In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de vervoerder, Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam via Frankfurt naar Tunis, maar arriveerde met een vertraging van meer dan 24 uur. De passagier vorderde compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie voorschrijft bij vertragingen van meer dan drie uur. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat alle redelijke maatregelen waren genomen om de vertraging te voorkomen. De omboeking naar een vlucht de volgende dag werd niet als een redelijke maatregel beschouwd. De rechter stelde vast dat de passagier recht had op compensatie, ongeacht de claim van de vervoerder over buitengewone omstandigheden. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 400,00 toe, evenals de proceskosten, maar wees de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en het gevorderde certificaat af. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.