ECLI:NL:RBNHO:2025:8889

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
C/15/367429 KG RK 25-513
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 14 juli 2025 een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter mr. I.H. Lips, omdat hij het niet eens was met de beslissing om geen verder uitstel te verlenen voor het indienen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak. De wrakingskamer heeft overwogen dat procedurele beslissingen geen grond kunnen vormen voor wraking, en dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen hieraan in de weg staat. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen op 31 juli 2025.

Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, omdat de rechter in een brief ten onrechte zou hebben gesteld dat verzoeker niet had gereageerd op de zitting van 2 juli 2025. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat deze stelling berust op een onjuiste lezing van de brief en dat de beslissing van de rechter om het uitstelverzoek af te wijzen geen grond voor wraking kan zijn. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid van de rechter.

De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De rechtbank heeft bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/367429 KG RK 25-513
Beslissing van 31 juli 2025
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te Heerhugowaard,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. I.H. Lips,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 14 juli 2025 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Handel, Kanton & Bewind (locatie Alkmaar) aanhangige zaak met als zaaknummer 11672951 CV EXPL 25-1624, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
In zijn wrakingsverzoek heeft verzoeker verwezen naar 5 bijlagen. Omdat die niet bij het wrakingsverzoek gevoegd waren, heeft de wrakingskamer verzoeker de gelegenheid gegeven die bijlagen uiterlijk 29 juli 2025 in te dienen. Op 30 juli 2025 trof de wrakingskamer een e-mailbericht van verzoeker aan, dat volgens dat bericht is verzonden op 29 juli 2025 om 22.28 uur. Dit e-mailbericht had verder geen inhoud. De wrakingskamer heeft daarop (per e-mail) verzoeker alsnog de gelegenheid gegeven de betreffende bijlagen uiterlijk 30 juli 2025 om 17.00 uur bij de rechtbank in te dienen. Dat heeft verzoeker niet gedaan.
1.3.
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van het verzoek en bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De uitgangspunten

2.1.
De hoofdzaak is een bodemprocedure tussen [bedrijfsnaam] B.V. als eisende partij en verzoeker als gedaagde partij. Namens verzoeker heeft zich op de eerste rolzitting van 7 mei 2025 een gemachtigde gesteld, die uitstel heeft verzocht voor het indienen van een conclusie van antwoord. Dit uitstel is verleend en de zaak is aangehouden tot 4 juni 2025.
2.2.
In de brief waarin de rechtbank de gemachtigde van verzoeker heeft bericht dat het uitstel was verleend, is onder meer het volgende opgenomen:
“Als het u niet lukt om op tijd te reageren, dan kunt u één keer om uitstel vragen. U krijgt dan vier weken uitstel voor uw reactie. Heeft u al een keer uitstel gevraagd, dan krijgt u geen uitstel meer, tenzij – kort gezegd – de wederpartij het ermee eens is en u het akkoord van de wederpartij meestuurt of u een klemmende reden aanvoert. De kantonrechter beoordeelt dan of die reden voldoende is. Zie artikel 2.9 van het landelijk procesreglement voor de civiele rol van de kantonsectoren.”
2.3.
Op 4 juni 2025 heeft de gemachtigde van verzoek opnieuw uitstel gevraagd. Dit is verleend en de zaak is naar de rolzitting van 2 juli 2025 verwezen voor het indienen van een conclusie van antwoord. In de brief die de rechtbank aan de gemachtigde van verzoeker heeft gestuurd, is dezelfde passage als weergegeven onder 2.2 opgenomen.
2.4.
Verzoeker heeft op 2 juli 2025 per e-mail opnieuw om uitstel gevraagd. De rechter heeft dit geweigerd en bepaald dat vonnis zal worden gewezen. Hierover is de (toemalige) gemachtigde van verzoeker op 7 juli 2025 per brief - voor zover van belang - als volgt geinformeerd door de rechtbank:
“U hebt voor de zitting van woensdag 2 juli 2025 om 09:30 uur niet gereageerd.
Hoewel u om uitstel heeft verzocht, heeft de kantonrechter hier geen toestemming voor gegeven. De kantontonrechter gaat nu vonnis wijzen.”

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – aangevoerd dat zijn vrees dat de rechter niet onpartijdig is, objectief gerechtvaardigd is. Volgens verzoeker wekt het feit dat in de brief van 7 juli 2025 (zie 2.4) ten onrechte staat dat hij niet voor de zitting van 2 juli 2025 niet had gereageerd, de indruk dat de rechter het tijdig ingediende uitstelverzoek ofwel onvoldoende heeft bestudeerd, ofwel buiten beschouwing heeft gelaten. Ondanks het gemotiveerde uitstelverzoek van verzoeker, heeft de rechter dit ongemotiveerd afgewezen. Hierdoor is verzoeker effectief belemmerd in het voeren van verweer in de hoofdzaak. Hoewel een procesbeslissing op zichzelf geen grond voor wraking vormt, kunnen de hiervoor genoemde omstandigheden niet anders worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan een partij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Beslissend daarvoor is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
In de kern komt de wrakingsgrond erop neer dat verzoeker het niet eens is met de beslissing van de rechter om geen verder uitstel te verlenen voor het indienen van een conclusie van antwoord en te bepalen dat vonnis zal worden gewezen. De wrakingskamer overweegt dat procedurele beslissingen geen grond kunnen vormen voor wraking. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Wraking is namelijk geen verkapt rechtsmiddel tegen - de verzoeker onwelgevallige – (procedurele) beslissingen van de rechter. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de procedurele beslissing. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet als de wrakingskamer zou vinden dat het gaat om een onjuiste, onbegrijpelijke, gebrekkige of te summiere motivering of het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter. [1]
4.3.
De wrakingskamer oordeelt dat daarvan geen sprake is. De stelling van verzoeker dat in de brief van 7 juli 2025 (zie 2.4) ten onrechte staat dat hij niet voor de zitting van 2 juli 2025 heeft gereageerd, berust op een onjuiste lezing van die brief. Met die zin is bedoeld te zeggen dat verzoeker voor de zitting van 2 juli 2025 geen conclusie van antwoord heeft ingediend. Dat de rechter het uitstelverzoek heeft ontvangen, blijkt uit de daarop volgende zin, waarin staat dat het verzoeker uitstel heeft verzocht. De beslissing van de rechter om het uitstelverzoek af te wijzen, kan geen grond voor wraking zijn, ook niet omdat deze beslissing niet is gemotiveerd. Naar het oordeel van de wrakingskamer is overigens geen sprake van feiten en omstandigheden die maken dat de afwijzing van het uitstelverzoek objectief gezien niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de wrakingsgrond niet kan slagen. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen zonder een mondelinge behandeling te houden.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af,
5.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
5.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.H. Gisolf, voorzitter, mr. F.J. Lourens en mr. N. Boots, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2025.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:2018:1413.