ECLI:NL:RBNHO:2025:9150

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
355464
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vaststellingsovereenkomst wegens bedreiging in civiele procedure tussen installatietechnisch bedrijf en warmtepomp leverancier

In deze civiele procedure tussen [eiser] B.V. en 1 MILJOEN ZONNEPANELEN B.V. (REC) staat de vernietiging van een vaststellingsovereenkomst centraal. De rechtbank Noord-Holland heeft op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaak, waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen REC, onder andere op basis van een vaststellingsovereenkomst die op 20 maart 2024 onder druk zou zijn getekend. REC betwistte de geldigheid van deze overeenkomst en voerde aan dat deze onder bedreiging tot stand was gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handtekening van de heer [betrokkene 2] onder de overeenkomst onder dwang is gezet, wat de vernietiging van de overeenkomst rechtvaardigt. De rechtbank heeft de primaire vordering van [eiser] afgewezen en de vordering van REC om de vaststellingsovereenkomst te vernietigen toegewezen. Tevens is [eiser] veroordeeld tot afgifte van warmtepompen aan REC en tot betaling van proceskosten. De uitspraak benadrukt de juridische gevolgen van bedreiging en dwang in contractuele relaties.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/355464 / HA ZA 24-432
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. F.J.C. van Altena,
tegen
1 MILJOEN ZONNEPANELEN B.V.t.h.o.d.n.
REMEHA EXPERIENCE CENTERen
WARMTEPOMPEN KENNEMERLAND,
te Haarlem,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: REC,
advocaat: (thans) mr. J.J. Dijkman.
De zaak in het kort
Partijen hebben een geschil over de financiële afwikkeling van hun samenwerking. [eiser] vordert betaling van REC, primair uit hoofde van een vaststellingsovereenkomst, subsidiair uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst en meer subsidiair uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking.
REC betwist nog enig bedrag aan [eiser] verschuldigd te zijn en voert aan dat de vaststellingsovereenkomst onder bedreiging en/of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen en deze overeenkomst daarom vernietigbaar is.
De rechtbank oordeelt dat het beroep op vernietiging slaagt, zodat de primaire vordering niet toewijsbaar is. Ook de subsidiaire en meer subsidiaire vordering van [eiser] worden als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
In reconventie wordt de vordering van REC om de vaststellingsovereenkomst te vernietigen toegewezen, evenals de veroordeling van [eiser] om bepaalde zaken aan REC af te geven onder verbeurte van een dwangsom.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 juli 2024 met 12 producties
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 30 oktober 2024 met 31 producties
- het tussenvonnis van 29 januari 2025
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens wijziging eis van 11 december 2024 met producties 13 tot en met 18
- de akte overlegging producties tevens uitlating wijziging van eis in conventie van 4 juni 2025 met producties 32 tot en met 36 van de kant van REC
- de spreekaantekeningen van de kant van [eiser]
- de spreekaantekeningen van de kant van REC
- de mondelinge behandeling van 4 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een installatietechnisch bedrijf. De heer [betrokkene 1] is de bestuurder van de vennootschap.
2.2.
REC verkoopt warmtepompen en CV-ketels. De heer [betrokkene 2] is de indirect bestuurder.
2.3.
REC huurde [eiser] enige tijd in voor installatiewerkzaamheden, waarbij op commissiebasis werd afgerekend.
2.4.
Op enig moment in 2018/2019 zijn partijen een samenwerking aangegaan waarbij is afgesproken dat [eiser] voor 50% zou meedelen in de gerealiseerde marge/winst per verkooporder van warmtepompen. De marge zou ‘periodiek’ achteraf berekend en betaald worden.
2.5.
De warmtepompen werden onder meer (via de Technische Unie) bij Remeha B.V. (hierna: Remeha) ingekocht.
2.6.
In 2020 heeft REC het Remeha Experience Center geopend in Haarlem (hierna: de winkel) waar de warmtepompsystemen stonden opgesteld en potentiële klanten informatie konden krijgen. Het aantal orders steeg daarna.
2.7.
Op 13 juli 2020 hebben partijen een overeenkomst van geldlening gesloten op grond waarvan [eiser] voor vijf jaar een renteloze lening van € 50.000,00 aan REC heeft verstrekt (hierna: de geldlening). In artikel 10 van de geldleningsovereenkomst staat:
De reden van de financiering is de deelname in het REC door geldgever. Geldnemer en Geldgever zijn overeengekomen dat de exacte voorwaarden voor de deelname worden overeengekomen in een samenwerkingsovereenkomst. (…)
2.8.
Een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst is niet tot stand gekomen.
2.9.
[eiser] heeft eind 2021 aanspraak gemaakt op zijn aandeel in de winst, te weten 50% van de gerealiseerde marge op de verkooporders uit 2018-2021. REC had op dat moment echter onvoldoende liquide middelen om [eiser] uit te betalen.
2.10.
Eind 2021 kampte Remeha met een leveringsprobleem en vanaf januari 2022 leverde zij vrijwel geen warmtepompen meer aan de winkel / REC.
2.11.
REC is op enig moment in overleg getreden met Remeha over de overname van de winkel. Remeha heeft de activa van de winkel op 1 april 2023 overgenomen.
2.12.
In mei 2023 heeft Remeha € 165.000,- aan REC betaald voor de inboedel van de winkel. REC heeft daarmee (onder meer) de geldlening (van [eiser]) afgelost. Uit een tweede betaling van € 400.000,- van Remeha in maart 2024, heeft REC een bedrag van € 141.000,00 aan [eiser] voldaan voor installatiewerkzaamheden die [eiser] voor REC had uitgevoerd.
2.13.
Een paar maanden na de overname van de winkel door Remeha heeft [eiser] bij brief van 13 juli 2023 aan REC zich (onder meer) op het standpunt gesteld dat er nog een bedrag van € 100.000 open stond aan niet betaalde facturen voor geleverde installatiewerkzaamheden en heeft hij aanspraak gemaakt op betaling van de ‘bonus’ en de ‘50/50 afrekening’ na verkoop van de winkel. Ter afsluiting heeft hij geschreven:
Het heeft mijn voorkeur om met betrekking tot bovenstaande punten in overleg te gaan om sluitende afspraken te maken over de betalingen, de leveranties en de opdrachten. (…)
2.14.
Op 1 en 8 september 2023 hebben besprekingen tussen partijen plaatsgevonden zonder dat dit tot afspraken heeft geleid. Ook in de nadien tussen (advocaten van) partijen gevoerde correspondentie zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen.
2.15.
Partijen hebben tot eind januari 2024 via hun advocaten onderhandeld over de geschilpunten. Daarna hebben partijen zelf door onderhandeld. Op 13 februari 2024 heeft REC een voorstel aan [eiser] gedaan op basis van het positieve resultaat van de winkel in 2023 verminderd met het negatieve resultaat van 2021 en 2022 en een herberekening van de geleverde voorraad. REC heeft daarbij gevraagd om de facturen te overleggen van warmtepompen die [eiser] zou hebben ingekocht. Op 20 februari 2024 heeft [eiser] daarop gereageerd en aangegeven dat het resultaat volgens hem anders berekend moet worden. Ook geeft hij aan de verwarring over de ingekochte voorraden niet te begrijpen, omdat hij het leeuwendeel van de warmtepompen van 2019 tot en met 2023 zou hebben ingekocht. Hij geeft verder aan dat hij op 1 maart 2024 een eindvoorstel van de kant van REC wil zien.
2.16.
Op het kantoor van [eiser] heeft op 20 maart 2024 om 16:00 uur een bespreking plaatsgevonden waarbij de heer [eiser] en de heer [betrokkene 2] aanwezig waren.
2.17.
Diezelfde dag om 17:06 heeft de toenmalige advocaat van REC aan de advocaat van [eiser] per e-mail geschreven:
De heer [betrokkene 2] belde mij zojuist. Hij was op aandringen van de heer [eiser] vanmiddag om 16:00 uur verschenen bij de heer [eiser] op kantoor. Aldaar trof de heer [betrokkene 2] een leeg kantoor aan. Enkel de heer [eiser] was aanwezig, geen collega’s van hem. Vervolgens is een grote man met masker op verschenen en is de heer [betrokkene 2] in elkaar geslagen. Door de heer [eiser] en de gemaskerde man, in het kantoor van de heer [eiser]. Ook is de heer [betrokkene 2] gedwongen iets te ondertekenen. Wat, geen idee. Hij mocht het document niet meenemen. Het moge duidelijk zijn dat de handtekening die op dat papier staat alles behalve vrijwillig is gezet. Vervolgens werd de heer [betrokkene 2] ook nog bedreigd: als hij naar de politie zou gaan, zouden de heer [eiser] en de gemaskerde man [betrokkene 2] thuis wel komen zoeken.
Ik heb foto’s gezien van de staat waarin de heer [betrokkene 2] thans verkeerd. Dat is niet mals.
2.18.
Bij brief van 14 oktober 2024 heeft de politie aan de heer [betrokkene 2] bevestigd dat proces-verbaal is opgemaakt van een melding over een incident op 20 maart 2024 16:00 uur:
Melder (U) aan het bureau om aangifte te doen van mishandeling. Het gaat om een (financieel) conflict tussen melder en ex-compagnon.
Melder is in elkaar geslagen door een onbekende man, tijdens een afspraak met ex-compagnon. Hij moest, m.b.t. de zakelijke afwikkeling van het bedrijf, onder dwang een handtekening zetten en ex-compagnon heeft melder bedreigd hem thuis op te zoeken. (…)
2.19.
De heer [betrokkene 2] heeft zich op 20 maart 2024 bij de spoedeisende hulp gemeld. In het bezoekverslag van het Spaarne Gasthuis staat:
De heer [betrokkene 2] (…), heeft zich op 20-3-2024 op de SPOED EISENDE HULP gemeld.
Anamnese:
Molest bij zakelijk geschil.
Tegen de muur geduwd, tegen gelaat geslagen en tegen benen geschopt.
Wat last van de kaak.
Pijn linker bovenbeen. Kon daar initieel wel op staan. Nu forse zwelling, niet goed belastbaar.
Conclusie:
Molest
Contusie aangezicht.
Contusie bovenbeen. (…)
2.20.
De heer [betrokkene 2] is op 26 maart en 2 april 2024 bij zijn huisarts geweest. In het verslag van de huisarts is achter de term ‘Objectief‘ te lezen dat de heer [betrokkene 2] moeizaam loopt met twee krukken en sprake is van uitgebreid hematoom met onderhuidse zwelling op het bovenbeen tot voorbij de knie.
2.21.
In een reactie op de e-mail van 20 maart 2024, heeft de advocaat van [eiser] op 26 maart 2024 bericht dat volgens zijn cliënt partijen elkaar op 20 maart 2024 uitvoerig hebben gesproken en daarna een overeenkomst hebben getekend. Bij het afscheid is volgens zijn cliënt een schermutseling ontstaan waarbij de heer [betrokkene 2] de heer [eiser] zou hebben aangevallen. Zijn cliënt ontkent dat een grote man met masker daarbij aanwezig was en dwang zou zijn uitgeoefend.
2.22.
De advocaat van REC heeft daar op 28 maart 2024 als volgt op gereageerd:
Het is schokkend om te lezen dat uw cliënt hetgeen zich heeft voorgevallen op zijn kantoor afdoet als ‘een schermutseling’. Volgens mijn cliënt heeft er zich toch echt wat anders afgespeeld. Na ‘een schermutseling’ hoef je je immers niet onder doktersbehandeling te stellen, zoals de heer [betrokkene 2] wel heeft moeten doen. Ik voeg een foto bij van een bont en blauw been. Op het lichaam zijn meerdere kneuzingen waargenomen in het ziekenhuis, daar is een rapport van opgesteld met als conclusie ‘molest’. (…) Sinds kort kan de heer [betrokkene 2] weer zonder krukken lopen. Dan heeft u enig idee.
(…)
Hetgeen u namens uw cliënt schrijft dat partijen eerst uitvoerig hebben gesproken en dat er daarna een overeenkomst is getekend, is volstrekt onjuist. De heer [betrokkene 2] is direct aangevallen en stond binnen een paar minuten gebutst en gehavend weer buiten. En is toen mensen gaan bellen, waaronder ook mij. Hij heeft onder dwang een overeenkomst moeten tekenen. Hij heeft geen idee wat hij heeft moeten ondertekenen en ziet die overeenkomst dan ook graag tegemoet. Het moge u duidelijk zijn: hetgeen de heer [betrokkene 2] onder dwang heeft moeten ondertekenen heeft geen enkele waarde. Enige wil ontbrak immers.
(…)
2.23.
De advocaat van [eiser] heeft op 3 april 2024 per e-mail gereageerd dat een afschrift van de overeenkomst eerder aan REC is gestuurd en heeft de betreffende e-mail aangehecht. Dat is een e-mail van 25 maart 2024 aan het zakelijke e-mailadres van [betrokkene 2] met een scan van een door partijen getekende vaststellingsovereenkomst van 20 maart 2024 (hierna: de VSO). De advocaat geeft aan dat zijn cliënt erkent dat het flink uit de hand is gelopen, maar dat het overleg en ondertekenen van de overeenkomst daaraan vooraf is gegaan.
2.24.
In de VSO is (onder meer) opgenomen dat ter finale afdoening van het geschil REC een lumpsumbedrag van € 450.000 aan [eiser] zal voldoen, waarvan de helft binnen veertien dagen en de andere helft binnen 30 dagen. Onder voorwaarde van betaling van het lumpsumbedrag doet [eiser] afstand van al zijn aanspraken jegens REC voor een totaal bedrag van € 574.211,16.
2.25.
In artikel 2.3 van de VSO is het volgende beding opgenomen dat ontbinding of vernietiging uitsluit:
Partijen doen afstand van hun recht om gehele of gedeeltelijke ontbinding van deze overeenkomst te vorderen op grond van het bepaalde in artikel 6:265 BW e.v. en/of deze overeenkomst te vernietigen en/of te wijzigen op grond van artikel 3:49 BW e.v. en/of artikel 6:228 - 6:230 BW of uit welke andere hoofde dan ook en om zich ter zake van deze overeenkomst op enig wilsgebrek te beroepen.
2.26.
De advocaten van partijen hebben vanaf 26 maart 2024 nog gecorrespondeerd over een financiële afwikkeling, maar dat heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.27.
De advocaat van REC heeft op 28 maart 2024 aan [eiser] een afwikkelingsvoorstel gedaan voor een bedrag van € 177.796. REC heeft vervolgens op 1 april 2024, onder aftrek van een bedrag voor warmtepompen die [eiser] aan REC had doorbelast maar die Remeha volgens REC ook rechtstreeks aan REC had gefactureerd, een bedrag van € 112.996,00 aan [eiser] betaald.
2.28.
Bij brief van 1 oktober 2024 heeft de heer [betrokkene 3] van [bedrijf], de accountant van REC, zijn visie op de gepretendeerde vordering van [eiser] gegeven aan de hand van de jaarcijfers. Volgens de accountant was bij de verkoop van de inboedel van een gerealiseerde boekwinst geen sprake, zijn de behaalde marges beduidend lager dan [eiser] stelt, is sprake van een dubbeltelling bij de claim in verband met investering in de vestiging van [eiser] in Lelystad en was de financiële positie van REC eind 2022 slecht en moest het krediet van € 220.000,- bij de bank worden afgelost, zodat een overname door Remeha de meest voor de hand liggende optie was en daarmee de schulden konden worden afgelost.
2.29.
De accountant van REC heeft op 21 mei 2025 een overzicht opgesteld van de exploitatiecijfers van REC voor de jaren 2021, 2022 en 2023. Cumulatief is over deze jaren volgens dit overzicht sprake van een negatief resultaat van € 202.280,00.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert na wijziging eis, - samengevat - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair: REC uit hoofde van de getekende VSO te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 337.004,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 112.004,00 vanaf 3 april 2024 en over een bedrag van € 225.000,00 vanaf 19 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
Subsidiair: REC uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 461.215,16,00, zijnde € 574.211,16 als vermeld in de VSO onder aftrek van het door REC voldane bedrag van € 112.996,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 11 december 2024 tot de dag van algehele voldoening;
Meer subsidiair: REC uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 616.853,40,00, zijnde € 729.849,40 uit de sommatiebrief van 4 oktober 2023 onder aftrek van het door REC voldane bedrag van € 112.996,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 11 december 2024 tot de dag van algehele voldoening;
II. REC te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.660,02 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. REC te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij nog geld van REC tegoed heeft en vordert primair nakoming van de VSO, subsidiair nakoming van de betalingsverplichting uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst en tenslotte (meer subsidiair) dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van REC.
3.3.
REC voert verweer. REC concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
REC vordert - samengevat - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair: voor recht te verklaren dat de op 20 maart 2024 ondertekende vaststellingsovereenkomst op 28 maart 2024 buitengerechtelijk is vernietigd, op grond van bedreiging en/of misbruik van omstandigheden, of
Subsidiair: de op 20 maart 2024 ondertekende vaststellingsovereenkomst te vernietigen [1] op grond van bedreiging en/of misbruik van omstandigheden;
II.
Primair: [eiser] te veroordelen tot afgifte van de warmtepompen van de merken Elga (5 stuks), Varme (1 stuk) en Mercuria (1 stuk) binnen zeven dagen na het wijzen van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [eiser] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 30.000,00, of
Subsidiair: [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 18.716,25, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 30 oktober 2024 tot aan de dag van algehele voldoening,
III. veroordeling in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
REC legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij de VSO onder bedreiging heeft ondertekend en deze daarom vernietigbaar is. Voorts vordert hij afgifte van zaken die [eiser] zonder recht of titel onder zich houdt, omdat REC deze heeft betaald, de zaken nog niet aan klanten zijn verkocht en REC geen opdracht aan [eiser] heeft gegeven om deze te installeren. Een dwangsom is nodig, omdat [eiser] ondanks toezeggingen weigert de zaken terug te geven, aldus REC.
3.7.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van REC, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van REC, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van REC in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen hierna gezamenlijk worden behandeld.
De VSO
4.2.
[eiser] vordert primair nakoming van de vaststellingsovereenkomst die op 20 maart 2024 door partijen is getekend (hierna: de VSO). REC voert echter aan dat [eiser] geen nakoming van de VSO kan vorderen, omdat sprake is van een wilsgebrek. Volgens REC heeft de heer [betrokkene 2] zijn handtekening onder bedreiging gezet, zodat de overeenkomst vernietigbaar is. Dit verweer slaagt. De rechtbank licht dat hierna toe.
4.3.
Een rechtshandeling is vernietigbaar wanneer zij door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. [2] Bedreiging is aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed. [3]
4.4.
Bedreigen is het in het vooruitzicht stellen van nadeel. Ieder nadeel komt in aanmerking, in persoon of in goed, van materiële of van immateriële aard (chantage). Iemand dwingen tot een rechtshandeling, in dit geval het tekenen van documenten, door geweld uit te (laten) oefenen met het vooruitzicht dat nog meer geweld volgt, kwalificeert als bedreiging.
4.5.
REC heeft tot in detail stellingen ingenomen over wat er op de bewuste woensdagmiddag van 20 maart 2024 op het kantoor bij [eiser] is gebeurd. Volgens de heer [betrokkene 2] was het kantoor leeg op de heer [eiser] na, terwijl dat anders nooit zo was. Er lagen twee documenten klaar met een pen erbij. Hij mocht deze niet meenemen om te lezen. De heer [eiser] zei dat [betrokkene 2] moest tekenen en toen hij dat niet wilde, heeft de heer [eiser] hem bij de arm gepakt en nogmaals dwingend gezegd dat hij moest tekenen. Daarna blokkeerde de heer [eiser] de deur en verscheen een grote man met een soort bivakmuts in het kantoor. Die sloeg de heer [betrokkene 2] met de vuist in het gezicht waarna de heer [betrokkene 2] op de grond lag en werd geschopt en geslagen. De man heeft met zijn volle gewicht met zijn knie op het dijbeen van de heer [betrokkene 2] gedrukt en zijn hoofd achterover getrokken waardoor [betrokkene 2] even geen adem kreeg. De heer [eiser] riep dat hij moest tekenen om verder letsel te voorkomen. Uit angst heeft de heer [betrokkene 2] geantwoord dat hij zou tekenen. Terwijl hij nog op de grond werd gedrukt heeft hij het eerste document getekend met de letters “OP” er bij, waarmee hij “onder protest” bedoelde, zodat anderen later zouden begrijpen dat hij niet vrijwillig tekende. Daarna is hij opgestaan, maar werd hij nog een paar keer in zijn rug getrapt en met een vuist net onder zijn arm aan de rechterzijde geraakt. Pas toen de heer [eiser] riep dat het genoeg was, hield de man op met het geweld. Na ondertekening heeft de man gezegd dat hij naar zijn woonhuis zou komen als de heer [betrokkene 2] naar de politie zou stappen. De heer [eiser] heeft dat dreigement herhaald toen [betrokkene 2] tegen hem zei dat hij er niet mee weg zou komen, aldus REC.
4.6.
Voornoemde omschrijving van de gebeurtenissen wordt bevestigd met het escalatiebericht van de advocaat van REC kort na het geweldsincident (zie 2.17), een brief van de politie over de melding van mishandeling (zie 2.18), medische documentatie na het incident (zie 2.19 en 2.20) en foto’s van het lichaam van de heer [betrokkene 2] die overeenstemmen met het door de spoedeisende hulp en huisarts objectief vastgestelde letsel. Hieruit blijkt dat excessief geweld is gebruikt tegen de heer [betrokkene 2]. Het geweld heeft niet alleen fysiek letsel veroorzaakt, maar ook psychische impact op de heer [betrokkene 2] gehad. Dat blijkt onder meer uit een brief van een GZ-psycholoog waarbij de heer [betrokkene 2] in behandeling is en de geëmotioneerde wijze waarop hij op de zitting over het incident heeft verteld.
4.7.
[eiser] heeft bovengenoemde gang van zaken betwist en stelt dat eerst na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst er ‘plotsklaps een handgemeen tussen de bestuurders van partijen’ is ontstaan. Volgens [eiser] heeft juist de heer [betrokkene 2] de heer [eiser] aangevallen, die zich uit nood uit alle macht heeft verweerd. [eiser] heeft ter onderbouwing een foto overgelegd van het gezicht van de heer [eiser], maar daarop is geen letsel te zien en ook is niet duidelijk wanneer de foto is gemaakt. Waarom de heer [eiser] excessief geweld tegen de heer [betrokkene 2] heeft gebruikt om zich af te weren (terwijl hij zelf geen enkel zichtbaar letsel heeft opgelopen) is door [eiser] niet nader toegelicht. Reeds hierom acht de rechtbank de door [eiser] geschetste gang van zaken ongeloofwaardig. Daarbij komt dat het bepaald niet voor de hand lag dat REC, na alle onderhandelingen en voorstellen die sterk van elkaar afweken, opeens wel met het voorstel van [eiser] instemde, terwijl voorafgaand aan het overleg van 20 maart 2024 nog altijd geen overeenstemming was bereikt. Dit geldt te meer nu (de advocaat van) [eiser] de VSO ook niet vooraf in concept aan REC ter beoordeling had toegestuurd. Bovendien zijn, anders dan in de VSO staat vermeld, de verschillende pagina’s van de VSO niet door partijen geparafeerd. Dit terwijl volgens [eiser] het document uitgebreid zou zijn besproken.
4.8.
Gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank REC in het verweer dat de handtekening onder de VSO uitsluitend is gezet omdat de heer [betrokkene 2] is bedreigd met het vooruitzicht van nog meer geweld tegen hem. Daarmee is voldaan aan het vereiste van bedreiging met enig nadeel. Ook is voldaan aan het vereiste dat de bedreiging zodanig is, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed. Uit het feit dat [eiser] de VSO heeft laten opstellen en die ter ondertekening op kantoor klaar had liggen, volgt voorts dat [eiser] REC (de heer [betrokkene 2]) onder bedreiging van geweld heeft willen bewegen de VSO te tekenen.
Tussenconclusie
4.9.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van REC op vernietiging van de VSO slaagt. Dat in de VSO een beding is opgenomen waarin is bepaald dat vernietiging van de overeenkomst is uitgesloten (zie 2.24) doet daar niet aan af. Ook met deze bepaling heeft REC immers niet (vrijwillig) ingestemd. Zoals REC terecht heeft aangevoerd, is het op voorhand in een contract blokkeren van een beroep op vernietiging wegens bedrog of bedreiging bovendien in strijd met de openbare orde en/of de goede zeden. Een dergelijke bepaling is dus nietig. [4] De uitsluitingsclausule verhindert dus niet het beroep van REC op vernietiging van de VSO.
4.10.
De primaire vordering om voor recht te verklaren dat de VSO buitengerechtelijk is ontbonden, is echter niet toewijsbaar, omdat daarvan niet ondubbelzinnig is gebleken. In de e-mail van 28 maart 2024 heeft de advocaat van REC weliswaar geschreven dat de ondertekening door [betrokkene 2] geen enkele waarde heeft omdat zijn wil ontbrak, maar deze mail bevat geen duidelijke mededeling dat REC daarmee de VSO buitengerechtelijk heeft ontbonden. De rechtbank zal daarom de subsidiaire vordering van REC in reconventie onder I toewijzen en de VSO alsnog vernietigen.
4.11.
Uit het vorenstaande volgt dat [eiser] aan de VSO geen vorderingsrecht kan ontlenen. De primaire vordering van [eiser] in conventie wordt daarom afgewezen.
Geen betalingsverplichting uit de samenwerkingsafspraken
4.12.
Partijen zijn het er over eens dat zij vanaf 2018/2019 een samenwerking zijn aangegaan (zie 2.4). Een samenwerkingsovereenkomst is echter niet tot stand gekomen en de gemaakte afspraken zijn niet op papier gezet. Volgens [eiser] kwamen deze afspraken er op neer dat zij gezamenlijk ‘gelden fourneerden’ aan REC en gezamenlijk warmtepompen en CV-installaties inkochten, om deze vervolgens tegen een meerprijs te verkopen en de winst gelijkelijk te delen. Vervolgens zijn grote volumes van met name warmtepompen ingekocht, maar de marges werden niet verdeeld en zijn in de winkel achtergebleven, aldus [eiser].
4.13.
REC betwist dat sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst en afdwingbare afspraken. De oorspronkelijke afspraak dat partijen de marge van de verkoop van warmtepompen zouden delen (hierna: afspraak 1) is volgens REC al eerder komen te vervallen. Volgens REC zijn de afspraken gewijzigd en heeft [eiser] eind 2021 er kortgezegd mee ingestemd dat zijn aandeel in de marge werd omgezet in een investering in de winkel en zouden partijen vanaf dat moment delen in de kosten én opbrengsten van de winkel (hierna: afspraak 2). Daarmee is [eiser] ook het ondernemersrisico gaan dragen. REC betwist dan ook uit hoofde van de samenwerking nog iets aan [eiser] verschuldigd te zijn. REC heeft aan de hand van een financiële opstelling beide afspraken doorgerekend. Volgens die berekeningen zou [eiser] uitgaande van afspraak 1 recht hebben op € 103.923,20 en in geval van afspraak 2 op € 102.752,00. Omdat REC op 1 april 2024 al € 112.996,00 aan [eiser] heeft betaald, betwist REC verder nog iets aan [eiser] verschuldigd te zijn. Ook dit verweer slaagt.
4.14.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] zijn subsidiaire vordering baseert op de in de VSO vermelde vordering van € 574.211,16, verminderd met de betaling van REC van € 112.996,00. Volgens de VSO is in die vordering niet alleen zijn aandeel in de marges van verkochte warmtepompen (afspraak 1) meegenomen, maar ook de helft van de vergoeding van de waarde van de inboedel van de winkel en de helft van de door de heer [betrokkene 2] ontvangen managementvergoedingen. Waarom [eiser] recht heeft op nakoming van zowel afspraak 1 als op betaling van de hiervoor bedoelde vergoedingen vanuit (de opbrengst van) de winkel (afspraak 2) is niet nader toegelicht. Gelet op het gemotiveerde verweer van REC lag het wel op de weg van [eiser] zijn stellingen op dit punt nader te onderbouwen. Dit heeft hij nagelaten. Omdat [eiser] ook overigens de financiële opstelling en de doorrekeningen van REC van afspraak 1 en afspraak 2 niet inhoudelijk heeft weersproken, zal de rechtbank de subsidiaire vordering van [eiser] als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
Geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking
4.15.
[eiser] beroept zich meer subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking. Hij stelt dat ‘REC zich ten laste van [eiser] de gerealiseerde winstmarges op de verkochte appartementen geheel heeft toegeëigend en [eiser] zijn 50% aandeel van de winst eenzijdig heeft ontzegd.’
4.16.
Deze grondslag slaagt evenmin. REC voert terecht aan dat [eiser] niet aantoont dat i) REC is verrijkt, ii) [eiser] is verarmd en iii) er een causaal verband bestaat tussen de verrijking en de verarming. Voor zover al sprake zou zijn van verrijking, is ook niet gebleken dat de verrijking ongerechtvaardigd is. [5] Dat REC financieel geprofiteerd zou hebben van de samenwerking, is niet gebleken. Ook de meer subsidiaire vordering van [eiser] in conventie wordt daarom afgewezen.
Afgifte zaken
4.17.
REC vordert in reconventie onder II primair teruggave van zeven warmtepompen op straffe van een dwangsom. [eiser] betwist niet dat hij de betreffende zaken aan REC moet afgeven, maar beroept zich op zijn recht op opschorting, omdat REC zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de VSO niet nakomt. Hiervoor is al geconcludeerd dat [eiser] geen nakoming van de VSO kan vorderen, zodat het beroep op opschorting niet slaagt. [eiser] zal daarom worden veroordeeld tot afgifte aan REC van de warmtepompen onder verbeurte van een dwangsom zoals gevorderd en in de beslissing vermeld.
Proceskosten
4.18.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten in conventie en in reconventie (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van REC worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
8.142,00
(3 punten × € 2.714,00)
- nakosten
173,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
14.932,00
4.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
5.2.
vernietigt de op 20 maart 2024 ondertekende vaststellingsovereenkomst,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot afgifte aan REC van de warmtepompen van de merken Elga (5 stuks), Varme (1 stuk) en Mercuria (1 stuk) binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis,
5.4.
veroordeelt [eiser] om aan REC een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de hoofdveroordeling hiervoor in 5.3 voldoet, tot een maximum van € 30.000,00 is bereikt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 14.932,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
1621

Voetnoten

1.REC schrijft in het petitum ‘
2.Artikel 3:44 lid 1 BW.
3.Artikel 3:44 lid 2 BW.
4.Artikel 3:40 lid 1 BW.
5.Cumulatieve vereisten voor ongerechtvaardigde verrijking artikel 6:212 BW.