3.3.2.Nadere bewijsoverweging
Feiten en omstandigheden
Op 28 juni 2024 deed [slachtoffer 1] aangifte van een diefstal met geweld van zijn huurauto en van zijn spullen die in die auto lagen. Rond 20:35 uur die dag stond de aangever met zijn auto stil op de Bos en Lommerweg te Amsterdam. Vlak naast hem stopte een auto waar drie mannen uitstapten. Een vierde man bleef in de auto zitten. Een van de drie uitgestapte mannen sloeg een ruit van de huurauto van de aangever in en de aangever werd vervolgens door meerdere mannen uit de auto getrokken. Een van de daders is hierna weggereden in de huurauto van de aangever met daarin zijn spullen. Op 30 juni 2024 ontving de politie een melding over een geparkeerde personenauto waarvan de linker voorruit geopend was en de rechter voorruit kapot was. De sleutels lagen nog in de auto. Ter plaatse heeft de politie vastgesteld dat dit de huurauto van de aangever betrof. De achterbank was losgehaald en het leek alsof de auto doorzocht was. Zij zagen geen waardevolle spullen meer in de auto liggen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte betrokken is geweest bij deze diefstal met geweld.
Betrokkenheid van de verdachte
Vanuit onderzoek Argus is medeverdachte [medeverdachte A] bij de politie in beeld gekomen. [medeverdachte A] wordt in verband gebracht met drie Sky ECC-accounts. Naar aanleiding van die bevindingen is op 18 maart 2024 een nader onderzoek naar [medeverdachte A] gestart onder de naam Serengeti. In dat onderzoek zijn diverse telefoongesprekken afgeluisterd. Op basis van onderzoek is vastgesteld dat [medeverdachte A] onder meer contact heeft met twee telefoonnummers, eindigend op *[nr A] en *[nr B]. Door middel van stemherkenning heeft de politie vastgesteld dat deze twee telefoonnummers van een en dezelfde man zijn. Ook zijn nog vijf andere telefoonnummers waarmee [medeverdachte A] contact had naar voren gekomen. Deze telefoonnummers eindigen op *[nr C], *[nr D], *[nr E], *[nr F] en *[nr G]. Op basis van stemherkenning blijken al deze telefoonnummers te worden gebruikt door een en dezelfde man.
De rechtbank stelt vast dat de getapte gesprekken van 27, 28 en 29 juni 2024 op geen enkele andere manier kunnen worden geïnterpreteerd dan dat deze gaan over onderhavige diefstal van de auto en de spullen van de aangever op 28 juni 2024. Door [medeverdachte A] wordt namelijk op 28 juni 2024 tegen de gebruiker van het nummer *[nr C] onder meer gezegd ‘
we kunnen ook gewoon nu met z’n drieën naar hem toe lopen (…) dan gaan we hem gewoon pakken’, ‘
we pakken hem, we pakken die sleutel af, we rijden met die auto weg’, ‘
we kunnen hem niet meer volgen als dat we de hele dag hebben gedaan, dat gewoon niet meer’, ‘
die auto van hem moet mee he’. Er wordt gevraagd of de gebruiker van *[nr C] wel een tikker bij zich heeft en er wordt gesproken over een BMW. Uit het dossier blijkt dat de weggenomen auto van het merk BMW is. Op 29 juni 2024 zegt de gebruiker van het nummer *[nr C] tegen [medeverdachte A] dat hij deze auto wel wil houden, ‘
hij is kanker dik’. Daarna zegt de gebruiker van het nummer *[nr C] dat de auto van SIXT is en dus gehuurd is. [medeverdachte A] zegt hierop dat de auto moet worden geparkeerd en moet worden vergeten, omdat er dan ‘
G’ in zit en ze hem gaan vinden. De auto waarin de aangever reed, blijkt te zijn gehuurd bij SIXT. De gebruiker van het nummer *[nr C] schrijft dat er kanker veel creditcards liggen, waarop [medeverdachte A] zegt dat hij alles mee moet nemen, ook de lege ID, en dat hij de sleutel er gewoon in moet laten. In een ander gesprek, twaalf minuten later, wordt gesproken over een plek om de auto achter te laten. De rechtbank leidt hieruit af dat het niet anders kan zijn dan dat de gebruiker van het nummer *[nr C] een van de overvallers was die de auto en spullen van aangever met geweld hebben gestolen.
Identificatie verdachte als gebruiker telefoonnummer *[nr C]
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of de verdachte de gebruiker was van het betreffende telefoonnummer. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 13 oktober 2024 is de verdachte wegens onderhavig feit verhoord door twee verbalisanten. Deze verbalisanten hebben later de tapgesprekken van 28 juni 2024 tussen [medeverdachte A] en het telefoonnummer *[nr C] nageluisterd. Op basis van de intonatie, de klank en de uitspraak hebben zij de stem van de gebruiker van dit telefoonnummer herkend als de stem van de verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat de stemherkenning van het nummer *[nr C] onvoldoende betrouwbaar is, waardoor deze niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Bovendien ontbreekt volgens de verdediging ondersteunend bewijs.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat er behoedzaam moet worden omgegaan met het gebruik van stemherkenningen voor het bewijs. De omstandigheden waaronder en de wijze waarop de stemherkenning tot stand is gekomen, kunnen van belang zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid daarvan. Ook moet een stemherkenning worden beoordeeld in samenhang met het overige bewijs. Door middel van stemherkenning zijn zeven telefoonnummers toegeschreven aan een en dezelfde persoon. Een van deze telefoonnummers, eindigend op *[nr C], wordt door twee verbalisanten ook via stemherkenning toegeschreven aan de verdachte. Deze verbalisanten hebben de tapgesprekken nageluisterd nadat zij het verhoor van de verdachte hadden afgenomen. Zij hebben in een proces-verbaal van stemherkenning verklaard dat, en op basis waarvan zij de stem van de verdachte hebben herkend. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van dit proces-verbaal, te meer nu deze op ambtseed en ambtsbelofte is opgemaakt door twee verbalisanten die de verdachte zelf hebben verhoord. Daarbij geldt dat het verhoor enige tijd heeft geduurd, dat de verdachte ook andere antwoorden heeft gegeven dan enkel ‘
zwijgrecht’ en dat de verdachte de stemherkenning niet uitdrukkelijk heeft betwist.
Daar komt bij dat de identificatie van de verdachte als gebruiker van het telefoonnummer *[nr C], wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Uit het dossier volgt dat een zevental telefoonnummers waarmee medeverdachte [medeverdachte A] contact heeft, waaronder de nummers *[nr C], *[nr A] en *[nr B], in de onderzochte periode door een en dezelfde man worden gebruikt. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte A] en de verdachte bekenden van elkaar zijn. Zij zijn onder meer samen tijdens een observatie op 17 mei 2024 gezien bij een Esso tankstation. Daarnaast staat het telefoonnummer eindigend op *[nr A] op naam van [naam B]. Uit het dossier blijkt dat dit de partner van de verdachte is. Ook is uit onderzoek naar een inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte A] gebleken dat het telefoonnummer eindigend op *[nr B] staat opgeslagen als contact ‘[naam A]’. De rechtbank vat dit op als een afkorting van ‘[voornaam verdachte]’, zijnde de voornaam van de verdachte. Nu verbalisanten hebben vastgesteld dat voornoemde telefoonnummers door een en dezelfde man in gebruik waren, acht de rechtbank deze omstandigheden ondersteunend voor de hierboven genoemde stemherkenning van de verdachte als gebruiker van telefoonnummer *[nr C].
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op *[nr C]. Nu de gesprekken tussen [medeverdachte A] en de verdachte op 28 en 29 juni 2024 zodanig op de diefstal met geweld op de aangever passen, is de rechtbank van oordeel dat deze gesprekken ook daadwerkelijk gaan over onderhavig feit en dat de verdachte een van de overvallers van de aangever is geweest.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal met geweld op [slachtoffer 1] wettig en overtuigend is bewezen. Op grond van de feiten en omstandigheden die uit het dossier blijken, waaronder de aangifte en de tapgesprekken, is de rechtbank van oordeel dat tussen de verdachte en zijn mededaders sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat sprake is van medeplegen.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van het toegepaste geweld heeft de aangever tegenover ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat hij met een vuistslag in zijn gezicht is geslagen. Uit de aangifte blijkt dit gepleegde geweld niet. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten ter plaatse blijkt niet dat zij enig letsel bij de aangever hebben waargenomen. Het dossier biedt daarnaast geen andere aanknopingspunten dat er jegens de aangever geweld is gepleegd, dan wel dat hij enig letsel heeft opgelopen. De rechtbank zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van het slaan met een gebalde vuist op het hoofd of in het gezicht van de aangever.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het wegnemen van een contant geldbedrag bij gebrek aan bewijs daarvoor. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat dit reeds door de bewijsmiddelen wordt weerlegd.