ECLI:NL:RBNHO:2025:9375

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
11149552 \ CV EXPL 24-3725
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door niet-buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam via Frankfurt naar Addis Ababa. Door een vertraging van de vlucht van Amsterdam naar Frankfurt heeft de passagier haar aansluitende vlucht gemist en is zij 23 uur en 57 minuten later dan gepland in Addis Ababa aangekomen. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vertraging niet het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de vervoerder in beginsel verplicht was tot compensatie. De rechter oordeelde dat de vertraging door niet-buitengewone omstandigheden de eerste schakel in de causaliteit was die tot de uiteindelijke vertrekvertraging leidde. De vordering tot betaling van de hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De proceskosten werden aan de vervoerder opgelegd, en het gevorderde certificaat werd afgewezen wegens gebrek aan belang.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11149552 \ CV EXPL 24-3725
Uitspraakdatum: 13 augustus 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [plaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C.C.M. Bootsman & mr. J. Nooij

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding:
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder haar op 26 en 27 oktober 2023 vervoeren van Amsterdam via Frankfurt (Duitsland) naar Addis Ababa (Ethiopië), met vlucht(en) LH999 en ET707.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt (LH999, hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft haar aansluitende vlucht ET707 gemist. Zij is omgeboekt naar een alternatieve vlucht, waarmee zij 23 uur en 57 minuten later dan oorspronkelijk gepland in Addis Ababa is aangekomen.
2.3.
De passagier heeft daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daarnaast vordert hij afgifte van een certificaat zoals bedoeld in artikel 53 van de herziene EEX-Verordening.
3.3.
De passagier baseert haar vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder haar vanwege de vertraging van de vlucht moet compenseren met een bedrag van € 600,- (artikel 7 van de Verordening).
3.4.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming is aangekomen, zodat de vervoerder in beginsel een compensatieplicht heeft. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel moet volgens het Hof strikt worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie. [1]
4.3.
De vervoerder heeft in dit verband toegelicht dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door de verlate binnenkomst van de voorgaande vlucht met hetzelfde toestel [2] , problemen met bagage [3] , gebrek aan grondafhandelingspersoneel [4] en door restricties afkomstig van de luchtverkeersleiding [5] . Ten aanzien van de vertraging door de verlate binnenkomst van de voorgaande vlucht en de problemen met bagage (in totaal 20 minuten) heeft de vervoerder geen beroep op buitengewone omstandigheden gedaan.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de passagiers zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat niet is gebleken dat de vlucht (ook) geconfronteerd zou zijn met restricties van de luchtverkeersleiding, als de niet-buitengewone vertraging zich niet had voorgedaan. De vervoerder heeft niet toegelicht hoe laat de eerste slotwijziging is opgelegd. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat de eerste slotwijziging is opgelegd nádat duidelijk werd dat de vlucht (vanwege niet-buitengewone omstandigheden) niet tijdig kon vertrekken. Indien enkel de vertraging vanwege het gebrek aan grondafhandelingspersoneel (9 minuten) zich had voorgedaan, had de vlucht het oorspronkelijke slot kunnen halen.
4.5.
De vertraging door niet-buitengewone omstandigheden is de eerste schakel in de keten van de causaliteit die tot de uiteindelijke vertrekvertraging heeft geleid. Al hetgeen daarna is voorgevallen, valt binnen de risicosfeer van de vervoerder, althans is het feit dat de vlucht eerder is vertraagd wegens vertragingscode 89 in dit kader van ondergeschikt belang. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de Verordening een hoge mate van bescherming van de passagiers beoogt en restrictief moet worden uitgelegd (zie ook 4.1).
4.6.
Omdat de vertraging van de vlucht niet het gevolg was van buitengewone omstandigheden, kan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen dan wel te beperken, onbeantwoord blijven.
4.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit deel van de vordering is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.8.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom moet de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, toetsen aan het rapport Voorwerk II. De passagier heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij ongelijk krijgt. Daarbij wordt de vervoerder ook veroordeeld tot betaling van nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de passagier worden gemaakt.
4.10.
Het gevorderde certificaat wordt bij gebrek aan belang afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 oktober 2023 tot de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 135,97;
griffierecht € 218,00;
salaris gemachtigde € 270,00;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten, voor zover de passagier daadwerkelijk nakosten zal maken;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Wallentin-Hermann C-549/07, r.o. 20
2.Code 93 - 16 minuten
3.Code 7 – 4 minuten
4.Code 39 – 9 minuten
5.Code 89 – 38 minuten