ECLI:NL:RBNHO:2025:9684

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
11606156
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad door kopstoot tussen minderjarigen met gebitsletsel als gevolg

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 3 september 2025 vonnis gewezen in een geschil tussen twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], waarbij [minderjarige 1] schade heeft opgelopen aan zijn gebit door een kopstoot van [minderjarige 2]. Het incident vond plaats op 5 april 2022 tijdens schooluren. [minderjarige 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling, waarbij hij verklaarde dat [minderjarige 2] hem met kracht in het gezicht raakte. De ouders van beide minderjarigen zijn als wettelijk vertegenwoordigers betrokken in de procedure. De eisende partijen, vertegenwoordigd door mr. G.X.E. Engelen, vorderen een verklaring voor recht dat de gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade die [minderjarige 1] heeft geleden, inclusief materiële schade en smartengeld. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. B. Wernik, betwisten de vorderingen en stellen dat de toedracht van het incident niet kan worden gereconstrueerd en dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [minderjarige 1]. De kantonrechter oordeelt dat [minderjarige 2] onrechtmatig heeft gehandeld en dat de gedaagden voor 75% aansprakelijk zijn voor de schade. De totale schadevergoeding wordt vastgesteld op € 1.708,18, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast worden de gedaagden veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk moeten worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11606156 \ CV EXPL 25-1865
Vonnis van 3 september 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],2.[eiser 2],

beiden in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[minderjarige 1],
te [plaats],
de eisende partijen,
hierna samen te noemen:
[eisers],respectievelijk:
de vader (van), de moeder (van)en
[minderjarige 1],
gemachtigde: mr. G.X.E. Engelen (DAS Rechtsbijstand)
tegen

1.[gedaagde 1],2.[gedaagde 2],beiden in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige 2],

te Zwanenburg,
de gedaagde partijen,
hierna samen te noemen:
[gedaagden],respectievelijk:
de vader (van), de moeder (van)en
[minderjarige 2].
gemachtigde: mr. B. Wernik.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 maart 2025;
- de conclusie van antwoord van 9 april 2025;
- het tussenvonnis van 30 april 2025 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2025;
- de machtiging van de kantonrechter [plaats] van 5 augustus 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Op 5 april 2022 heeft op school een incident plaatsgevonden tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2], waarbij [minderjarige 1] schade heeft opgelopen aan zijn tanden.
2.2.
Op 7 april 2022 heeft [minderjarige 1] aangifte gedaan van mishandeling door [minderjarige 2]:
“Op 5 april 2022 omstreeks 09:20 uur was ik op school en liep ik het leslokaal in om mijn volgende les te volgen. Ik ging naast mijn vriend [betrokkene 1] zitten. Ik zag dat mijn klasgenoten [betrokkene 2] en [minderjarige 2] in de rij naast mij stonden. Ik zag dat [betrokkene 2] iets in het oor fluisterde van [minderjarige 2]. Ik zag dat [minderjarige 2] vanaf dat moment hatelijk naar mij keek. Ik zag dat hij zijn wenkbrauwen fronsde en dat hij mij indringend aankeek. Ik zei tegen [minderjarige 2] “Waarom kijk je zo hatelijk naar me?”. Ik zag dat [minderjarige 2] in versneld tempo naar mij toeliep. Ik zag dat [minderjarige 2] zijn hoofd naar achteren boog en met kracht in de richting van mijn gezicht bewoog. Ik voelde dat zijn voorhoofd tegen mijn voortanden aan kwam. Ik voelde een stekende pijn in mijn tanden. Ik voelde met mijn tong dat mijn tanden scherpe randen hadden die ik voorafgaand aan de klap nog niet voelde. Ik voelde ook dat er gruis op mijn tong lag. Ik hoorde dat [minderjarige 2] tegen mij zei: “Je hebt een goede kopstoot van me gekregen”. Toen wist ik zeker dat [minderjarige 2] mij pijn wilde doen. (…)”
2.3.
De leerkracht van partijen ([betrokkene 4]) heeft onder meer als volgt over het incident verklaard:
“De leerlingen stonden tegenover elkaar. In eerste instantie op afstand van 2 a 3 meter. Ze wisselden wat woorden uit. Ze liepen op elkaar af, maar reageerden in het begin op mijn woorden en stopte met op elkaar afkomen. Ook was er een ander leerlingen die hielp met sussen. Ik keek even weg en toen stonden ze weer bij elkaar. [minderjarige 2] liep op [minderjarige 1]. af, [minderjarige 1] gaf een lichte duw naar achter. Waardoor ik achter mijn tafel liep en een ander leerling vroeg even aan de kant te gaan. Toen kwamen ze weer bij elkaar en ging het hoofd van [minderjarige 2] tegen [minderjarige 1]. Ik heb de beweging kopstoot niet helemaal duidelijk gezien.”
2.4.
De vader en moeder van [minderjarige 1] zijn door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure (mede) namens [minderjarige 1] te voeren.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] stellen dat [minderjarige 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [minderjarige 1] door hem een kopstoot te geven. Zij vorderen een verklaring voor recht dat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de (letsel)schade die [minderjarige 1] als gevolg daarvan heeft geleden. Daarnaast willen [eisers] dat [gedaagden] worden veroordeeld tot betaling van € 7.680,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagden] betwisten de vorderingen. Zij voeren – samengevat – aan dat de toedracht van het ongeval niet kan worden gereconstrueerd. Daarnaast betwisten zij de omvang van de schade en de onderbouwing daarvan. Ten slotte doen zij een beroep op de eigen schuld van [minderjarige 1].
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Onrechtmatige daad
4.1.
[eisers] stellen dat [minderjarige 2] onrechtmatig jegens [minderjarige 1] heeft gehandeld door hem op 5 april 2022 in het klaslokaal van het Cornelius Haga Lyceum een kopstoot te geven, met gebitsletsel tot gevolg. Volgens [eisers] kan voor de toedracht van het voorval worden uitgegaan van het proces-verbaal van aangifte en de verklaring van de getuige (zie 2.2 en 2.3).
4.2.
[gedaagden] hebben de door [eisers] beschreven feitelijke gang van zaken naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende weersproken. Hoewel [gedaagden] ontkennen dat sprake was van een kopstoot, hebben zij niet betwist dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] fysiek met elkaar in contact zijn gekomen, waarbij het hoofd van [minderjarige 2] de tanden van [minderjarige 1] heeft geraakt. Dit contact vormt een inbreuk op de persoonlijke integriteit van [minderjarige 1] en is daarmee onrechtmatig.
De hoogte van de schade
4.3.
[gedaagden] erkennen dat het hiervoor omschreven incident tot tandletsel bij [minderjarige 1] heeft geleid, maar zij betwisten de hoogte van de schade. De ongecompliceerde glazuurfractuur is esthetisch gezien verholpen door de tandarts en deze behandeling is volledig vergoed door de zorgverzekeraar van [minderjarige 1].
Materiële schade
4.4.
[eisers] hebben gesteld dat [minderjarige 1] in de toekomst gevolgschade zal lijden omdat de composietvullingen op termijn vervangen zullen moeten worden. Ter onderbouwing van deze schade hebben [eisers] een rapport van een tandheelkundig expert overgelegd, waarin een
best-en een
worstcasescenario zijn geschetst. Het rapport is gebaseerd op informatie afkomstig van de behandelend tandarts. Hoewel uit het rapport blijkt dat het tandartsdossier na overleg met de vader van [minderjarige 1] is aangepast, heeft de vader ter zitting onbetwist toegelicht dat hij enkel heeft verzocht om een uitgebreidere beschrijving door de tandarts. Er bestaat naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid van het tandheelkundig rapport.
4.5.
[eisers] vinden het passend om, gelet op het feit dat [minderjarige 1] nog altijd pijn en ongemak ondervindt, uit te gaan van het worstcasescenario. De kantonrechter volgt deze stelling niet. In het medisch rapport staat namelijk dat, indien zich binnen 24 maanden na de datum van het incident geen complicaties hebben voorgedaan, het niet te verwachten is dat deze zich daarna alsnog zullen ontwikkelen. Aangezien inmiddels meer dan drie jaren zijn verstreken en niet gesteld of gebleken is dat sprake is van complicaties, ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding om van het slechtste scenario uit te gaan. De materiële (gevolg)schade zal daarom aan de hand van het meest gunstige scenario worden begroot op een bedrag van € 1.527,57.
Smartengeld
4.6.
Bij de begroting van smartengeld moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Ter onderbouwing van het gevorderde bedrag verwijzen [eisers] naar de nummers 2346, 2420, 2205 en 964 van de ANWB Smartengeldgids. In die zaken was echter, anders dan bij [minderjarige 1], sprake van blijvend (psychisch) letsel en (een gerede kans op) het verliezen van gebitselementen.
4.7.
[gedaagden] hebben aangegeven dat zij bereid zijn om een bedrag van € 750,00 aan smartengeld te betalen. Dit bedrag komt de kantonrechter gelet op de pijn die [minderjarige 1] stelt te hebben geleden, de tandheelkundige behandeling die hij heeft moeten ondergaan en het ongemak dat hij onbetwist stelt nog steeds te ondervinden niet onredelijk voor. De kantonrechter begroot de immateriële schade van [minderjarige 1] daarom op € 750,00.
Eigen schuld
4.8.
Ten slotte voeren [gedaagden] aan dat de toe te wijzen schadevergoeding moet worden gematigd vanwege de eigen schuld van [minderjarige 1]. Uit de stellingen van partijen en de getuigenverklaring volgt dat er al langere tijd sprake was van ruzie(s) tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het incident op 5 april 2022 begon met een woordenwisseling in het klaslokaal, nadat [minderjarige 1] aan [minderjarige 2] vroeg waarom hij zo ‘hatelijk’ naar hem keek. Ondanks pogingen van de leraar en andere leerlingen om de ruzie te sussen, liep [minderjarige 2] op [minderjarige 1] af. [minderjarige 1] heeft [minderjarige 2] vervolgens een duw naar achteren gegeven, waarna de situatie is geëscaleerd. De kantonrechter is van oordeel dat de gedragingen van [minderjarige 1] zoals die blijken uit de verklaring van de leerkracht hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De kantonrechter begroot de mate van eigen schuld van [minderjarige 1] op 25%. Dat betekent dat de schade van [minderjarige 1] voor 25% voor zijn eigen rekening komt.
Conclusie
4.9.
De conclusie is dat [minderjarige 2] onrechtmatig heeft gehandeld en dat [gedaagden] (gelet op de eigen schuld van [minderjarige 1]) voor 75% aansprakelijk zijn voor de door [minderjarige 1] geleden (en nog te lijden) (gevolg)schade. De gevorderde verklaring voor recht zal in zoverre worden toegewezen.
4.10.
De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat de schade van [minderjarige 1] moet worden begroot op een totaalbedrag van € 2.277,57‬. Daarvan is een bedrag van € 1.708,18 (75%) toewijsbaar. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals gevorderd.
4.11.
[eisers] vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de tarieven uit het Besluit omdat die geacht worden redelijk te zijn. [eisers] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag is hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. De kantonrechter zal de vordering daarom toewijzen tot het wettelijke tarief, namelijk € 310,03 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.12.
[gedaagden] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
147,81
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
914,81

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagden] voor 75% aansprakelijk zijn voor de door [minderjarige 1] als gevolg van het incident geleden (en nog te lijden) schade;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eisers] van een schadevergoeding van € 1.708,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2022 tot de dag van de volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 310,03 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2025 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 914,81, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad [1] ;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in het vonnis uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.