ECLI:NL:RBNHO:2025:9292

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
15/358055-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 juli 2025 uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een destijds vijftienjarig meisje. De verdachte, negenentwintig jaar oud, heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op geslachtsgemeenschap, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De verdachte heeft wel bekend dat hij met het slachtoffer heeft gezoend en zich door haar heeft laten pijpen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gedaan, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 2.000,- heeft toegewezen wegens immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding gematigd en bepaald dat deze zal worden gestort op een rekening met een BEM-clausule ter bescherming van de belangen van de minderjarige benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/358055-24 (P)
Uitspraakdatum: 31 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.M. van der Most, van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. A.W. Hoogland, advocaat te Den Helder, en mr. J.A. van der Lem, advocaat van de benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 november 2023 tot en met 19 november 2023 te Den Helder, althans in Nederland, met [benadeelde], geboren op [geboortedatum 2], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], te weten het een en/of meermalen:
- stoppen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] en/of hebben van gemeenschap met die [benadeelde] en/of
- stoppen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] en/of gepijpt worden door die [benadeelde] en/of
- (tong)zoenen met/van die [benadeelde].

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het eerste gedachtestreepje. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om de verweten geslachtsgemeenschap met aangeefster wettig en overtuigend te bewijzen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het lichaam van het slachtoffer met zijn penis is binnengedrongen, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer hem heeft gepijpt en dat hij met haar heeft gezoend, maar hij ontkent dat zij geslachtsgemeenschap hebben gehad. Het slachtoffer heeft in het studioverhoor van 4 juli 2024 verklaard dat zij seks heeft gehad met de verdachte. In het studioverhoor van het slachtoffer is echter niet aan haar gevraagd wat zij precies bedoelt met ‘het hebben van seks’. Het studioverhoor is op dit punt algemeen van aard en onvoldoende specifiek. De rechtbank kan uit dit verhoor niet met voldoende zekerheid afleiden dat zij daarmee heeft gedoeld op vaginale penetratie door de verdachte. Nu zij hierover niet is bevraagd, is niet uitgesloten dat zij met ‘seks’ een andere vorm van seksueel contact heeft bedoeld. Ook de door de gezinsvoogd namens het slachtoffer gedane aangifte en de verklaring van de mentor van het slachtoffer, getuige [getuige], is niet nader gespecificeerd wat in dit verband onder de algemene aanduiding ‘seks’ moet worden verstaan. De verdachte heeft verklaard dat hij samen met het slachtoffer op filmpje 2 te zien is. Op dat filmpje is weliswaar te zien dat hij met zijn kruis korte bewegingen maakt van achteren naar voren en boven toe, tegen het kruis van het slachtoffer aan. De naakte lichamen zijn daarbij dicht tegen elkaar aan gedrukt. Deze beschrijving van de beelden is echter onvoldoende specifiek om op grond daarvan tot de conclusie te komen dat de verdachte zijn penis in de vagina van het slachtoffer heeft gebracht. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte met het slachtoffer gemeenschap heeft gehad door zijn penis in haar vagina te brengen, zodat hij van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezen verklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de bekennende verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 17 juli 2025 heeft afgelegd; en
  • een proces-verbaal van bevindingen van 6 september 2024 (pagina’s 39 tot en met 57 van het procesdossier).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 17 november 2023 tot en met 19 november 2023 te Den Helder, met [benadeelde], geboren op [geboortedatum 2], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], te weten het:
- stoppen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] en gepijpt worden door die [benadeelde] en
- (tong)zoenen met die [benadeelde].
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de context waarin het bewezen verklaarde feit zich heeft afgespeeld, waaronder dat het slachtoffer tegen de verdachte had gezegd dat zij negentien jaar was. De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een destijds vijftienjarig meisje, terwijl hij zelf negenentwintig jaar oud was. De verdachte heeft met het slachtoffer gezoend en zich door haar laten pijpen. Door zo te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de seksuele en lichamelijke integriteit van een jong meisje. Kinderen in die levensfase moeten in hun eigen tempo leren omgaan met de ontwikkeling op seksueel gebied. Daarbij moeten zij beschermd worden tegen personen die door hun leeftijd overwicht op hen hebben. Om die reden heeft de wetgever seksueel contact tussen volwassenen en kinderen onder de zestien strafbaar gesteld.
Daarnaast is algemeen bekend dat slachtoffers van seksueel misbruik daarvan vaak verregaande psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dat het slachtoffer daadwerkelijk psychische gevolgen heeft ondervonden, blijkt uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding en uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. Het slachtoffer heeft onder meer last (gehad) van slecht slapen, paniekaanvallen, concentratieproblemen en zij is gediagnosticeerd met een Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS), waarvoor zij een traumatherapie heeft gevolgd.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen rekening heeft gehouden met het welzijn van het slachtoffer en kennelijk alleen oog heeft gehad voor het bevredigen van zijn eigen seksuele verlangens.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 4 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 13 maart 2025. Daarin schrijft de reclassering dat de verdachte een grotendeels stabiel leven leidt. De reclassering ziet geen risicofactoren op het gebied van zijn seksualiteit of psychisch functioneren. Met betrekking tot het algemene recidiverisico kunnen een terugval in problematisch middelengebruik en mogelijke impulsiviteit voortkomend uit zijn ADD als risicofactoren worden aangemerkt. Als positieve factoren worden genoemd dat de verdachte in vrijwillig kader een behandeling ondergaat en medicatie gebruikt voor zijn ADD. Verder is de verdachte sinds december 2023 niet in beeld gekomen bij politie en justitie. De reclassering adviseert dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank betrekt bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte dat hij een deels bekennende verklaring heeft afgelegd en dat hij er blijk van heeft gegeven het verwijtbare van zijn handelen in te zien. Op de zitting heeft hij zijn spijt betuigd.
Strafoplegging
Gelet op de minder vergaande bewezenverklaring dan waar de officier van justitie bij de strafeis vanuit is gegaan, de persoon van de verdachte en zijn proceshouding zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
3 maandenmoet worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van
240 urenaan de verdachte moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [benadeelde] is een vordering tot schadevergoeding van € 10.000,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde immateriële schade wordt gevorderd wegens de psychische gevolgen die de benadeelde partij door het handelen van de verdachte zou hebben ondervonden.
De advocaat van de benadeelde partij heeft primair verzocht de vordering van € 10.000,- hoofdelijk toe te wijzen. Ter terechtzitting heeft zij subsidiair verzocht – voor het geval de rechtbank niet tot hoofdelijke toewijzing besluit – een bedrag van € 5.000,- toe te wijzen. Daarnaast heeft zij verzocht te bepalen dat de schadevergoeding wordt gestort op een rekening ten behoeve van de benadeelde partij met een zogenoemde BEM-clausule (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels kan worden toegewezen. Gelet op vergelijkbare zaken heeft zij de rechtbank verzocht de hoogte van de gevorderde schadevergoeding te matigen en daarbij gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid. De officier van justitie heeft verzocht de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, omdat geen sprake is van medeplegen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels kan worden toegewezen. Gelet op de beperkte rol van de verdachte in het geheel, het feit dat het slachtoffer zich heeft voorgedaan als meerderjarig en gelet op vergelijkbare zaken, heeft de raadsman verzocht de hoogte van de gevorderde schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 2.000,-. Het overige deel van de vordering moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij zal daartoe in beginsel voldoende concrete gegevens moeten overleggen, op basis waarvan het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld.
Ter onderbouwing van het gestelde geestelijk letsel is een therapieverslag van een psycholoog overgelegd, waaruit blijkt dat bij de benadeelde partij PTSS is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat op basis hiervan, naar objectieve maatstaven, kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij door het handelen van de verdachte geestelijk letsel heeft opgelopen, waardoor sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Daarmee bestaat een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering – gelet op de onderbouwing daarvan en naar maatstaven van billijkheid – gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding en rente daarover zullen worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde] (geboren op [geboortedatum 2]) te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM-clausule. Deze clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige [benadeelde]. Tot het moment waarop [benadeelde] de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, kunnen zij en haar wettelijke vertegenwoordiger alleen met toestemming van de kantonrechter over het vermogen op voormelde spaarrekening beschikken.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 245 Sr zoals die luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt dat deze gevangenisstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren;
veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 november 2023, tot aan de dag van volledige betaling, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
wijst de vordering voor het overige af;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 30 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [benadeelde] (geboren op [geboortedatum 2]) te openen rekening met een BEM-clausule.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Reemst, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E.H. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2025.