ECLI:NL:RBNHO:2025:9295

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
15/002236-24 en 15/313267-24 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting en vernieling met oplegging van TBS-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die is beschuldigd van opzettelijke brandstichting en vernieling. De verdachte, geboren op een onbekende datum en nu gedetineerd in P.I. Zwolle, heeft op 1 januari 2024 in een hotelkamer in Den Helder brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras en/of beddengoed. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de inboedel van de hotelkamer en levensgevaar voor aanwezige personen. Daarnaast heeft de verdachte op 23 oktober 2023 in een woning in Den Helder, door onvoorzichtigheid, brand veroorzaakt en een plantenbak vernield. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op basis van het bewijs en de verklaringen van de officier van justitie en de verdediging, heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en dat er een hoog recidiverisico is. Daarom is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, en is de TBS-maatregel met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de TBS-maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van anderen en om het recidivegevaar te verminderen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/002236-24 en 15/313267-24 (ttz gev) (P)
Uitspraakdatum: 31 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
nu gedetineerd in P.I. Zwolle.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De in die zaken ten laste gelegde feiten zijn hierna voor de leesbaarheid doorgenummerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. I. Hermans, en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. M. van der Himst, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
(parketnummer 15/002236-24)
1.
zij, op of omstreeks 1 januari 2024 te Den Helder opzettelijk in een hotelkamer van Hotel Den Helder brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras en/of beddengoed, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van deze hotelkamer, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten in het hotel aanwezige personen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 1 januari 2024 te Den Helder, zeer, in elk geval aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend open vuur in aanraking heeft gebracht met een matras en/of beddengoed, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten was dat er brand is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor een of meer goederen, te weten de inboedel van deze hotelkamer, ontstond en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten invullen de in hotel aanwezige personen ontstond;
(parketnummer 15/313267-23)
zij op of omstreeks 23 oktober 2023 te Den Helder, (in een woning van een appartementencomplex) grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een matras en/of een stoel en/of een bank en/of textiel, althans een brandbare stof, in aanraking heeft gebracht met een (brandende) kaars, althans met open vuur, ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest, dat (de inboedel van) de woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de inboedel van die woning en/of de overige appartementen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een/de medewerker(s) en/of bewoner(s) van dat appartementencomplex, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander of anderen ontstond;
zij op of omstreeks 23 oktober 2023 te Den Helder opzettelijk en wederrechtelijk twee plantenbakken en/of een raam en/of een salontafel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan GGZ-Nhn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaken, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat ten aanzien van feit 2 niet bewezen kan worden dat sprake was van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar. Daarnaast kan met betrekking tot feit 3 alleen bewezen worden dat de verdachte één plantenbak heeft vernield en moet partiële vrijspraak volgen voor vernieling van de overige ten laste gelegde goederen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 1 januari 2024 te Den Helder opzettelijk in een hotelkamer van Hotel Den Helder brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras en/of beddengoed, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van deze hotelkamer, en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten in het hotel aanwezige personen te duchten was;
2.
zij op 23 oktober 2023 te Den Helder, (in een woning van een appartementencomplex) aanmerkelijk onvoorzichtig een brandbare stof, in aanraking heeft gebracht met open vuur, ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest, dat (de inboedel van) de woning gedeeltelijk is verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de inboedel van die woning en/of de overige appartementen ontstond;
3.
zij op 23 oktober 2023 te Den Helder opzettelijk en wederrechtelijk een plantenbak heeft vernield.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2:
aan zijn schuld brand te wijten zijn, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van het hierna te bespreken rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 13 juni 2025, waarin de deskundigen adviseren de ten laste gelegde feiten in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Dit advies neemt de rechtbank over. Niet is gebleken dat het bewezen verklaarde in het geheel niet aan de verdachte valt toe te rekenen en ook anderszins is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en dat aan haar de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS-maatregel) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafoplegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Op 23 oktober 2023 is in een woning op het GGZ terrein waar de verdachte op dat moment verbleef, een aan haar schuld te wijten brand ontstaan. Zij heeft zich toen ook schuldig gemaakt aan vernieling van een plantenbak. Een paar maanden later, op 1 januari 2024, heeft de verdachte haar hotelkamer in Hotel Den Helder in brand gestoken en heeft daarna het hotel snel verlaten. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat zij zichzelf in brand wilde steken.
De verdachte heeft voor de mensen in het hotel een gevaarlijke situatie veroorzaakt. Het hotel moest worden ontruimd. Gelukkig is het niet zover gekomen dat de brand is overgeslagen naar aangrenzende bewoonde kamers en dat mensen verwondingen hebben opgelopen of zijn overleden, maar dat gevaar was er wel degelijk. Verder is door de brandstichting veel schade aangericht aan eigendommen van het hotel.
Brandstichting is zeer gevaarlijk, omdat het tot oncontroleerbare en snel uit de hand lopende situaties kan leiden. Brandstichting in een hotel leidt bovendien tot gevoelens van angst en onveiligheid bij hotelgasten en personeel en kan hulpverleners dwingen tot het nemen van (grote) risico’s om personen en goederen in veiligheid te brengen. Dergelijke feiten zijn ook zeer verontrustend voor de samenleving in het algemeen. Dankzij snel ingrijpen door de brandweer zijn de gevolgen van de branden niet ernstiger geweest.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 6 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De verdachte is naar aanleiding van wat haar is ten laste gelegd in het PBC onderzocht door GZ-psycholoog [psycholoog 1], psychiater [psychiater] en klinisch psycholoog [psycholoog 2]. Deze deskundigen hebben daar op 13 juni 2025 een rapport over uitgebracht. De verdachte heeft slechts beperkt meegewerkt aan het PBC-onderzoek. Desondanks hebben de deskundigen, door middel van groepsobservatie, gespreksindrukken en forensisch milieuonderzoek – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd:
(i) Vanuit het onderzoek komt betrokkene naar voren als een 43-jarige vrouw bij wie sprake is van recidiverende psychotische episoden in het kader van schizofrenie. Daarnaast is er sprake van een ernstige alcohol- en tabaksverslaving. Vanaf haar adolescentie is er op verschillende levensterreinen sprake van een steeds verdere achteruitgang in haar functioneren: ze houdt opleidingen en banen niet lang vol, er is sprake van fors alcoholgebruik (en vermoedelijk gebruikt ze ook drugs), er is onvoldoende zelfzorg en ze laat overlastgevend en onaangepast gedrag zien. Betrokkene verliest herhaaldelijk woningen en raakt dakloos. In de afgelopen vijftien tot twintig jaar wordt betrokkene steeds frequenter acuut en/of langdurig verplicht opgenomen in het kader van de Wvggz (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg) en zijn voorganger. Tijdens de psychiatrische opnamen worden ernstige psychotische symptomen waargenomen. Betrokkene rapporteert stemmen te horen en kleuren te zien en er is sprake van ernstige desorganisatie. De (grotendeels verplichte) behandelingen kennen een grillig patroon waarbij betrokkene zich herhaaldelijk niet aan afspraken houdt en ze de zorg mijdt zodra het verplichte kader wegvalt.
(ii) Ten tijde van het ten laste gelegde waren de schizofrenie en de verslavingsproblematiek ook aanwezig. Betrokkene weet weliswaar wat wel en niet is toegestaan volgens de wet, maar gegeven de desorganisatie in haar denken en de emotieregulatieproblematiek is zij onder stress of spanning onvoldoende in staat om daar ook naar te handelen, waarbij ze ook onvoldoende in staat is de consequenties van haar handelen voor zichzelf en haar omgeving te overzien. Dit leidt ten tijde van het tenlastegelegde (indien bewezen) tot een forse beperking van haar handelings- en keuzevrijheid. Derhalve komen onderzoekers tot het advies om betrokkene het ten laste gelegde bij een bewezenverklaring in sterk verminderde mate toe te rekenen.
(iii) Het risico op recidive (gewelddadig gedrag zoals brandstichting) wordt hoog ingeschat. Zonder zorgkader is de verwachting dat betrokkene snel zal terugvallen in alcoholgebruik en benodigde zorg mijdt, dakloos raakt/blijft en onvoldoende vaardig is om haar frustraties en stress op adequate wijze te reguleren, waarbij de kans bestaat dat ze terugvalt in drugsgebruik waarbij haar impulscontrole verder afneemt en zij zelfbeschadigend en gevaarlijk gedrag kan laten zien. Overigens wordt het risico binnen een zorgsituatie en ook zonder het gebruik van alcohol of drugs eveneens verhoogd ingeschat: zelfs binnen de strikte kaders van de detentie vervalt betrokkene vanuit haar gebrekkige coping, de desorganisatie in haar denken, de prikkelgevoeligheid en de beperkte emotieregulatievaardigheden bij geringe stress in zelfdestructief en (dreigend) agressief gedrag.
(iv) Ter vermindering van het hoog ingeschatte recidiverisico wordt intensieve psychiatrische behandeling en begeleiding noodzakelijk geacht. Daarnaast dient er voldoende beveiliging en toezicht te zijn. Allereerst is het van belang om betrokkene verder te stabiliseren, waarbij naast de externe structuur en begeleiding gedacht kan worden aan het optimaliseren van haar medicatie. Daarnaast is nader onderzoek gewenst naar de manier waarop zij medicatie afbreekt (middels DNA-onderzoek). Ter stabilisatie is het eveneens van belang dat betrokkene langdurig abstinent blijft van middelen. Vanwege het verband tussen de ernstige psychopathologie en het hoge recidiverisico en om bovengenoemde interventies en het externe risicomanagement vorm te kunnen geven, wordt geadviseerd een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Betrokkene is gegeven haar zorgmijdende attitude, zucht naar middelen, psychosegevoeligheid, desorganisatie en algeheel wisselende functioneren de afgelopen vijftien tot twintig jaar onvoldoende in staat gebleken om zich langere tijd aan voorwaarden te houden, hetgeen wel nodig is om het recidiverisico te verminderen. Derhalve wordt een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar geacht. Tot slot biedt een civielrechtelijke maatregel, zoals een zorgmachtiging, onvoldoende soelaas om de forensisch-relevante functiestoornissen voldoende langdurig te blijven monitoren. Bovendien is expliciet forensisch psychiatrisch risicomanagement benodigd.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 3 juli 2025. In dit rapport schrijft de reclassering dat zij het risico op recidive inschatten als hoog, omdat de verdachte eerder in beeld is gekomen wegens brandstichting, maar er geen lerend effect is uitgegaan van de gevolgen van eerdere branden. Daarnaast blijft de verdachte risicovol gedrag vertonen, zoals roken in bed en onder invloed van alcohol, waardoor het risico op letsel potentieel zeer hoog is. Gelet op het verloop van eerdere behandelingen, de zorgmijdende houding van de verdachte en haar weigering volledig mee te werken aan het onderzoek door zowel het PBC als Tactus Reclassering, wordt het risico op onttrekken aan voorwaarden eveneens ingeschat als hoog. De reclassering beschrijft het beeld van een kwetsbare, zorgmijdende vrouw, van wie niet verwacht kan worden dat zij zich lange tijd aan voorwaarden kan conformeren. Gelet op het voorgaande wordt dan ook negatief geadviseerd over een TBS-maatregel met voorwaarden.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank kan zich verenigen met bovenstaande conclusies en maakt deze tot de hare. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat
met betrekking tot feit 1aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voldaan. Bij de verdachte was ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de verdachte wordt veroordeeld voor feiten waarvoor de TBS-maatregel kan worden opgelegd. Verder is gebleken dat een groot gevaar voor herhaling bestaat en de veiligheid van anderen deze maatregel eist. Om het recidivegevaar van de verdachte terug te dringen is een intensieve psychiatrische behandeling en psychiatrische begeleiding noodzakelijk. Ter bescherming van de veiligheid van anderen is het naar het oordeel van de rechtbank dan ook noodzakelijk om de verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
De TBS-maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de TBS-maatregel niet op voorhand is gemaximeerd.
Gelet op de aard en ernst van de feiten acht de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, passend en geboden. De tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
37a, 37b, 57, 157, 158, 350 Sr.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Excel, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2025.