ECLI:NL:RBNHO:2025:9342

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 augustus 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
HAA 23/7302 en HAA 23/7318
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor nieuwbouw woning in Den Burg

Deze uitspraak betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwbouw woning in Den Burg. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de afwijkingen van het bestemmingsplan niet in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening en geen onevenredige afbreuk doen aan het bebouwingsbeeld en de landschappelijke waarden. De eisers, die bezwaar maakten tegen de vergunning, kregen geen gelijk en hun beroepen werden ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit dat de vergunninghouders op 30 december 2022 een aanvraag hebben ingediend voor de omgevingsvergunning, en dat het college op 9 maart 2023 deze vergunning heeft verleend. De rechtbank heeft de beroepen op 14 juli 2025 behandeld, waarbij eisers 1 en 2 hun bezwaren tegen de vergunning naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan op vijf punten in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college op basis van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de vergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers over de dakhelling en de erfafscheiding beoordeeld en geconcludeerd dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vergunning niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De uitspraak is gedaan door mr. A.H. de Regt, rechter, en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/7302 en 23/7318
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2025 in de zaken tussen
[eisers 1], uit [plaats] , eisers 1,
(gemachtigde: M.B. de Jong),
[eisers 2], [plaats] , eisers 2,
gezamenlijk eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, het college,
(gemachtigde: M. Oosterdijk).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouders]uit [plaats] (vergunninghouders)
(gemachtigde: mr. S. Smit).
Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwbouw woning aan de [adres] in Den Burg . Eisers zijn het niet eens met de verlening van deze omgevingsvergunning omdat deze volgens hen in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, onevenredige afbreuk doet aan het bebouwingsbeeld en de landschappelijke waarden en niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen
.Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom de afwijkgingen van het bestemmingsplan niet in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening en geen onevenredige afbreuk doen aan het bebouwingsbeeld en de langschappelijke waarden. Tot slot heeft het college deugdelijk gemotiveerd dat is voldaan aan de redelijke eisen van welstand. Eisers krijgen dus geen gelijk en de beroepen zijn dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
2. Vergunninghouders hebben op 30 december 2022 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwbouw woning aan de [adres] in Den Burg .
2.1. Het college heeft deze omgevingsvergunning op 9 maart 2023 verleend (de omgevingsvergunning). Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ Den Burg , Annefrankstraat’ (het bestemmingsplan), omdat de maximaal toegestane goothoogte van het hoofdgebouw en het bijbehorende bouwwerk wordt overschreden, de dakhelling niet tussen de 30 en 60 graden wordt uitgevoerd, de maximaal toegestane hoogte van de terreinafscheiding wordt overschreden en omdat het bijbehorende bouwwerk aan één zijde gelijk aan de naar de weg gekeerde gevel wordt gebouwd. Het college staat met de omgevingsvergunning toe dat er op deze punten in afwijking van het bestemmingsplan wordt gebouwd. Daarbij heeft het college ten aanzien van de afwijkende goothoogte en dakhelling van het hoofdgebouw, alsmede voor het aan één zijde gelijk met de naar de weg gekeerde gevel bouwen van het bijbehorende bouwwerk gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid die hiervoor in het bestemmingsplan is opgenomen (binnenplanse afwijkingsmogelijkheid). Voor de overige afwijkingen heeft het college toepassing gegeven aan artikel 4, eerste en derde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.2. Op 17 en 18 april 2023 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning.
2.3. Met het bestreden besluit van 31 oktober 2023 op het bezwaar van eisers is het college, met aanvulling van de motivering, bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
2.4. Beide eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tevens hebben eisers 1 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat is beslist op het beroep.
2.5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 25 juni 2024 afgewezen. [1]
2.6. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.7. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.8. De rechtbank heeft de beroepen op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers 1, de gemachtigde van eisers 1, de gemachtigde van het college, vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder. Eisers 2 zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
3. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Niet in geschil is dat het bouwplan op vijf punten in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft voor al deze vijf punten vergund dat in afwijking van het bestemmingsplan mag worden gebouwd. Beide beroepen zijn gericht tegen de beslissing van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de maximale bouwhoogte van de erfafscheiding. Het beroep van eisers 1 ziet daarnaast op de beslissing van het college om toe te staan dat de woning wordt afgewerkt met een plat dak. Eisers 2 voeren in hun beroep nog aan dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De rechterbank zal hieronder op deze punten ingaan.
Het platte dak
5. In artikel 7.2.3, onder g van het bestemmingsplan staat dat de dakhelling van gebouwen en overkappingen niet meer of minder zal bedragen dan genoemd is op de plankaart. Op de plankaart staat voor het perceel [adres] aangegeven dat de dakhelling minimaal 30 en maximaal 60 graden moet zijn. Het bouwplan met een plat dak past dus niet in het bestemmingsplan. Artikel 7.3, onder c van het bestemmingsplan maakt het echter mogelijk om ten aanzien van de dakhelling af te wijken van het bestemmingsplan. Hieraan is de voorwaarde verbonden dat de afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden.
5.1. Eisers 1 stellen zich op het standpunt dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het platte dak passend zou zijn in met name het bebouwingsbeeld. Volgens eisers 1 had het college bij de motivering moeten betrekken hoe het bouwplan zich verhoudt tot het bestaande bebouwingsbeeld in de directe omgeving. De directe omgeving is volgens eisers beperkt tot het gebied waar het bestemmingsplan op ziet (het plangebied). Het plangebied beslaat slecht een klein deel van de Anne Frankstraat. Eisers 1 wijzen hierbij op het straatbeeld dat is weergegeven in paragraaf 2.3 van de toelichting bij het bestemmingsplan. Het bouwplan wijkt in alle opzichten af van dit straatbeeld. Eisers 1 betwisten dat sprake is van een afwisselend bebouwingsbeeld met zowel kappen en platte daken, nu nergens in het plangebied gebruik is gemaakt van een plat dak.
5.2. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de verlaging van de dakhelling niet leidt tot een onevenredige afbreuk aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden. Ter onderbouwing stelt het college het volgende ten aanzien van het bebouwingsbeeld:
Het bouwen van twee bouwlagen met een plat dak op deze hoeksituatie is passend in de stedenbouwkundige structuur. Het ontwerp verbindt de ruimte langs het groene hof en verstrekt de stedenbouwkundige lijnen die op deze hoeklocatie kruisen. Het bebouwingsbeeld van Den Burg West wordt gekenmerkt door een verbindende diversiteit van onderscheidende architectuur. Er is tevens een afwisselend bebouwingsbeeld met zowel kappen als platte daken. (…). Het ontwerp van dit bouwplan vormt een aanvulling op het bebouwingsbeeld en de diversiteit aan architectuur in Den Burg West. In Den Brug West vormt deze diversiteit een kwaliteit en wordt er geen afbreuk gedaan aan het bebouwingsbeeld.
Daarbij heeft het college nog aangegeven dat de groene hoven, waarlangs de woningen binnen het plangebied worden gebouwd, in Den Burg West centraal staan.
5.3. De rechtbank stelt voorop dat artikel 7.3 van het bestemmingsplan niet vereist dat het platte dak binnen het bebouwingsbeeld past, maar enkel dat het platte dak geen onevenredig afbreuk mag doen aan het bebouwingsbeeld of de landschappelijke waarden.
5.4. De rechtbank is van oordeel dat het college voor de beoordeling van het bebouwingsbeeld – zoals zij ook heeft gedaan – naar een wat groter gebied heeft mogen kijken dan enkel naar het plangebied. Het plangebied is namelijk zeer beperkt: slechts een gedeelte van de Anne Frankstraat valt daaronder. Bovendien volgt uit paragraaf 2.3 van de toelichting bij dit bestemmingsplan dat het plangebied deel uitmaakt van het beeldkwaliteitsplan voor Den Burg West. Bij het straatbeeld (dat is weergegeven in paragraaf 2.3 van de toelichting bij het bestemmingsplan) waarnaar eisers 1 verwijzen, staat expliciet dat het slechts gaat om een ‘impressie’. Nog los van de vraag in hoeverre uit een impressie waarop geen plat dak staat moet worden afgeleid dat een plat dak onevenredige afbreuk doet aan het bebouwingsbeeld, geldt dat deze ‘impressie’ slechts ziet op (een deel) de Anne Frankstraat en niet op het bebouwingsbeeld in Den Burg West. Het college heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat Den Burg West wordt gekenmerkt door een verbindende diversiteit van onderscheidende architectuur. Er is volgens het college (in dat gebied) een afwisselend bebouwingsbeeld met zowel platte daken als kappen.
5.5. Verder volgt uit de toelichting bij het bestemmingsplan dat de ‘groene hoven’ waarlangs de woningen binnen het plangebied worden gebouwd, centraal staan in stedenbouwkundige hoofdopzet van Den Burg West. Hieruit maakt de rechtbank op dat het ‘groene hof’ waaraan het perceel van vergunninghouders grenst het belangrijkste landschappelijke uitgangspunt is van de wijk. Daaraan mag dus geen onevenredige afbreuk worden gedaan. Het college heeft gemotiveerd dat het platte dak geen afbreuk doet aan het groene hof.
5.6. Gezien het voorgaande heeft het college met de motivering in het bestreden besluit in redelijkheid af kunnen wijken van het bestemmingsplan wat betreft de dakhelling. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
De betonnen muur
6. Eisers 1 en 2 stellen zich beide op het standpunt dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom met de betonnen muur van het bestemmingsplan mocht worden afgeweken. Eisers 1 voeren aan dat de muur niet aansluit op de architectuur van de rest van het plangebied en bovendien dat geen sprake is van een groene erfafscheiding, terwijl dat voor henzelf wel verplicht is. Volgens eisers 1 is niet duidelijk waarom de betonnen muur volgens het college passend is in het bebouwingsbeeld. Verder stellen eisers 1 dat de landschappelijke waarden worden aangetast door de betonnen muur, omdat het zicht en het openbare karakter vanaf de Pontweg hierdoor worden verstoord. Eisers 2 voeren daarnaast aan dat de muur enorme afbreuk doet aan hun uitzicht en deze niet harmoniseert met de bebouwing in de omgeving.
6.1. Artikel 7.2.6 van het bestemmingsplan bepaalt dat de bouwhoogte van erf- en terrein afscheidingen ten hoogste 1,00 m zal bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de hoofdgebouwen ten hoogste 2,00 m zal bedragen. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Bor is het college bevoegd om af te wijken van de maximale bouwhoogte voor erf- en terrein afscheidingen. Volgens de aanhef van artikel 2.12 van de Wabo kan dat alleen als dit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden zoals genoemd in artikel 7.3 van het bestemmingsplan geldt hiervoor niet. Het college heeft de muur namelijk niet vergund op grond van deze binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.
6.2. Het college stelt in het bestreden besluit dat er geen sprake is van strijd met de ruimtelijke ordening en onderbouwt dit als volgt.
De doorlopende wand tussen de woning en bijbehorend bouwwerk maakt een overbrugging van 4,17 m als ‘hogere’ erfafscheiding. Dit gedeelte is een erfafscheiding, maar planologisch gezien had dit gedeelte bij een groter bijbehorend bouwwerk ook onderdeel kunnen zijn van bijbehorend bouwwerk. En daartegenover zou het vreemd zijn voor het bebouwingsbeeld als de wand enkel ter plaatse van de erfafscheiding verlaagd zou worden naar 2 meter. Het ontwerp is namelijk een samenhangend geheel en aanpassing aan onderdelen doet afbreuk aan het ontwerp en dan mede aan het straatbeeld. De wand is gezien het bovenstaande in lengte en hoogte proportioneel ten opzichte van het ontwerp, het bebouwingsbeeld en de omgeving. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
en
Door een geïntegreerde ontwerp te maken van het basement (1e bouwlaag) van de woning met het bijbehorende bouwwerk en de erfafscheiding draagt het ontwerp van de zuid-oostgevel bij aan de begrenzing van het wigvormige groene binnenhof. Daardoor wordt de landschappelijke waarde van het groene hof en de relatie met het aangrenzende landschap verstrekt en wordt door het ontwerp en de situering van de woning geen onevenredige afbreuk gedaan aan de landschappelijke waarden.
6.3. De rechtbank stelt vast dat de betonnen muur voor een groot deel onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw en het bijbehorende bouwwerk. Alleen het deel van de muur tussen het hoofdgebouw en het bijbehorende bouwwerk in (4,17 meter lang en 3,38 meter hoog) kan worden aangemerkt als erfafscheiding. Dat betekent dat alleen dit deel in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het hoger is dan 2 meter.
6.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met het voorgaande deugdelijk gemotiveerd waarom de verhoging van de erfafscheiding niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Het feit dat de betonnen muur zichtbaar is vanaf de Pontweg en het uitzicht van eisers 2 blokkeert maakt dit niet anders, omdat de muur op zich niet in strijd is met het bestemmingsplan. Zoals gezegd gaat het slechts om het gedeelte dat aangemerkt kan worden als erfafscheiding en dan ook alleen het deel van de erfafscheiding dat hoger is dan 2 meter. Tot slot en voor zover eisers stellen dat het college alleen een groene erfafscheidingen had mogen vergunnen, geldt dat enkel de bouwhoogte, en niet het bouwmateriaal, van de muur in strijd is met het bestemmingsplan. Uit paragraaf 2.3 van de toelichting bij het bestemmingsplan volgt wel dat naar groene erfafscheidingen wordt gestreefd maar dit is geen verplichting. De beroepsgronden slagen niet.
De redelijke eisen van welstand
7. Eisers 2 voeren ten slotte aan dat uit het welstandsadvies op geen enkele wijze kan worden afgeleid dat wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand. Naar de mening van eisers 2 is daar met de aanvulling van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) nog steeds niet aan voldaan.
7.1. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Het primaire besluit heeft het college gebaseerd op een zogenaamd stempeladvies van de CRK. Uit dit advies blijkt niet waarom de CRK vindt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Bij het bestreden besluit heeft het college verwezen naar een aanvullend welstandsadvies van de CRK dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. Met dit aanvullende advies is naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De CRK heeft dit namelijk toegelicht aan de hand van de afstemming van de bouwmassa van de panden, de situering en oriëntatie van de gebouwen, de openheid en doorzichten en het kleurgebruik. Overigens hebben vergunninghouders in reactie op de beroepen gewezen op het advies van Mooi Noord-Holland van 16 mei 2023 waarin ook wordt geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Conclusie en gevolgen
8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. de Regt, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

Besluit omgevingsrecht

Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1.een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
(…)
3.een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

Bestemmingsplan Den Burg , Anne Frankstraat

1.8
bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;
1.47
landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, die waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik;
7.2.3
Woonhuizen
(…)
Voor het bouwen van woonhuizen gelden de volgende regels:
f. de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en overkappingen zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" aangegeven hoogtes bedragen, tenzij de bestaande goothoogte en/of bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval de goothoogte en/of de bouwhoogte ten hoogste de bestaande goothoogte en/of bouwhoogte zal bedragen;
g. de dakhelling van de gebouwen en overkappingen zal niet minder respectievelijk meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "minimum dakhelling (graden), maximum dakhelling (graden)" aangegeven, tenzij de bestaande dakhelling minder en/of meer bedraagt, in welk geval de dakhelling niet minder en/of niet meer dan de bestaande dakhelling zal bedragen;
7.2.5
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het woonhuis of de inpandige woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de afstand ten minste de bestaande afstand zal bedragen;
(…)
f. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen;
7.2.6
Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de hoofdgebouwen ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
7.3
Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
(…)
b. het bepaalde in lid 7.2.3 onder f in die zin dat de goothoogte van hoofdgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m respectievelijk ten hoogste 6,50 m bij een plat dak, mits:
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de land schappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden;
c. het bepaalde in lid 7.2.3 onder g in die zin dat de dakhelling van hoofdgebouwen en/of overkappingen wordt verlaagd en/of wordt verhoogd, mits:
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden;
d. het bepaalde in lid 7.2.5 onder a in die zin dat bijbehorende bouwwerken uitsluitend in hoeksituaties vóór een naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
1. in ieder geval de bijbehorende bouwwerken 3,00 m achter één van de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan, gesitueerd worden;
2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden;
e. het bepaalde in lid 7.2.6 onder b in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, mits:
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden.
De toelichting
2.3
Beeldkwaliteit
Een belangrijk uitgangspunt voor de invulling van het projectgebied is het realiseren van een goede beeldkwaliteit. Dit geldt vooral voor de zone langs de Pontweg. Voor Den Burg West is een beeldkwaliteitsplan vastgesteld dat als aanvulling op de gemeentelijke welstandsnota een toetsingskader voor bouwaanvragen vormt.
De groene hoven, waarlangs de woningen binnen het plangebied worden gebouwd, staan in de stedenbouwkundige hoofdopzet van Den Burg West centraal. Deze structuur is in dit bestemmingsplan vastgelegd. De westelijk gelegen woningen liggen langs de Pontweg. Hier heeft de gemeente aanvullende ambities voor de beeldkwaliteit.
De ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte wordt mede bepaald door de vormgeving van de erfafscheidingen aan de voorzijde en andere grenzen tussen privé gebied en het openbare gebied. Op deze locaties wordt naar groene erf-afscheidingen gestreefd. Op plaatsen waar dat niet mogelijk is, geldt het principe dat schuttingen, schuurtjes en garages in materiaal, kleur en hoogte moeten aansluiten bij de architectuur. Erfafscheidingen dienen op privéterrein geplaatst te worden, dus binnen de woonbestemming.
Het inrichtingsplan dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt is binnen de kaders van het beeldkwaliteitsplan tot stand gekomen. De eisen uit het beeldkwaliteitsplan vormen een onderdeel van deze toetsing. Op deze wijze wordt de gewenste beeldkwaliteit gewaarborgd.

Voetnoten

1.Met zaaknummer 24/2334.