ECLI:NL:RBNHO:2025:9806

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
HAA 24/248
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping omgevingsvergunning voor verbouwing kantoorpand naar appartementen en geschil over parkeerdruk

Deze uitspraak betreft de herroeping van een omgevingsvergunning die op 1 augustus 2023 was verleend aan Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland voor de verbouwing van een kantoorpand naar negen appartementen. Eiseres is het niet eens met de herroeping en stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat de vergunning niet zou worden afgewezen op basis van de parkeernormennota Alkmaar 2020-2027. De rechtbank oordeelt dat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de parkeerdruk in de omgeving onevenredig zal toenemen door het bouwplan. Eiseres krijgt gelijk en het beroep wordt gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Eiseres krijgt ook een vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.H. de Regt op 25 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2025 in de zaak tussen

Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland, uit Alkmaar, eiseres

(gemachtigde: mr. K. Hollenberg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, het college
(gemachtigden: mr. R.L.A Cremers en mr. A. Kooij).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[belanghebbende 1]uit Alkmaar, belanghebbende 1 (gemachtigde: mr. J. van den Hoorn) en
[belanghebbende 2]uit Alkmaar, belanghebbende 2.

Samenvatting

1.1
Deze uitspraak gaat over de herroeping van het besluit van 1 augustus 2023 waarin aan eiseres een omgevingsvergunning is verleend voor de verbouwing van een kantoorpand naar 9 appartementen. Eiseres is het niet eens met deze herroeping. Zij voert aan dat zij, gelet op het voortraject, erop mocht vertrouwen dat het college de omgevingsvergunning niet zou afwijzen op grond van de parkeernormennota Alkmaar 2020-2027. Verder is eiseres het niet eens met de berekening op grond waarvan het college tot de conclusie komt dat de parkeerdruk in de directe omgeving onevenredig toeneemt. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.2
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de parkeerdruk in de directe omgeving onevenredig zal toenemen door het bouwplan van eiseres. Bovendien slaagt het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel. Eiseres krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1
Op 4 juli 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een kantoorruimte naar 9 appartementen aan de [adres] in Alkmaar (het pand).
2.2
Op 1 augustus 2023 is deze omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en strijdig gebruik (het primaire besluit).
2.3
Op 29 september 2023 is door belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning van 1 augustus 2023.
2.4
Naar aanleiding van het bezwaar heeft het college de omgevingsvergunning met het bestreden besluit van 6 december 2023 herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
2.5
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.6
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.7
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van het college, belanghebbende 1, de gemachtigde van belanghebbende 1 en belanghebbende 2.
De totstandkoming van het bestreden besluit
De adviesvraag
3.1
Op 24 november 2022 heeft eiseres een adviesvraag ingediend bij het college voor het verbouwen van het kantoor in het pand naar 9 appartementen.
3.2
Op 31 januari 2023 heeft het college positief geadviseerd op de adviesvraag. Het college schrijft in principe bereid te zijn om medewerking te verlenen aan de vergunningverlening. Het college gaat ervan uit dat de 9 appartementen elk een oppervlakte hebben van ongeveer 52m² met een parkeernorm van 0,4 parkeerplaatsen per appartement. De parkeerbehoefte in de nieuwe situatie komt volgens het college dan neer op 3,6 parkeerplaatsen waarvan 3 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. In de oorspronkelijke situatie was de parkeernorm 4,2 parkeerplaatsen waarvan ook 3 parkeerplaatsen op eigen terrein en 1,2 parkeerplaatsen op straat. Volgens het college neemt de parkeerdruk in de omgeving dus niet toe. In de reactie op de adviesaanvraag staat dat deze maximaal één jaar geldig is, omdat de ruimtelijke en stedenbouwkundige inzichten kunnen veranderen. Het college verwacht dat eiseres binnen die termijn haar officiële vergunningsaanvraag indient. Het college wijst er daarbij op dat de positieve reactie niet betekent dat de omgevingsvergunning zonder meer zal worden verleend, omdat bij de beslissing op de aanvraag nog andere aspecten moeten worden betrokken en alle belangen moeten worden afgewogen.
De aanvraag
4. Op 4 juli 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van het pand met een kantoorruimte naar 9 appartementen. Op de tekeningen bij de aanvraag staan drie parkeerplaatsen op eigen terrein.
Het primaire besluit
5. Met het primaire besluit van 1 augustus 2023 heeft het college de door eiseres verzochte omgevingsvergunning verleend. Ten aanzien van de parkeerdruk overweegt het college in het primaire besluit dat het bouwplan voldoet aan de parkeernormennota Alkmaar 2020-2027 (de parkeernormennota), omdat de parkeerdruk in de omgeving hierdoor niet zal toenemen. Het college komt in het primaire besluit tot dezelfde conclusie als in de reactie op de adviesaanvraag: in de nieuwe situatie is een parkeerbehoefte van 3,6 parkeerplaatsen waarvan 3 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en 0,6 op straat. In de oorspronkelijke situatie was de parkeerbehoefte volgens het primaire besluit 4,2 parkeerplaatsen waarvan ook 3 parkeerplaatsen op eigen terrein en 1,2 parkeerplaatsen op straat.
Het bestreden besluit
6. In het bestreden besluit van 6 december 2023 stelt het college zich onder andere op het standpunt dat bij de verlening van de omgevingsvergunning de geldende parkeernormen onjuist zijn toegepast. Volgens het bestreden besluit geldt er een parkeernorm van 0,9 in plaats van 0,4 parkeerplaatsen per appartement. In de parkeernormennota staat dat woningen met een bruto vloeroppervlakte (BVO) tussen de 45 en 75m² een parkeernorm van 0,9 parkeerplaatsen per woning hebben. Dit betekent dat in de nieuwe situatie een parkeerbehoefte van 8,1 (afgerond 9) parkeerplaatsen is, terwijl er in de oorspronkelijke situatie maar 4,2 (afgerond 5) parkeerplaatsen nodig waren (3 op eigen terrein en 1,2 parkeerplekken op straat). Deze toename van de parkeerdruk is volgens het college onevenredig en de parkeerplaatsen kunnen ook niet gerealiseerd worden op het eigen terrein van eiseres. De bij het primaire besluit verleende omgevingsvergunning wordt daarom met het bestreden besluit herroepen en de omgevingsvergunning wordt alsnog geweigerd.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank zal eerst toelichten waarom het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat het bouwplan een onevenredige toename van de parkeerdruk in de directe omgeving tot gevolg zal hebben. Vervolgens zal de rechtbank uitleggen waarom het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt.
De parkeerdruk
8.1
Tussen partijen is in geschil hoe de parkeerbehoefte (aan de hand van de parkeernormennota) moet worden berekend. Eiseres voert, samengevat, aan dat het college een onjuiste berekening heeft gemaakt. Volgens eiseres ontstaat er in de nieuwe situatie een parkeerbehoefte van 7,1 parkeerplekken en was er in de oorspronkelijke situatie een parkeerbehoefte van 7 parkeerplekken, waardoor de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie in redelijkheid kan worden weggestreept (salderen) tegen de parkeerbehoefte in de oude situatie. Subsidiair voert eiseres aan dat de parkeervraag voor bezoekers binnen een loopafstand van 600 meter kan worden opgevangen.
Het juridisch kader
8.2
Op het perceel waarop het pand staat is het bestemmingsplan ‘Alkmaar Noord’ van toepassing en het perceel heeft de enkelbestemming ‘Wonen’. Op grond van artikel 15.2.1 onder b van het bestemmingsplan mag het aantal woningen in het pand niet meer bedragen dan het bestaande aantal. Het pand was in gebruik als kantoor en daarvan wil eiseres negen appartementen maken. Omdat daarmee woningen worden toegevoegd is het bouwplan in strijd met artikel 15.2.1 onder b van het bestemmingsplan. Uit artikel 15.4 van het bestemmingsplan volgt dat het college door middel van een omgevingsvergunning van artikel 15.2.1, onder b mag afwijken onder andere onder de voorwaarde dat de parkeerdruk in de directe omgeving niet onevenredig wordt vergroot. Het parkeernormenbeleid staat in de parkeernormennota Alkmaar 2020-2027, waarbij voor dit perceel de regels gelden voor stadsdeel ‘Schil’. Volgens paragraaf 3.1 van de parkeernormennota moeten drie stappen worden doorlopen om de parkeereis van een bouwplan te bepalen. Ten eerste moet de normatieve parkeerbehoefte worden bepaald, vervolgens moet, als sprake is van dubbelgebruik, de netto parkeerbehoefte worden berekend en ten derde moet worden gekeken of de parkeerbehoefte van de nieuwe situatie kan worden gesaldeerd met de parkeerbehoefte van de oorspronkelijke situatie.
De beoordeling
8.3
Het is de rechtbank niet duidelijk of, en zo ja in hoeverre, het college de stappen van paragraaf 3.1 van de parkeernormennota heeft doorlopen in het bestreden besluit en de rechtbank constateert op verschillende punten een motiveringsgebrek. Dat wordt hierna per stap toegelicht. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat het op grond van artikel 15.4 van het bestemmingsplan niet gaat om de vraag of de parkeerdruk in de directe omgeving wordt vergroot, maar of deze parkeerdruk
onevenredigwordt vergroot.
Stap 1: bepalen normatieve parkeerbehoefte
8.4.1
In de eerste stap van de parkeernormennota staat dat om de parkeervraag (gespreid over de week) van een bouwontwikkeling te bereken de omvang van de functie wordt vermenigvuldigd met de parkeernorm van een specifieke functie. Wanneer binnen een ontwikkeling verschillende functies worden gerealiseerd, geldt dat de parkeervraag wordt berekend door de omvang van de losse functies te vermenigvuldigen met de bijbehorende parkeernorm en deze bij elkaar op te tellen.
8.4.2
In het bestreden besluit is uitgegaan van de ontwikkeling van 9 grote appartementen (met een bruto vloeroppervlak van tussen de 45 en 75 m2). Het college erkent dat dit onjuist is en is het met eiseres eens dat het gaat om de ontwikkeling van zeven grote appartementen en twee kleine appartementen (met een bruto vloeroppervlak van kleiner dan 45m²). Op dat punt is dus sprake van een gebrek in het bestreden besluit. In beroep zijn partijen het erover eens dat de normatieve parkeerbehoefte van deze appartementen 7,1 parkeerplaatsen is. Deze parkeerbehoefte wordt als volgt berekend aan de hand van bijlage 4 bij de parkeernormennota:
  • 0,8 voor de twee kleine appartementen; deze hebben elk een parkeerbehoefte van 0,4 (waarvan 0,2 bezoekersaandeel) parkeerplaatsen.
  • 6,3 voor de zeven grote appartementen; deze hebben elk een parkeerbehoefte van 0,9 (waarvan 0,3 bezoekersaandeel) parkeerplaatsen per appartement.
Stap 2: toetsen op dubbelgebruik
8.5.1
In de parkeernormennota staat dat alleen rekening wordt gehouden met dubbelgebruik als de parkeergelegenheid toegankelijk is voor de verschillende doelgroepen. De netto parkeerbehoefte wordt bepaald door het aantal parkeerplaatsen dat niet in aanmerking komt voor dubbelgebruik op te tellen bij de parkeerbehoefte op het maatgevende moment.
8.5.2
In het bestreden besluit heeft het college niets overwogen over dubbelgebruik, terwijl in beroep is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat in de beoogde situatie sprake is van dubbelgebruik. De parkeerplaatsen kunnen namelijk worden gebruikt door de bewoners van de appartementen en de bezoekers van deze bewoners. Op dat punt is dus sprake van een gebrek in het bestreden besluit. Voor de netto parkeerbehoefte wordt gekeken naar het aanwezigheidspercentage van deze doelgroepen op het maatgevende moment, zoals weergegeven in bijlage 6 van de parkeernormennota. Bij het hiervoor genoemde dubbelgebruik is het maatgevend moment in de beoogde situatie zaterdagavond. Op dat moment is de parkeerbehoefte voor beide doelgroepen gezamenlijk het hoogst is, namelijk 180%. De netto parkeerbehoefte is dan:
  • 0,72 parkeerplaats voor de kleine appartementen: 2 x 0,2 (aandeel bewoners) x 80% (aanwezigheidspercentage bewoners) = 0,32 + 2 x 0,2 (aandeel bezoekers) x 100% (aanwezigheidspercentage bezoekers) = 0,40.
  • 5,46 parkeerplaatsen voor de grote appartementen: 7 x 0,6 (aandeel bewoners) x 80% (aanwezigheidspercentage bewoners) = 3,36 + 7 x 0,3 (aandeel bezoekers) x 100% (aanwezigheidspercentage bezoekers) = 2.10.
  • Totaal afgerond 6,2 parkeerplekken
Stap 3: rekening houden met de oorspronkelijke situatie (salderen)
8.6.1
In de parkeernormennota staat dat bij het voorzien in parkeerbehoefte bij verbouw (al dan niet in combinatie met functiewijziging) in zekere zin rekening kan worden gehouden met de parkeeroplossing van de
oorspronkelijkesituatie. Hierbij gaat het vooral om het beroep dat vanuit de oorspronkelijke functie werd gedaan op de openbare ruimte. De rechtbank constateert in het kader van deze stap op meerdere punten een (motiverings)gebrek en licht dat hierna toe.
8.6.2
In het bestreden besluit staat (net zoals in de reactie op de adviesaanvraag en het primaire besluit) dat in de oorspronkelijk situatie een parkeernorm (de rechtbank begrijpt dat als parkeerbehoefte) is van 4,2 (afgerond 5 parkeerplekken), waarvan 3 plekken op eigen terrein en 1,2 parkeerplekken op straat. Het college heeft niet toegelicht, ook niet nadat daarnaar is gevraagd op de zitting, waar haar berekening van de parkeerbehoefte in de oorspronkelijke situatie op is gebaseerd.
8.6.3
Eiseres voert aan dat de parkeerdruk in de nieuwe situatie niet toeneemt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. De meest recente functie van het pand was een een kantoor (voor het Leger des Heils). Daarvoor geldt op grond van bijlage 5 bij de parkeernormennota een norm van 1,4 per 100 m2 aan kantoor. In dit geval is sprake van 500 m2 kantoor, waardoor in de oorspronkelijke situatie sprake was van een parkeerbehoefte van 7 parkeerplaatsen (1,4 x 5). In de oorspronkelijke situatie zijn er 3 parkeerplaatsen op eigen terrein en 4 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Die 4 parkeerplaatsen in de openbare ruimte mogen worden afgetrokken van de in de beoogde situatie benodigde 7,1 parkeerplekken. Dan blijven er 3,1 parkeerplekken nodig en daarvan worden er 3 op eigen terrein voorzien. Het resterende verschil van 0,1 is verwaarloosbaar en kan gelet op paragraaf 3.3 van de parkeernormennota, waarin staat dat bij bestaande bouw er meer flexibiliteit mogelijk is bij de toetsing aan de parkeernormennota, naar beneden worden afgerond, aldus eiseres.
8.6.4
In het verweerschrift stelt het college dat het niet mogelijk is om te salderen, omdat er in de oorspronkelijke situatie geen parkeerbehoefte was op het maatgevend moment van de beoogde situatie. In het verlengde daarvan concludeert het college in het verweerschrift dat de netto parkeerbehoefte op het maatgevend moment in de beoogde situatie toeneemt met zeven parkeerplaatsen. Het college heeft ter zitting uitgelegd dat in de oorspronkelijke situatie geen sprake is van dubbelgebruik, maar dat voor het salderen wel wordt teruggegrepen op de aanwezigheidspercentages uit bijlage 6 van de parkeernormennota om te bepalen hoe groot de parkeerbehoefte was in de oorspronkelijke situatie. Uit bijlage 6 volgt dat er in de oorspronkelijke situatie met een kantoorfunctie op zaterdagavond geen parkeerbehoefte was.
8.6.5
Voor zover het college met hetgeen in het verweerschrift staat en op zitting is toegelicht de motivering uit het bestreden besluit heeft willen aanpassen, dan wel motiveren, volgt de rechtbank deze motivering niet om de volgende redenen.
Het college heeft niet gemotiveerd waaruit volgt op welke manier de oorspronkelijke en beoogde situatie met elkaar vergeleken moeten worden, nu volgens het college in de beoogde situatie sprake is van dubbelgebruik en in de oorspronkelijke situatie niet. Desondanks past het college ook op de oorspronkelijke situatie – anders dan eiseres in haar beroep - het aanwezigheidspercentage uit bijlage 6 bij de parkeernormennota toe. De titel van bijlage 6 luidt echter: ‘aanwezigheidspercentages t.b.v. het rekenen met dubbelgebruik’ en naar deze bijlage wordt in de parkeernormennota alleen verwezen in het kader van het maatgevende moment dat op basis van de parkeernormennota alleen van belang lijkt bij stap 2: het toetsen op dubbelgebruik in de beoogde situatie.
Met andere woorden: het college had moeten motiveren hoe de parkeerbehoefte in de oorspronkelijke situatie met een kantoorfunctie
zonder dubbelgebruikkan worden afgezet tegen de parkeerbehoefte in de beoogde situatie met een woonfunctie
met dubbelgebruiken waar dat (in de parkeernormennota) uit volgt. De parkeerbehoefte moet in zekere mate objectief worden vastgesteld en bij een functiewijziging moet rekening worden gehouden met het feit dat de bestaande parkeerbehoefte niet op hetzelfde moment van de dag ontstaat als de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie [1] .
8.7
Tot slot geeft de rechtbank aan het college mee dat eiseres in beroep heeft aangegeven dat het (indien nodig) mogelijk is om in totaal vijf parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.
Het vertrouwensbeginsel
9.1
Eiseres voert aan dat zij een gerechtvaardigd vertrouwen heeft ontleend aan de toezegging van het college. Eiseres wijst daarbij op e-mailcorrespondentie tussen eiseres en het college waaruit zou blijken dat eiseres op voorhand heeft geprobeerd om alle mogelijke discussie rondom de parkeernormen te voorkomen. Daarnaast heeft eiseres op 24 november 2022 een adviesaanvraag ingediend. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat deze adviesaanvraag ziet op hetzelfde aantal appartementen met hetzelfde bruto vloeroppervlak, als waarvoor zij later de omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Eiseres wijst op de reactie van 31 januari 2023 op de adviesvraag en waaruit blijkt dat de parkeerdruk volgens het college niet toeneemt. Voor zover het college hierbij heeft aangegeven dat dit niet zonder meer betekent dat de omgevingsvergunning zal worden verleend, stelt eiseres zich op het standpunt dat dit enkel ziet op andere, nog niet beoordeelde belangen of aspecten en niet op de conclusie van het college dat de parkeerdruk niet zal toenemen.
Het juridisch kader
9.2
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen moeten worden doorlopen. [2] Ten eerste moet worden beoordeeld of de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
Een toezegging die kan worden toegerekend
9.3.1
Voor zover het college in een nieuwe beslissing op bezwaar het standpunt handhaaft dat de parkeerdruk in de directe omgeving onevenredig toeneemt als gevolg van het bouwplan geldt het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is in dat geval sprake van gerechtvaardigd vertrouwen bij eiseres. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
9.3.2
Om te kunnen spreken van een toezegging is vereist dat degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk maakt dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuursorgaan over de manier waarop in een specifiek geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De tweede stap vereist dat de toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend.
9.3.3
Los van de vraag of de e-mails van het college aan eiseres voorafgaand aan de adviesvraag kunnen worden aangemerkt als toezeggingen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres uit het positieve advies van 31 augustus 2023 op de adviesaanvraag redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat het college de omgevingsvergunning niet zou afwijzen omdat de parkeerdruk in de directe omgeving onevenredig zal worden vergroot. Daarbij is van belang dat eiseres op de zitting heeft bevestigd dat de bouwtekeningen bij de adviesvraag qua bruto vloeroppervlak per appartement niet verschillen van de bouwtekeningen bij de aanvraag (alleen de indeling van de appartementen is bij de adviesaanvraag op sommige punten iets anders dan bij de aanvraag van de omgevingsvergunning). Het college heeft dit niet betwist, dus de rechtbank gaat daarvan uit. Dit komt erop neer dat de adviesvraag, net als de aanvraag, ziet op twee kleine en zeven grote appartementen.
9.3.4
In het positieve advies staat:
‘de parkeernorm van de oorspronkelijke situatie is 4,2 parkeerplaatsen. In de huidige situatie zijn er 3 parkeerplaatsen op het eigen terrein en 1,2 parkeerplaats op straat. Voor de nieuwe situatie zijn 9x0,4 = 3,6 parkeerplaatsen nodig, ook weer 3 op eigen terrein en 0,6 op straat. Vanuit verkeer akkoord waarbij wordt opgemerkt dat voor de omgeving de parkeerdruk dus niet toe neemt.’Het college geeft dus expliciet aan dat de parkeerdruk in de omgeving met het project niet toeneemt. In het positieve advies staat ook:
‘U mag aan de hand van deze brief niet concluderen dat de omgevingsvergunning zonder meer wordt verleend. Bij de beslissing op de aanvraag voor een omgevingsvergunning moeten wij nog andere aspecten betrekken en worden alle belangen afgewogen’ Deze opmerking ziet echter op
andere, nog niet betrokken aspecten. In de reactie op de adviesaanvraag staat ook dat de positieve reactie maar één jaar geldig is. Zowel het primaire, als het bestreden besluit zijn binnen dat jaar genomen.
9.3.5
Eiseres had er – gezien het voorgaande – op mogen vertrouwen dat de omgevingsvergunning niet zou worden geweigerd vanwege een onevenredige vergroting van de parkeerdruk in de directe omgeving. Er is sprake van gewekt vertrouwen door het college. Dat het college blijkens de tekst in de reactie op de adviesaanvraag is uitgegaan van een verkeerde veronderstelling, namelijk negen grote appartementen maakt het voorgaande niet anders. De parkeerbehoefte zou voor negen grote appartementen immers alleen maar hoger zijn, dan de door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning voor zeven grote en twee kleine appartementen.
De betekenis van het gewekte vertrouwen
9.4.1
In het kader van de derde stap moet de vraag worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid. Het vertrouwensbeginsel brengt niet met zich mee dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Daartoe is vereist dat bij de afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan. Die zwaarder wegende belangen kunnen zijn gelegen in strijd met de wet, het algemeen belang en meer specifiek, veel voorkomend in het omgevingsrecht, belangen van derden. Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de schade die er zonder het vertrouwen niet geweest zou zijn te vergoeden als onderdeel van diezelfde besluitvorming.
9.4.2
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen in rechtsoverweging 9.3.1 – 9.3.5 is het dus aan het college om deugdelijk te motivering wat de betekenis is van het gewekte vertrouwen. Als het college tot de conclusie komt dat er zwaarder wegende belang in de weg staan aan de honorering van het gewekte vertrouwen, brengt het vertrouwensbeginsel ook met zich mee dat het college moet onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre aan eiseres enige vorm van compensatie moet worden geboden voor de schade die zij mogelijk heeft geleden doordat zij erop heeft mogen vertrouwen dat de omgevingsvergunning niet zou worden geweigerd omdat de parkeerdruk in de directe omgeving onevenredig wordt vergroot. [3]

Conclusie en gevolgen

10.1
Het beroep is gegrond, omdat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de parkeerdruk in de directe omgeving onevenredig toeneemt als gevolg van het bouwplan van eiseres. Daarnaast heeft het college miskent dat sprake is van gewekt vertrouwen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of hierover zelf een beslissing te nemen.
10.2
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
10.3
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 december 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. de Regt, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2175.