverklaring van aangifte VWD54. Eiseres verzoekt om een proceskostenveroordeling en om vergoeding van immateriële schade.
13. Verweerder voert aan dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 148 van de GVo.DWU. De goederen zijn immers niet bij vergissing aangegeven. Eiseres heeft een bewuste keuze gemaakt om de aangifte met kenmerk VWD54 in te dienen. Dit volgt uit het hoorgesprek. Indien wel sprake zou zijn van een vergissing, dan is niet voldaan aan het vierde lid, onder c, omdat er geen dubbele aangiften zijn. De aangifte VWD54 is gedaan met regelingcode 4000 (in het vrije verkeer brengen) onder vermelding van aangifte 5WD58 als voorafgaand document. De diverse uitvoeraangiften die gedaan zijn, zijn gedaan met regelingcode 1000 (uitvoer van Uniegoederen zonder voorafgaand document). Verder is het verzoek niet gedaan binnen 90 dagen na de datum van aanvaarding van de aangifte en kan het derhalve niet worden gehonoreerd.
Voorts voert verweerder aan dat het op de weg van eiseres lag om in het verzoek om beëindiging van de regeling AV te vermelden dat de onderhavige goederen eerder, op 1 januari 2023 met aangifte VWD54, reeds in het vrije verkeer waren gebracht. De aangifte 5WD58 is aangezuiverd met aangifte VWD54. De aangifte 5WD58 kon daarom niet nogmaals worden aangezuiverd. De utb met betrekking tot aangifte VWD54 is terecht uitgereikt. Verweerder heeft in deze zaak geen fouten gemaakt. Een beroep op het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel dan wel het evenredigheidsbeginsel kan volgens verweerder niet slagen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Juridisch kader

14. Artikel 174 van het DWU luidt – voor zover van belang – als volgt:
(…)
2. De douaneaangifte wordt niet ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, tenzij anders is bepaald.
15. Artikel 148 van de GVo.DWU luidt – voor zover van belang – als volgt:
1. Wanneer wordt vastgesteld dat goederen bij vergissing zijn aangegeven voor een douaneregeling waarbij een douaneschuld bij invoer is ontstaan in plaats van voor een andere douaneregeling, wordt de douaneaangifte ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, op een met redenen omkleed verzoek van de aangever, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) het verzoek wordt ingediend binnen 90 dagen na de datum van aanvaarding van de aangifte;
b) de goederen zijn niet gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met de douaneregeling waaronder zij zouden zijn aangegeven als de vergissing niet was gebeurd;
c) op het moment van de onjuiste aangifte was voldaan aan de voorwaarden om de goederen onder de douaneregeling te plaatsen waarvoor zij zouden zijn aangegeven als de vergissing niet was gebeurd;
d) er is een douaneaangifte ingediend voor de douaneregeling waaronder de goederen zouden zijn aangegeven als de vergissing niet was gebeurd.
(…)
4. Behalve in de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen wordt de douaneaangifte ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, op een met redenen omkleed verzoek van de aangever, in elk van de volgende gevallen:
a) wanneer goederen zijn vrijgegeven voor uitvoer, wederuitvoer of passieve veredeling en het douanegebied van de Unie niet hebben verlaten;
b) wanneer Uniegoederen bij vergissing zijn aangegeven voor een douaneregeling die van toepassing is op niet-Uniegoederen, en hun douanestatus van Uniegoederen nadien is aangetoond door middel van een T2L, T2LF of een douanemanifest;
c) wanneer goederen bij vergissing zijn aangegeven op meer dan één douaneaangifte;
d) wanneer een vergunning met terugwerkende kracht is verleend overeenkomstig artikel 211, lid 2, van het wetboek;
e) wanneer Uniegoederen onder de regeling douane-entrepot zijn geplaatst overeenkomstig artikel 237, lid 2, van het wetboek en niet langer onder die regeling kunnen blijven overeenkomstig artikel 237, lid 2, van het douanewetboek.
(…)

Beoordeling van het geschil

Rechtstreeks beroep
16. De rechtbank stelt vast dat eiseres in het bezwaarschrift tegen de utb, gedateerd 22 juni 2023, bij verweerder ingekomen op 7 augustus 2023, ook heeft verzocht om het ongeldig maken van de aangifte VWD54, ex artikel 174 van het DWU in samenhang met artikel 148 van de GVo.DWU. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar van 8 november 2023 dit verzoek afgewezen. Dit is aldus een primair besluit waartegen op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bezwaar kan worden gemaakt.
Partijen hebben zich ter zitting eenparig en uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat het beroep van eiseres tevens moet worden beschouwd als rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Awb tegen de in de uitspraak op bezwaar opgenomen beslissing op het verzoek om ongeldigmaking van aangifte VWD54. De rechtbank zal partijen hierin volgen.
Geen voornemen met betrekking tot aangifte VWD54
17. De stelling van eiseres dat de utb van aangifte VWD54 vernietigd moet worden omdat een voornemen ontbreekt, kan niet slagen. Op grond van artikel 22, zesde lid, van het DWU delen de douaneautoriteiten, voordat een voor de aanvrager ongunstige beschikking wordt verleend, hem mee op welke gronden zij voornemens zijn hun beschikking te baseren. Er is in dit geval echter geen sprake van een voor de aanvrager ongunstige beschikking. De utb is namelijk uitgereikt conform de door [bedrijf] ingediende aangifte. In dat geval is geen voornemenprocedure zoals voorgeschreven in artikel 22, zesde lid, van het DWU van toepassing. Dat sprake is van een handmatig opgestelde utb, doet aan het voorgaande niet af.
Verzoek om ongeldigmaking van aangifte VWD54
18. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aangifte VWD54 ongeldig moet worden gemaakt op grond van artikel 174 van het DWU in samenhang met artikel 148 GVo.DWU, omdat de goederen bij vergissing zijn aangegeven.
19. De rechtbank is van oordeel dat niet aan de cumulatieve voorwaarden voor ongeldigmaking zoals vermeld in artikel 148, eerste lid, van de GVo.DWU is voldaan, omdat het verzoek niet is ingediend binnen 90 dagen na de datum van aanvaarding van de aangifte (zoals vermeld onder a). De aangifte is aanvaard op 1 januari 2023 terwijl het bezwaarschrift waarin is verzocht om ongeldig maken van de aangifte dateert van 7 augustus 2023. Voorts is niet voldaan aan de voorwaarde als vermeld in artikel 148, vierde lid, onder c, van de GVo.DWU dat de goederen bij vergissing zijn aangegeven op meer dan één douaneaangifte. Er zou dan sprake moeten zijn van meerdere (nagenoeg) gelijktijdig ingediende aangiftes. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake.
20. Bovendien is niet voldaan aan de voorwaarden van het eerste en het vierde lid van artikel 148 van de GVo.DWU omdat de aangifte VWD54 niet bij vergissing is gedaan. Dit volgt in de eerste plaats uit het hoorgesprek. Daarin staat – voor zover van belang – het volgende vermeld: “Veredelaars maken veel gebruik van quota omdat ze geen rompslomp van AV willen, zoals het aanvragen van een doorlopende AV-vergunning, of het stellen van zekerheid bij vergunning op aangifte. [eiseres] wilde toch 1 januari een invoeraangifte maken, maar er waren problemen in AGS.” Voorts geeft [bedrijf] in het bezwaarschrift gedateerd op 22 juni 2023 aan dat aangifte VWD54 is gedaan om gebruik te kunnen maken van een contingent. De aangifte is ingediend met preferentiecode 120 en met contingent-nummer 098936. Uit het voorgaande volgt dat het juist een bewuste keuze was van eiseres om de goederen op 1 januari 2023 in het vrije verkeer te brengen, met gebruikmaking van het contingent. Voorts wordt in de aangifte in vak 40 gerefereerd aan de aangifte 5WD58. Daaruit volgt dat eiseres aangifte 5WD58 beoogde aan te zuiveren met aangifte VWD54. Dat aangifte VWD54 achteraf gezien niet een gewenste aangifte was, omdat het contingent inmiddels uitgeput bleek te zijn en omdat het volgens eiseres niet gebruikelijk is om de aangifte actieve veredeling met een aangifte voor het vrije verkeer aan te zuiveren, kan niet afdoen aan de conclusie dat aangifte VWD54 welbewust is gedaan. Verweerder heeft daarom het verzoek om ongeldigmaking van aangifte VWD54 terecht afgewezen.
Kan de utb ten aanzien van VWD54 in stand blijven?
21. Eiseres voert aan dat er uitvoeraangiften zijn ingediend ter zuivering van aangifte 5WD58 en daarmee de aangifte 5WD58 reeds was aangezuiverd. Aanzuivering met aangifte VWD54 was daarom niet mogelijk.
22. De rechtbank is van oordeel dat het overleggen van de (uitvoer)aangiften ter zuivering van aangifte 5WD58 niet raakt aan de douaneschuld die is ontstaan door aangifte VWD54. Aangifte 5WD58 van 1 december 2022 is aangezuiverd met aangifte VWD54 van 1 januari 2023. Op die datum is de aangifte aanvaard en zijn de goederen vrijgegeven. De documenten die eiseres heeft overgelegd als veronderstelde beëindiging van de regeling AV zijn van na de datum 1 januari 2023 en kunnen reeds daarom niet dienen voor aanzuivering van aangifte 5WD58. Aangiften kunnen immers niet twee maal worden aangezuiverd. De afhandeling van aangifte VWD54 heeft buiten AGS plaatsgevonden en naar aanleiding daarvan is de utb op 6 augustus 2023 uitgereikt. Dat eiseres (in de tussentijd) naar eigen zeggen aangifte VWD54 zelf niet goed in het vizier had, en al dan niet bij nader inzien deze aangifte niet had willen doen, dient voor haar rekening en risico te komen. Eiseres kan immers in haar eigen systeem de status van de verschillende aangiften inzien. Bovendien heeft eiseres verklaard dat zij aangifte VWD54 weloverwogen heeft ingediend, omdat zij gebruik wilde maken van een contingent. Het voorgaande kan daarom niet tot de conclusie leiden dat de utb niet in stand kan blijven.
23. Eiseres stelt dat [bedrijf] het bericht DMSEXT nooit heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Eiseres ontkent immers niet dat ze de berichten DMSACC (aanvaarding aangifte), DMSROG (vrijgave van de goederen) en DMSTAX (voorlopige utb) op 1 januari 2023 heeft ontvangen. Zij wist dus dat haar aangifte was aanvaard en dat de goederen waren vrijgegeven en dat er dus een douaneschuld was ontstaan. Zij had dus kunnen voorzien dat er een definitieve utb zou worden opgelegd. Dat het softwareprogramma van eiseres niet alle mededelingen van AGS aan haar doorgeeft, zoals [bedrijf] tijdens het hoorgesprek heeft toegelicht, is voor risico van eiseres.
Tariefcontingent
24. Eiseres voert aan dat als de aangifte VWD54 moet worden gevolgd, er nog wel ruimte was volgens het opengestelde tariefcontingent zodat de utb op nihil dient te worden gesteld. Op 1 januari 2023 was het contingent immers nog open. Het contingent was pas op 4 januari 2023 uitgeput.
25. In artikel 49, derde lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 (hierna: UVo.DWU) staat vermeld:
“Voor de toepassing van deze afdeling worden aangiften voor het vrije verkeer die door de douaneautoriteiten op 1, 2 of 3 januari zijn aanvaard, geacht op 3 januari van hetzelfde jaar te zijn geaccepteerd. Wanneer een van deze dagen echter op een zaterdag of op een zondag valt, worden de aangiften geacht op 4 januari van dat jaar te zijn geaccepteerd”.
De dag van de aangifte, 1 januari 2023, viel op een zondag, waardoor de aangifte VWD54 geacht wordt op 4 januari 2023 te zijn aanvaard. Zoals verweerder ter zitting heeft verklaard, gaat de aanvraag voor een tariefcontingent systeemtechnisch direct door naar de Europese Commissie in Brussel. Dat is een kwestie van seconden. De goederen zijn vrijgegeven en na twee dagen, in dit specifieke geval dus drie dagen, namelijk op 4 januari 2023, bleek uit informatie van de Europese Commissie dat het contingent niet toereikend was en is het contingent naar evenredigheid over de aangiften verdeeld overeenkomstig artikel 51 van de UVo.DWU. De stelling van eiseres dat er wel ruimte was volgens het opengestelde tariefcontingent zodat de utb op nihil dient te worden gesteld, slaagt daarom niet.
26. Uit de utb volgt dat vanwege uitputting van het contingent 098936 het verzoek gedeeltelijk is afgewezen voor 171.609,329 kg/netto. In de aangifte in AGS werden de artikelen 10 tot en met 18 toegevoegd, voor welke artikelen aanvullende douanerechten verschuldigd zijn. In de utb is voldoende gespecificeerd welke goederen wel en welke niet onder het contingent konden worden gebracht, met bijbehorende douanerechten. In de utb wordt voldoende uitgelegd hoe het bedrag van € 63.506,22 is berekend. De rechtbank kan daarom de stelling van eiseres dat het bedrag van € 63.506,22 niet duidelijk uit de utb valt te herleiden, niet volgen. Er is ook daarom geen grond voor vernietiging van de utb.
Beginselen van behoorlijk bestuur
27. Eiseres doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Eisers voert aan dat het feitencomplex voor verweerder kennelijk onvoldoende duidelijk was. Bij het team Zuivering was aangifte VWD54 niet bekend en daarom hebben zij de aangifte 5WD58 aangezuiverd met uitvoeraangiften en met aangifte WD55. Eiseres is van die informatie uitgegaan en heeft dienovereenkomstig gehandeld. Eiseres doet voorts een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Het is niet redelijk dat na de correspondentie met het team Zuivering en het bericht dat de aangifte is gezuiverd op
6 augustus 2023 de utb wordt uitgereikt vanwege de uitputting van het contingent.
28. De rechtbank is van oordeel dat een beroep op deze beginselen reeds niet kan slagen omdat het feit dat in eerste instantie niet duidelijk was dat de aangifte 5WD58 al was aangezuiverd met aangifte VWD54, is voortgevloeid uit het handelen van eiseres. Uit artikel 175 van de GVo.DWU volgt immers dat de vergunninghouder de aanzuiveringsafrekening binnen 30 dagen na het verstrijken van de aanzuiveringstermijn moet voorleggen aan het controlekantoor, in dit geval team Zuivering. Het lag dus op de weg van eiseres om bij het team Zuivering de aangifte VWD54 te melden, hetgeen zij heeft nagelaten. Er kan verweerder hierover geen verwijt worden gemaakt. Voorts oordeelt de rechtbank over deze beginselen het volgende.
29. Ten aanzien van het rechtszekerheidsbeginsel merkt de rechtbank op dat op grond van vaste jurisprudentie deze beroepsgrond kan slagen in situaties waarin sprake is van gebreken in de wetgeving. Eiseres heeft niet aangevoerd welke wetgeving ontoereikend is. Ten aanzien van het vertrouwensbeginsel is geen sprake van een toezegging die is gedaan door verweerder zodat een beroep daarop ook daarom niet kan slagen. In het hoorgesprek heeft [bedrijf] gesteld dat een medewerker van team Zuivering telefonisch zou hebben gemeld dat aangifte VWD54 ongeldig kon worden verklaard. Eiseres heeft deze stelling, na de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt. Ten overvloede is de rechtbank van oordeel dat een beroep op het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel in dit geval niet kan slagen omdat de douaneautoriteiten mogen terugkomen van een besluit betreffende de douaneschuld. (vgl. Hof van Justitie 30 april 2025, Celní jednatelství Zelinka s. r. o., C-330/24, ECLI:EU:C:2025:296, punten 30 tot en met 32.)
Ten aanzien van het evenredigheidsbeginsel is de rechtbank ten slotte van oordeel dat een beroep daarop niet kan slagen reeds omdat eiseres niet heeft gemotiveerd waarom de gevolgen van de utb volgens haar onevenredig hard zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Het enkele feit dat voor de aangifte VWD54 een deel van het verzochte contingent niet is toegewezen en daarvoor een utb is uitgereikt, is daartoe onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

30. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Verzoek om immateriële schade
31. Voor vergoeding van immateriële schade is aanleiding als de rechtbank niet binnen twee jaar na het indienen van het bezwaarschrift uitspraak doet. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 7 augustus 2023. Nu de rechtbank uitspraak doet op 29 juli 2025 is de redelijke termijn nog niet verstreken en is er dus geen grond voor een schadevergoeding.
Proceskosten
32. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.C. Schipper, voorzitter, mr. P.H. Lauryssen en
mr. S.J. Richters, leden in aanwezigheid van E.P. van der Zalm, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.
griffier voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.